Bijgeloof is heilig
voor iedere sporter
Fotografie
150jaar oud
Dit jaar staat onder meer in het te
ken van de fotografie. Niet omdat
ineens alle Nederlanders massaal
ontdekt hebben dat fotograferen
een leuke hobby is, maar omdat
het 150-jarig bestaan van de foto
grafie herdacht wordt.
Bijvoorbeeld met de fotowedstrijd „Fo-!
tografeer op reis en win een prijs", die
door Bureau Voorlichting Foto Film Vi
deo samen met de eveneens jubilerende
Nederlandse Spoorwegen georganiseerd
wordt. Een gratis deelnameformulier
voor deze wedstrijd - met een prijzen-
pot van 21.500 gulden - kan bij de foto
winkel afgehaald worden.
Tegenwoordig worden alleen in ons land
al een vijfhonderd miljoen foto's per
jaar gemaakt. In vrijwel elk gezin is dan
ook wel een fototoestel te vinden. Na
tuurlijk is dat niet altijd zo geweest: de
amateur-fotografie is hier eigenlijk een
jaar of dertig geleden pas goed op gang
gekomen. Na de Tweede Wereldoorlog
moest immers eerst het land worden op
gebouwd; pas toen het iedereen weer wat
beter ging, kreeg men ook meer tijd, geld
en gelegenheid om te fotograferen.
Naar algemeen wordt aangenomen ligt
de bakermat van de fotografie in Frank
rijk. De Fransen Nièpce en Daguerre ex
perimenteerden al in het begin van de
vorige eeuw met het vastleggen van beel
den op een lichtgevoelige plaat. Eerst af
zonderlijk, maar later ook gezamenlijk.
Hoewel Nièpce al in 1827 een eerste
houdbare afbeelding vervaardigd had;
was er nog een lange tijd van experimen
teren nodig voor men een echt bruikbaar
proces ontwikkeld had.
Startpunt
In januari 1839 was het eindelijk zover.
De "Franse staat kocht - tegen betaling
van een jaarlijkse uitkering aan Daguer
re en de zoon van de inmiddels overle
den Nièpce - alle formules van beide
heren en stelde deze vervolgens op 19
augustus 1839 ter beschikking van de ge
hele wereld. En dat wordt nu gezien als
het officiële startpunt van de fotografie,
die nu uit ons dagelijkse bestaan niet
meer is weg te denken.
Een foto ontstaat door de inwerking van
licht op lichtgevoelig materiaal. Met be
hulp van chemicaliën wordt de afbeel
ding blijvend zichtbaar gemaakt; op de
niet ontwikkelde film is immers hele
maal niets te zien. In het begin moest
het licht een enorm lange tijd op het
lichtgevoelig materiaal inwerken om een
afbeelding mogelijk te maken. Nièpce
had voor zijn allereerste foto dan ook
een belichtingstijd van acht volle uren
nodig. Een leuk portretje van zijn zoon
was dan ook nog volstrekt onmogelijk.
De eerste foto's bestonden daardoor ei
genlijk uitsluitend uit landschappen en
stillevens. Door het ontdekken van ma
terialen die gevoeliger voor licht waren,
konden de belichtingstijden veel korter
worden en werden vanaf ongeveer 1845
ook portretten mogelijk. Omstreeks die
tijd moest men voor een portret zo on
geveer een kwartier roerloos blijven zit
ten, waarvoor de fotograaf een speciale
stoel had met een beugel waarin het
hoofd vastgeklemd kon worden. Deson
danks zijn veel van die oude foto's wat
wazig omdat er toch nog iets bewogen
werd. Vooral bij de ogen valt dat op.
Amateurs
Ruim een eeuw geleden waren de came
ra's nog grote, onhandige dingen waar
mee een amateur eigenlijk niet overweg
kon. Er waren dan ook nog maar heel
weinig mensen die foto's maakten uit
liefhebberij. Fotograferen was hoofdza
kelijk aan vakfotografen voorbehouden.
