OTTER
door Piel Snoeren
Is de laatste otter in Nederland dood of is
hij niet dood? Onenigheid over die vraag
tussen de vereniging ,,Das Boom" die
meent van wel, en Staatsbosbeheer dat
zich beroept op gebrek aan bewijs wegens
gebrek aan sneeuw in het winterseizoen
1988-89. Alleen als er een Jlink pak
sneeuw ligt, kunnen waarnemers aan de
hand van sporen vaststellen of het
dagschuwe roofier nog ergens een
verborgen bestaan leidt", verluidt het
daar. Volgende winter beter. Maar is de
vraag eigenlijk wel belangrijk? Mocht de
laatste otter erin zijn geslaagd zijn leven
op miraculeuze wijze te rekken, doet
men er dan niet verstandig aan hem een
zo snel mogelijke dood toe te wensen?
In het Friese natuurgebied „De Aide
Feanen" tussen Eernewoude en Grouw
moet hij zitten als hij nog leeft, deze
laatste otter, en aan zijn ellendige lot is
een bespiegeling gewijd door Koos van
Zomeren, de auteur die prachtiger over
dieren schrijft dan Louis Paul Boon over
de Lolita's („nimfinnekes") of Gerard
Reve over de knapen („liefdesslaafjes") in
hun amoureuze doolbos vermochten te
doen. Ooit waren otters, net als bevers,
zo algemeen in dit land dat ze op
vrijdagen en in de vastentijd, wanneer
het eten van vlees taboe was, de dis
opvrolijkten van katholieke notabelen,
immers: dieren die zich dermate thuis
voelden in water, konden niet anders dan
vissen zijn, hoezeer hun smaak ook aan
wildbraad herinnerde.
Anno 1987 echter bleek het aantal otters
dramatisch geslonken tot een stuk of
twintig. Botshol bij Vinkeveen vormde
nog een mogelijke vindplaats. Het
reservaat De Weer ribben ten zuiden van
Ossenzijl. Totdat er uiteindelijk maar
eentje meer overbleef. In de Aide Feanen
moest die zich bevinden, beslisten
spoorzoekers van de vereniging It Fryske
Gea die het 1300 hectare grote gebied in
bezit heeft. Een geestverruimend riet-,
moeras- en waterlandschap toveren ze
voor, deze in de 17e en 18e eeuw
afgegraven Oude Venen. De uitgeveende
plassen of petten hebben nog een deel van
de zetwallen (stripen en hagen) bewaard
waarop een blauwgrasvegetatie tiert.
Langs de randen van de petgaten
woekeren els en menige wilgesoort,
terwijl in de verlandende petten een
begroeiing hoogtij viert van waterlelie en
gele plomp, van riet en mattebies. De
mens mag er alleen per roeiboot komen
en slechts buiten het broedseizoen. Hartje
wat wil je nog meer?
Daar dus die laatste otter. Adam in het
paradijs, maar zonder Eva en schijn
bedriegt. Koos van Zomeren beschrijft
hoe dit navrante dier. gedreven door een
blind instinct, elke nacht opnieuw een
zwerftocht van wel vijfentwintig
kilometer door zijn territoir onderneemt.
Elke nacht opnieuw tot in de verste
uithoeken van de Oude Venen zijn
reukvlaggen plant om andere otters op
zijn spoor te brengen. Elke nacht
opnieuw bij thuiskomst zijn leger van
moerasplanten leeg vindt. Maar de
volgende nacht er, tegen beter weten in,
opnieuw met de reukvlaggen op uit,
vijfentwintig kilometer zinloos zeulen,
het koppige lijfje gesloopt door de giftige
metalen en PCB's in het water van de
Oude Venen. Een mens krijgt tranen in
de ogen bij het vernemen van zo'n
onpeilbare eenzaamheid.
Hoe sneller uitgestorven, hoe beter soms.
Zie de ortolaan waarover Koos van
Zomeren ook prachtig geschreven heeft.
Van deze zangvogel komen er nog tien
tot vijftien in Nederland voor. Met veel
feluk kan men er eentje aantreffen in de
uurt van de eendenkooi op
Schiermonnikoog, langs de
Wollinghuizenweg bij Westerwolde.
nabij de Europaweg op de Maasvlakte,
in het Duinbosje bij het Zwin en op de
Hoogte Heide ten noorden van Venlo.
Dat is alles. Van Zomeren, door een
vriend over laatstgenoemde vindplaats
getipt, ging op onderzoek en het resultaat
was schrijnend.
Ortolanen, moet men weten, zingen in
dialecten, dat wil zeggen: elk heeft zijn
eigen liedje met een eigen frasering,
maar de grondmelodie pikken ze van
elkaar en daar variëren ze dan op. Een
'ortolaan in Twente zingt zijn eigen liedje
op z'n Tukkers, terwijl een Zeeuwse
ortolaan Vlaams gebekt is, zo onge\'eer.
