HBG wil in top tien van Europese bouwers Kruitdamp wijkt voor verflucht Vastgoed- LEGERMUSEUM IN OUDE GLORIE HERSTELD Stip Bouwmarkt Voordelen '£cidóc0otrumt' Kale doos Volle gang ZATERDAG 1 APRIL 1989 PAGINA 34 Kolonel Molkenboer, directeur van het Legermuseum: Wij zijn diepgelukkig met de restauratie". HBG-dochter Nuttall bouwt in Londen een deel van de ondergrondse. De opdrachten voor aannemers worden almaar groter en veelomvattender. FOTO: PR Concentratie, Europeanisering, ex pansie, internationalisatie. Ook in de bouw zijn deze kreten niet meer van de lucht. Met het oog op de uniforme interne markt die eind 1992 formeel tot stand moet ko men, kiezen bouwbedrijven in Eu ropa momenteel positie. De grote bouwers, die met name in Frankrijk, Duitsland en Groot-Brittan- më zitten, kopen nu al de ene na de an dere concurrent op. „Het gaat in een schrikbarend tempo", zegt ir. J.J. Endtz, topman van HBG in Rijswijk. Drie, vier jaar sprak nog niemand bij HBG over „1992". Inmiddels is de stra tegie van HBG, de grootste bouwer van Nederland, bijgesteld. Om de zelfstan digheid zoveel mogelijk te handhaven en „niet af te zakken tot het niveau van een onderaannemer" wil HBG zich op ter mijn met de grootste bouwers in Europa kunnen meten. Uit het HBG-jaarverslag 1988: „Beslo ten is de Westeuropese activiteiten te gaan concentreren in landenorganisaties om in de loop van de jaren negentig - in eerste instantie in Groot-Brittannië en vervolgens West-Duitsland - een omzet te behalen, die in elk van deze landen op termijn gelijk zal zijn aan de huidige Ne derlandse omzet. Analyses van deze markten zijn inmiddels gemaakt en mo gelijke acquisities worden onderzocht". De omzet van HBG in Nederland kwam in 1988 uit op ca. 1,5 miljard gulden en in totaal op 3 miljard. De onderneming staat daarmee op de 22ste plaats van de hitlijst van Europese bouwconcerns. Voor een plaats in de top tien streeft HBG „op termijn" naar een verdubbe ling van de omzet tot zes miljard gulden. Stijgen met stip is een puur economische noodzaak, meent HBG. De aan te ne men werken worden almaar groter en in technisch opzicht steeds geavanceerder. Het gaat daarbij vaak om uitbreiding van industriële capaciteit, nieuwe vesti gingen in de opkomende economische groeicentra en daarmee uitbreiding van de infrastructuur. Vandaar dat de bouw markt steeds meer internationale allure krijgt en open staat voor buitenlandse concurrentie. Dergelijke grote projecten worden bo vendien in toenemende mate aan één aannemingsconcern uitbesteed. Aanne- mers moeten derhalve van alle markten thuis zijn. Bovendien trekken grote, gea vanceerde technologische projecten een zware wissel op de organisatie omdat de concurrentiekracht meer en meer wordt bepaald door de kwaliteit van de kennis, research, ontwikkeling en organisatie. Het kost handenvol geld om dat in huis te krijgen. Door middel van samenwer ken, fuseren, het aangaan van joint-ven tures moeten hogere financiële risico's die met deze ontwikkelingen samenhan gen, gespreid worden. Vandaar dat HGB zo teleurgesteld is dat -Volker Stevin een fusie met HBG afwijst. Volker Stevin vindt een fusie zinloos omdat de grote projecten maar vijf pro cent van de totale bouwmarkt uitmaken. Bovendien kun je samen op dergelijke projecten inschrijven. Endtz voert daar entegen aan dat HBG in Duitsland een grote opdracht heeft moeten laten schie ten. „omdat we er eenvoudig de man- kracht niet voor hadden". „Op Schiphol staan nog zeer grote bouwwerken op sta pel, waarop ook buitenlandse aannemers inschrijven. We mogen hopen dat er ook nog een Nederlandse aannemer bij zal zitten". Worden de Nederlandse bouwers dan uit de markt gedrukt? Of worden ze ver zwolgen door veel grotere buitenlandse bedrijven? Hoe ziet die Europese bouw markt er eigenlijk uit? Europa telt één miljoen bouwbedrijven. Op