Maar in Amerika was er een amateurfo
tograaf, George Eastman, die zich daar
niet mee tevreden stelde. Hij ontwikkel-
,de een succesvolle boxcamera en werd
vervolgens wereldberoemd als grondleg
ger van een fotografisch bedrijf Met de
boxcamera kwam de fotografie binnen
bereik van iedereen, mits je natuurlijk
de camera met bijgeleverde film kon be
kostigen.
Vanaf die tijd kwam de amateurfotogra
fie op gang, niet in de laatste plaats om
dat in de loop der jaren ook de films ge
voeliger en de belichtingstijden steeds
korter waren geworden. Die bedroegen
nog maar een paar seconden of soms
zelfs wel minder, waardoor er bijna
overal gefotografeerd kon worden. De
camera zelf werd ook steeds kleiner.
Kleinbeeld
De allergrootste doorbraak van de ama
teurfotografie kwam nadat in 1925 op de
Leipziger Messe voor het eerst een klein-
beeldcamera tentoongesteld werd. Dat
was een camera, die een slechts 35 mm
brede film gebruikte; hetzelfde filmfor
maat dat nu nog steeds in veruit de
meeste hedendaagse camera's gestopt
wordt! De voorvaderen van het huidige
toestel stammen dus uit Duitsland. Dat
zelfde geldt voor de pas uit 1936 date
rende kleurenfilm.
Snelle ontwikkelingen bij zowel de ca
mera- als de filmtechniek hebben ervoor
gezorgd dat u nu probleemloos kunt fo
tograforen. Extreem lichtgevoelige films
maken fotograferen onder alle omstan
digheden mogelijk. Ultrakorte sluitertij
den van soms 1/8000 seconde leggen
ook de snelste onderwerpen haarscherp
vast. De camera's werken vaak volauto
matisch en supersnel. En met een kwali
teit die nog maar een jaar of tien geleden
ongekend was. Er is in 150 jaar heel veel
veranderd.
ZATERDAG 15 APRIL 1989 PAGINA 26
eerste foto met
acht uur belichting
„Het vermijden van bijgeloof is een vorm van
bijgeloof'. Toegegeven, het is een wat boude
uitspraak. Wie zich echter in de wereld van de
sport verdiept, zal concluderen dat de Engelsman
Bacon het in zijn boek over bijgeloof nog niet zo
gek heeft geschoten. Bijgeloof is heilig voor iedere
sporter. Het is een mentale doping waar elke
sporter zich mee injecteert.
Onze Lieve Heer heeft rare kostgangers. Neem nu
onze legendarische Johan Cruyff. Hij koesterde
zijn bijgeloof gelijk een moeder haar kinderen.
De nummer veertien van Ajax werkte vlak voor
de wedstrijd een compleet ritueel af.
En Cruyff is niet de enige.
Henny Stamsnijder: nooit nummer 13.
DEN HAAG - Het begon bij
Cruyff al bij de massagetafel. Hij
stapte er pas af nadat de toenmali
ge verzorger Salo Muller had ge
zegd: „Johan, een hele goeie wed
strijd!". Dan richtte de vedette zich
op en stak twee vingers op. Pas als
alle anderen de kleedkamer hadden
verlaten, stopte Cruyff een stuk
kauwgom in zijn mond en ging
naar buiten.
Aanvoerder-doelman Gert Bals kwam
altijd het eerst het veld op. Hij bleef ter
hoogte van de middenstip staan. Cruyff,
die als laatste het speelveld betrad, liep
naar het verste punt van de middencir
kel. Bij het voorbijgaan deelde Cruyff
aan Bals een tikje in de maagstreek uit.
Cruyff, die altijd de bal droeg, rende na
het groeten van het publiek naar het
doel. Hij schoot dan één keer de bal in
de handen van Bals. Als er werd afge
trapt, spuwde hij het stukje kauwgom uit
en nam het in één keer op de slof.