Het door Van Zomeren gezochte
exemplaar bevond zich inderdaad op de
aangewezen plek: in het topie van de
hoogste boom, zoals het behoorde, want
ortolanen in de paartijd vallen graag op.
En daar zong hij zijn hoogste lied. Maar
nu het schrijnende. Hij zong niet op z'n
ortolaans in een Limburgs dialect, nee.
hij zong als een geel gors. Hij was, zo
moest ae conclusie luiden, nog nooit van
z'n hele leven een andere ortolaan
tegengekomen en had bijgevolg in zijn
blinde instinct het lied van de geelgors
gepikt. Dus zat hij daar in die hoogste
ooom totaal voor niets het verkeerde
hoogste lied te zingen. Een mens z'n hart
breekt bij het vernemen van zo'n
hartverscheurende eenzaamheid.
Muskusratten, die zijn tenminste niet
eenzaam. Alleen in Groningen al worden
er jaarlijks 15.000 gedood, zoveel zijn er.
„Een veelbelovende bron van
inkomsten", heeft het statenlid Piet
Langeler inmiddels geopperd. Exporteer
ze naar België, want daar vinden ze
onder de naam waterkonijn hun weg
naar menige braadpan". Nou, dan weet
men het wel, en Van Zomeren zal er
prachtig over schrijven, over het laatste
waterkonijn van Nederland.
MS
van de hoofdpersoon Osewoudt) veran
derde en er een thriller-oplossing voor
gaf: zijn als twee druppels op elkaar lij
kende filmpersonages Ducker en Dor-
beck bestaan los van elkaar. Vraag: Mag
dat nou zo maar? Houdt het maar op
,ja". De auteur heeft de centen voor zijn
boek opgestreken, en als hij daar geen ei
sen als inspraak of uiteindelijke goed
keuring aan verbonden heeft, zal hij z'n
mond moeten houden. Dat goedkeu-
ringsrecht zal hij trouwens nooit krijgen.
Geen producent zal zo gek zijn geld in
een film te steken die door zo'n malle
schrijver „afgekeurd" kan worden.
Onbeholpen held
Tijdens de Filmdagen in Utrecht van '81
mochten een viertal auteurs stoom af
blazen over de verfilming van hun werk.
Janwillem van de Wetering over „Grijp-
stra en De Gier": „De conditie was dat
ik toen geen conditie mocht stellen. Ik
heb wel gevraagd of ze van De Gier in
elk geval een onbeholpen held wilden
maken. En dat hebben ze niet gedaan".
Jan Wolkers: „Ik zou wel de dialogen
willen schrijven, want die vind ik vaak
verschrikkelijk onhandig in Nederlandse
films. Ik weet wel dat ik me rot schrok
toen men bij me kwam met het scenario
van „Kort Amerikaans". (Over „Turks
fruit" overigens: „Die film is voor tach
tig procent een meesterwerk"). Theun de
Vries over „Het meisje met het rode
haar": „Ik had er van te voren wel over
gepraat met regisseur Ben Verbong, dus
ik wist dat hij grote afstand had geno
men van mijn boek". Harry Mulisch
staat pragmatischer tegenover de verfil
ming van zijn werk. In de publiciteit
week hij geen moment van de zijde van
Fons Rademakers in diens strijd om de
Oscar. Hij ging met Rademakers naar
New York om de film daar voor te stel
len, hij zat in het Amsterdamse Mar-
riott-hotel naast Rademakers de recht
streekse beelden uit Hollywood te bekij
ken. Misschien omdat Rademakers in de
film „De Aanslag" (scenario Gerard Soe-
teman) het boek zo trouw mogelijk
volgt. Zó trouw dat het zelfs tot een sti-
listisch-merkwaardige scène leidt: wan
neer Mulisch schrijft dat zijn hoofdper
soon, terug op de plaats waar de aanslag
heeft plaatsgevonden, als het ware de
fiets van de foute politieman weer in de
sneeuw ziet liggen voor zijn Haarlemse
ouderlijk huis, dan zie je in de film het
silhouet van een fiets op de grond op
doemen. Mulisch eerder bij George Slui-
zers verfilming van zijn boek „Twee
vrouwen" („Twice a woman"): „Nog
voor geen 300.000 gulden zou ik in op
dracht een scenario schrijven". Hij was
er toen door producent Matthijs van
Heyningen wel voor gevraagd. Mulisch:
„Ik dacht: als ik verstandig ben, doe ik
dat, want die anderen gaan er allemaal
andere dialogen in schrijven, die straks
als zand tussen mijn tanden knarsen.