het eerste gezicht een onwaarschijn lijk groot aantal, maar het gaat meren deels om aannemers met hoogstens tien werknemers. Nemen we de vijftig groot ste bouwers, dan gaat het om een totale omzet van 200 miljard gulden, waarvan de tien allergrootste bouwers de helft voor hun rekening nemen. De 10 groot ste Europese aannemers gerangschikt naar totale omzet in miljarden guldens: 1. Bouygues, Fra. 18 mld. 2. Davy corp., Gr. Br. 9 mld. 3. SAE, Fra. 8,9 mld. 4. Ph. Holzmann. BRD 8,8 mld. 5. SGE Group, Fra. 7,5 mld. 6. Wimpey, Gr. Br. 7,4 mld. 7. John Brown, Gr. Br. 7,3 mld. 8. Spie Batignoll. Fra. 7,2 mld. 9. Dumez, Fra. 6,8 mld. 10. GTM Entrépose, Fra. 6,1 mld. De 10 Europese aannemers gerangschikt naar grootte Europese export in miljar den guldens: 1. Davy corp., Gr. Br. 18,1 mld. 2. Energopoi, Polen 15,2 mld. 3. HBG, Ned. 11,2 mld. 4. John Brown, Gr. Br. 10,4 mld. 5. Fiatimpresit, It. 10,2 mld. 6. ABV-Armerad, Zwe. 6,4 mld. 7. Wimpey, Gr. Br. 5,5 mld. 8. Mannesmann, BRD 5,3 mld. 9. Bouygues, Fra. 5,2 mld. 10. Bovis, Gr. Br. 3,6 mld. Aangezien Davy Corp. en het Poolse Energopoi nog tal van andere activitei ten hebben die niet tot de bouwmarkt gerekend kunnen worden, maar wel bij de export zijn meegerekend, is het maar de vraag in hoeverre beide bedrijven hun plaats op deze lijst verdienen. Dit in aanmerking genomen, zou HBG in feite de grootste Europese bouwexporteur zijn. In omzet is HBG echter nog een van de kleine jongens in Europa. De an dere Nederlandse bouwers zoals Volker Stevin en Boskalis staan weliswaar in de top vijftig, maar je moet lang zoeken. In opdracht van de Export- en Voorlich tingsdienst van Economische Zaken heeft het Zwitsere bureau Prognos recen telijk de concurrentiepositie tegen het licht gehouden van de Nederlandse bouwsector in een geïntegreerd Europa. De algemene conclusie luidde dat de Ne derlandse bouwers bepaald geen slecht figuur zullen slaan op de komende uni forme Europese markt. Volgens Prognos zullen de voordelen van hun goede orga nisatie en hoge arbeidsproduktiviteit het winnen van nadelen als hoge loonkosten en korte werktijden. De positie van HBG als grootste Europese bouwexpor teur biedt bovendien kansen. Deze ex port zal juist kunnen toenemen als „Brussel" de nationale bouwwetgevingen heeft geharmoniseerd. De Nederlandse bouwers beschikken dan ook over een goede uitgangspositie voor „1992". Kortom de toekomstige penetratiepogin gen van buitenlandse bedrijven kunnen ze met vertrouwen tegemoet zien. Daar waar in Delft de grachten de Oude Delft en de Geer samenko men, ligt het statige Armamentari um. De twee militaire magazijnen (de gebouwen „1602" en „1692") en het pakhuis van de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC), zo kenmerkend voor het Delftse stadsgezicht, staan er in hun volle 17e-eeuwse glorie. Mede dank zij een ingrijpende restauratie van acht jaar. „Wij zijn diepgelukkig met de restaura tie. De gebouwen 1602 en 1692 zijn er schitterend uitgekomen. Ook het VOC- pakhuis, dat alleen van binnen nog niet klaar is, is heel fraai", zegt een enthou siaste kolonel J.B. Molkenboer, directeur van het museum. Op 6 mei moet ook dat pakhuis gereed zijn, want dan vindt de officiële opening plaats van het Koninklijk Nederlands Leger- en Wapenmuseum „Generaal Hoefer", zoals de naam voluit luidt. Tien jaar geleden viel de beslissing het Armamentarium te restaureren. Zowel het ministerie van defensie, eigenaar van het complex, als de Rijksgebouwen dienst, onderdeel van het ministerie van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer (VROM). stelden een bedrag van twaalf miljoen beschikbaar. De Brielse architect Walraad werd door de geldgevers en het museumbestuur erzocht het ontwerp te maken voor de renovatie. zwamverschijnselen „Het complex verkeerde in een ontzet tend slechte staat. De vloeren waren