Kwam het op de helft van de tegenstan
der terecht, dan zou het Ajax in de wed
strijd goed vergaan. De eerste keer dat
Ajax de finale van de Europa-Cup voor
landskampioenen bereikte, op 28 mei
1969 tegen AC Milan, ging het volledig
mis. AC Milan won met 4-1. Waarom?
Johan had zijn kauwgommetje verge
ten
Stress
De Engelse zoöloog Desmond Morris
heeft een uitvoerig onderzoek verricht
naar bijgeloof van de topvoetballers. Ze
oefenen hun vak onder zware stress uit.
Onder het motto dat zonder geluk nie
mand wel vaart. En het ongeluk in een
klein hoekje schuilt. Een terugspeelbal
die in de modder blijft steken, een schot
dat via een graspolletje van richting ver
andert of een plotselinge windvlaag kun
nen een voetbalploeg de das omdoen.
Hoe miniem de marge tussen vreugde en
verdriet kan zijn bleek afgelopen zomer
nog eens in het olympische zwembassin,
waar de Surinamer Anthony Nesty ver
rassend goud won. Misschien omdat zijn
nagels een fractie langer waren dan die
van Matt Biondi. Het verschil was in elk
geval minimaal en met het blote oog
niet waarneembaar: één honderdste van
een seconde!
Uit angst voor het noodlot klampt elke
sporter zich vast aan bijgelovige riten,
hoewel er een taboesfeertje omheen
hangt. Want vraag aan een willekeurige
sporter of hij bijgelovig is en hij zal ant
woorden dat hij 'daar boven staat' en er
'veel te nuchter voor is'. Maar als puntje
bij paaltje komt bedient een ieder zich
van gelukshandelingen. Robert Fiege,
een boomlange handballer, komt altijd
als laatste op als zijn ploeg zich aan het
publiek presenteert. „Maar", bezweert
hij, „dat heeft niets met bijgeloof te ma
ken. Het is historisch gegroeid. Vroeger
was het gewoonte dat je op lengte stond
met de langste achteraan".
Proef
Aanleiding dus om eens de proef op de
som te nemen. Zijn ploeggenoot Robert
van der Berg moet voor katalysator spe
len. Hem wordt verzocht het ritueel van
Robert Fiege te doorbreken tijdens een
belangrijke wedstrijd. Van der Berg is er
echter niet toe te verleiden kort voor het
betreden van de zaal terug te gaan naar
'de kleedkamer om zijn 'vergeten' zak
doek te halen. „Ben je belazerd?", roept
hij verschrikt uit. „Als je dat nou voor
een oefenwedstrijd had gevraagd, maar
voor zo'n belangrijk duel? Ik pas er voor
hieraan mee te werken. Ik wil het risico
niet lopen dat ik hem er mee uit balans
haal".
Waarmee treffend is aangegeven hoe be
langrijk het houvast van een vast ritueel
voor een sportman is. Zo heeft meestal
iedere speler zijn vaste stekkie in de
kleedkamer. Die locatie is volgens on
derzoeker Desmond Morris de smelt
kroes voor bijgelovigheden. Liefst veer
tig procent van alle handelingen uit bij
geloof hebben plaats in de kleedkamer,
voor de wedstrijd. De plaats in de kleed
kamer en de verkleedpartij, die zich in
een vaste volgorde voltrekt zijn algeme
ne voorbeelden. Sommige sportlieden
gaan verder en zoeken hun heil in ge-
lukskousen, geluksvreters en een geluks-
trouwring. Dat is overigens niet van de
laatste jaren.
Joris van den Bergh gaat er in zijn in
1943 uitgegeven boek „Mysterieuze
krachten in de sport" uitvoerig op in. In
de veredelde aannemerskeet, waar het
elftal van VUC zich moest behelpen,
gingen magische krachten schuil. De ver
huizing naar het keurig verzorgde Spar-
ta-kasteel bracht het elftal volledig uit
balans. Joris van den Bergh: „Geen fluï
dum tussen concentratie-kweker en spe
lers. De spreker sprak. Het waren
woorden van de lippen. Zij werden niet
gedragen door de warmte-uitstralingen
van het hart. Het gemoed scheen ver
kild. De spelers zaten als employés, die
een plichtmatige gelegenheidsvisite bij
hun patroon maakten".
De verhuizing van de 'wondertent' naar
het kasteel was dodelijk voor het moraal
van VUC, dat daarna ineens slag op slag
verloor. Van groot belang is ook het te
nue van een elftal. „Het kostuum beïn
vloedt", stelt Van den Bergh, daarbij
verwijzend naar Karei Lotsy. De bonds
coach van Oranje zwoer bij het traditio
nele oranje-wit. Als het Nederlands elftal
met het oog op de kleurcombinatie van
de tegenstander noodgedwongen in
oranje-zwart moest spelen had hij gron
dig de pest in. Maar Lotsy stond niet al
leen in zijn geloof. Toen Oranje in mei
1939 in Bern tegen Zwitserland moest
aantreden leidde het tot een incident.
Noch de in rood-wit spelende Zwitsers
noch de Nederlanders waren bereid een
zwarte broek aan te trekken. De scheids
rechter zag oogluikend toe hoe de Zwit
sers zich onttrokken aan hun plicht als
thuisspelend elftal het tenue aan te pas-
Aangepast
Inmiddels zijn de regels veranderd en
moet op het hoogste niveau de uitspe
lende vereniging zich aanpassen als de
kleurcombinaties tot verwarring kunnen
leiden. Voetbalvereniging Veendam
speelt normaliter met blauwe shirts,
maar op vreemde bodem moeten de pu
pillen van trainer Henk Nienhuis wel
eens noodgedwongen op de groene reser
veshirts terugvallen. De shirts hebben de
Veendammers geluk gebracht, want ze
bleven in alle vier in het groen gespeelde
wedstrijden ongeslagen. Trainer Henk
Nienhuis: „Het gevolg is dat de spelers
nu wekelijks in groen willen spelen,
maar helaas gaat dat niet. We moeten
ons aan het officiële tenue houden en
dat is blauw".
Algemeen in de sportwereld is het geluk
of ongeluk dat achter een rugnummer
wordt gezocht. Impopulair is vanzelf
sprekend het nummer dertien, dat dan
ook vaak wordt overgeslagen. Wielren
ner Martin Hendriks ontdekte dat colle
ga Henny Stamsnijder weigert onder
nummer dertien te rijden. „Als Henny
toevallig het nummer dertien krijgt gaat
hij een ander nummer halen. Wordt
hem dat geweigerd dan hoef je er niet op
te rekenen dat hij van start gaat", zegt
Veldrijder Hendriks, die zelf van zijn
sport ook een bijgelovig tickje heeft
overgehouden. Als Martin moest fietsen,
wist zijn moeder wat haar de dag tevo
ren te doen stond: pannekoeken bakken.
Martin Hendriks: „Dat gebruik stamt uit
mijn juniorentijd. Ik was in die tijd ont
zettend nerveus. Zelfs van een simpele
boterham moest ik overgeven. Panne
koeken geven een enorme herrie in je
maag. Het is zware kost, maar vreemd
genoeg kon ik die wel verdragen. Daar
om heb ik er een vast ritueel van ge
maakt. Tot een paar jaar geleden heb ik
die traditie niet doorbroken. Naarmate
ik minder nerveus ben geworden heb ik
er .echter minder moeite mee als de pot
iets anders schaft dan pannekoeken".
Veel sporters, onder wie Hendriks, hech
ten waarde aan een vast patroon van
handelingen kort voor de wedstrijd.