ver rot, het dak lekte op heel veel plaatsen en de muren waren overgroeid met grote paddestoelen, zwamverschijnselen zoals dat wordt genoemd", vertelt Walraad. Het museum stelde een aantal eisen op waaraan de renovatie moest voldoen. Aan de buitenkant moest het Armamen tarium zoveel mogelijk in de oorspron kelijke vorm worden gelaten. Ook het interieur van het museum moest zoveel mogelijk in de oude staat gehandhaafd blijven. Wel moesten er moderne, func tionele voorzieningen zoals liften, venti latiesystemen en beveiliging worden aangebracht. „Met die eisen heb ik sa men met binnenhuisarchitect Van Vel- zen een plan opgesteld", aldus Walraad. In het algemeen waren beide ontwerpers er tevreden over. Evenals Defensie, de Rijksgebouwendienst en het bestuur van het museum. In 1981 werd het ontwerp goedgekeurd en kon de Delftse aanne mer Huurman met de werkzaamheden beginnen. Acht jaar lang zijn zo'n twin tig mensen ermee bezig geweest. De restauratie bleek geen eenvoudig kar wei. „Het was een lege, kale doos die he lemaal opgeknapt moest worden", aldus projectleider Van der Salm. Vooral de vloeren vormden een probleem. De bal ken waar de houten vloerplanken op rustten waren bij de kop, dat is het ge deelte waar de balken in de muur zitten, grotendeels verrot. Alleen al bij gebouw „1692" zijn 450 balkkoppen vervangen door kunststofkoppen. Met glasvezelka bel zijn ze aan de originele balk beves tigd. Zo kan er nooit meer verrotting op treden. Ook de vloeren zelf waren er slecht aan toe. Zo slecht zelfs dat over de oude planken nieuwe moesten wor den aangebracht. Een ander probleem was de elektrische bedrading. Die is nodig voor allerlei technische aanpassingen zoals liften en ventilatiesystemen. „We moesten op een of andere manier een hele batterij leidin gen netjes weg zien te werken", verzucht Van der Salm. „Uiteindelijk hebben we ze in de ruimte tussen de oude en de nieuwe vloer verwerkt en verticaal in de muren ingefreesd". Wandelend door de gebouwen „1602" en „1692" wordt duidelijk dat de reno vatie een groots werk is geweest. Niets in de expositieruimtes doet nog denken aan die „kale doos". De muren zijn schoon, de houten vloeren glimmen en de pila ren in de ruimtes staan fier rechtop alsof ze nog twee eeuwen mee kunnen. In „1602" is een tweede verdieping ge maakt. Vanaf een ijzeren loopbrug, die in een cirkel door de ruimte loopt, kun nen de uitgestalde voorwerpen ook van bovenaf worden bekeken. De technische aanpassingen zijn zo onopvallend moge lijk weggewerkt. Zo houden elektroni sche „beveiligingsogen", bevestigd aan de pilaren, haast onzichtbaar het mu seum in de gaten. Alleen de lifthuizen, waarin ook andere voorzieningen als toi letten zijn ondergebracht, hebben een modern uiterlijk. Dat is met opzet zo ge daan. Kolonel Molkenboer: „Het moet opvallen zodat je weet dat het eigenlijk niet bij het museum hoort". In het VOC-pakhuis zijn de werkzaam heden nog in volle gang. De vloeren lig gen bezaaid met planken, overal slinge ren elektriciteitsëraden en het getimmer en geboor klinkt uit allerlei hoeken en gaten op. In een eivormige ruimte, in het midden van de begane grond, wordt de laatste hand gelegd aan de filmzaal. Van het restaurant, dat daar omheen moet komen, is nog niets te bespeuren. „Maar", zo verzekert kolonel Molken boer, „dat is zeker op tijd klaar". Het museumcomplex staat er weer in vol 17e-eeuws ornaat bij. De kruitdam pen hebben plaats gemaakt voor verse verflucht. De tekst die op een van de ge velstenen staat, geeft de lange staat van "dienst van dit gebouw aan. „Armamen tarium Ordinum Hollandiae Westfri- sae" wat zoveel betekent als „Wapenma gazijn van de Staten van Holland en Westfriesland". Destijds om te gebrui ken, nu alleen om te bekijken. PETRA KROON nuttall

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1989 | | pagina 34