Topzwemmer Ron Dekker: „Bij het in
zwemmen hou ik me altijd aan eén be
paalde volgorde: borstcrawl, rugslag,
schoolslag en weer borstcrawl. Dat heeft
niets met een ideale warming-up te ma
ken, maar ik voel me er gewoon prettig
bij", aldus Dekker die tijdens Neder
landse kampioenschappen opvalt door
zich altijd te presenteren in zijn bijna tot
de draad versleten knal-oranje badjas.
Doelmannen
In het algemeen geldt: hoe meer een
sporter aan stress onderhevig is des te
meer zal hij zich vastklampen aan zijn
bijgeloof. Vandaar dat doelverdedigers
zich onderscheiden van veldspelers, die
immers opgaan in de melee van het
team. Neem nou doelman Johan Tukker
van FC Groningen. „Die Tukker heeft
een zwembroek die nog van voor de
Tweede Wereldoorlog moet zijn", schat
trainer Westerhof.
„Zo erg is het niet, maar als ik me er
mee in een zwembad zou vertonen werd
ik zeker weggestuurd", reageert de doel
man lachend. En over zijn bijgeloof: „In
principe doe ik voor de wedstrijd altijd
dezelfde handelingen in dezelfde volgor
de. Voor ik me omkleed, ga ik het veld
bekijken en de wedstrijdbal controleren.
Ik draag onder mijn keeperstrui altijd
hetzelfde t-shirt. Voor rode keeperstrui
en ben ik allergisch. Toen ik nog voor
Heracles speelde hebben we eens een gi
gantisch pak slaag gehad toen ik in een
rood shirt speelde. De bijgelovigste voet
baller die ik me kan herinneren is Koko
Hoekstra. Als PEC uit moest spelen
moesten van Hoekstra bepaalde ver
keerslichten op groen staan. Was dat
niet het geval dan zag het er slecht uit.
Om het geluk te forceren zijn we mét de
bus een keer door rood gereden".
De bijgelovigheid van de doelman is
geen toeval volgens sportpsychiater Fer-
di Oyen. „De doelman is kwetsbaarder
dan de veldspeler. Een simpel graspolle
tje kan voor hem al fataal zijn. Daarom
gaat hij op zoek naar maximale zeker
heid. Bijgeloof is een soort zekerheid in
situaties waann het een kwestie is van
erop of eronder".
Het er op nahouden van gelukshandelin
gen kan in bepaalde situaties best rustge
vend werken op het innerlijke van de
sportman, zo luidt de overtuiging van
Oyen. Mits de rituelen binnen de perken
blijven. „Bijgeloof is net alcoholgebruik.
Wie meer dan zes glazen bier per dag
drinkt is alcoholist. Drankgebruik kan in
verslaving ontaarden. Zo is het ook met
bijgeloof als bepaalde grenzen worden
overschreden. We moeten twee vormen
onderscheiden. De eerste zijn de rituelen
die aan een wedstrijd voorafgaan. Bij
voorbeeld van de tennisser die voor zijn
service een bepaald gedrag vertoont. Die
vorm is gezond en het gebruik functio
neel. Anders wordt het echter als het een
ritueel is waarvan niet zeker is of het
kan worden uitgevoerd. Het bijgeloof
stuurt jou en niet andersom. Je kunt het
dan vergelijken met een soort versla
ving. In de tien jaar waarin ik met top
sporters omga, heb ik mensen met be
paalde klachten gehad. Op het labeltje
stond 'faalangst', maar in feite had het
alles te maken met het zich onhandig en
fout vastklampen aan een bijgeloof'.
Bijgeloof heeft volgens Van Oyen niets
te maken met religie. „Bijgeloof is een
universele religie. Je komt het overal te
gen. Of het nu islamieten, christenen of
goddelozen zijn, allemaal zijn ze bijgelo
vig. Niemand ontkomt er aan".
JAAP VAN BRUMMELEN
Martin Hendriks: pannekoeken bakken.
Johan Cruyff: kauwgom schieten. FOTO: GER DIJKSTRA
CcidócSouAcmt