Amerika
Maar toen dacht ik:f ik heb dat boek ge
schreven, dat is mijn boek en het moet
de film van iemand anders worden".
dan komen de hoofdrolspelers. Die zien
de manier waarop hun rol is geschreven
niet zitten en zetten er bijvoorbeeld ei
gen schrijvers aan. Het eindresultaat is
door allerlei molens gegaan, het kost ka
pitalen, maar: terecht. Want het scenario
is wat we straks op het doek gaan zien:
het bepaalt onze blik op het verhaal.
Oplazeren
Al worden er af en toe Amerikaanse sce
naristen naar Nederland overgevlogen
om cursussen te geven, we kennen nog
steeds bitter weinig professionele scena
risten die zich niets aantrekken van de
reputatie van een schrijver of een boek,
maar in filmtermen kunnen denken. Ge
rard Soeteman is de bekendste en meest
professionele onder hen. Hij stelt: „De
cursus scenarioschrijven van de Filma
cademie kun je volledig opheffen. Je
moet de mensen allemaal een videore
corder en de vijftig beste films aller tij
den geven. Daar moeten ze onophoude
lijk naar kijken. Wie dan na een jaar nog
niet weet hoe hij een scenario moet
schrijven, die moet absoluut oplazeren".
Interviews met Soeteman leveren voort
durend zinnen als „Ik ben niet geïnteres
seerd in wat mensen zeggen, alleen in
wat ze doen". En: „Ik denk niet in
woorden, ik denk in wat-zien-ik". Dus
weg de mooie beschrijving, die karakte
ristieke zijlijn van het verhaal en die
knappe filosofie van de auteur. Kijk
naar Philip Kaufmans verfilming van
Milan Kundera's „The unbearable ligh
tness of being". Wie het boek kent mist
die typische paginalange Kundera-uit-
weidingen. Maar heeft u Kundera horen
klagen? Integendeel. Het eerste dat hij
zei toen er een scenario moest worden
geschreven: „Dat wordt vooral schrap
pen". In zijn boek zit een korte scène,
een flits bijna, waarin de vrouwen Tere-
za en Sabina elkaar fotograferen. Bij
Kaufman wordt dat een lange, opwin
dende, bijzonder visuele en karakteris
tieke scène. Kaufman? Kundera? Niet
belangrijk: film!
Opportunisme
Boekverfilmingen blijven in Nederland
populair bij filmers. De CPNB rekende
ons voor dat er na de oorlog 150 romans
verfilmd zijn. Gebrek aan creativiteit?
Volgens regisseur Ate de Jong niet. Hij
stelde (naar aanleiding van „Brandende
liefde"): „Ik vind dat het verfilmen van
een boek geen enkele concessie doet aan
je eigen creativiteit. Zo'n verhaal is een
kapstok, zo'n verhaal vul je zelf in". De
graag spraak- en ruziemakende Theo
van Gogh („Terug naar Oegstgeest", ook
al Wolkers) op de vraag of hij voorkeur
voor boeken heeft: „Nee, maar ze zijn
makkelijker te financieren en sommige
boeken zijn heel mooi. „Terug naar
Oegstgeest" heeft een scène die altijd in
m'n kop is bijven hangen: het sterven
van Peter, de broer van Jan Wolkers.
Daarom koos ik het". Dat antwoord is
completer. Een producent vindt met een
bekend boek in de hand eerder gehoor
bij z'n geldschieters. Producenten verza
melen projecten en bieden die een regis
seur aan. Rob Houwer over zijn samen
DEN HAAG - Boek en
film. Vrienden, vijan
den of verre verwanten?
Moet een schrijver blij
zijn met de verfilming
van zijn boek? Of is de
filmregisseur een usur
pator die de schrijver
uitzuigt, goede sier
maakt met diens naam
en verder toch lekker
doet wat hij zelf wil? Ze
gaan - gedwongen
door de Commissie tot
Propaganda voor het
Nederlandse Boek - dit
jaar even zij aan zij in
de komende Boeken
week. Maar een wande
ling van tot over de
oren verliefden is het
zeker niet. Eerder een
lang en oud huwelijk,
waar stormen gewoed
en tranen gestroomd
hebben. Een boekje
open over een woelige
verhouding.
Is het boek beter dan de film? Of: Is de
film beter dan het boek? Vragen die je
steeds weer hoort wanneer een filmregis
seur zo vermetel is geweest een beroemd
boek als onderlegger voor zijn film te ge
bruiken. Misschien wel driekwart van
alle films ter wereld heeft een boek of
een verhaal als basis. Kijk naar de begin-
of eindtitels van een tiental Amerikaan
se films en bij op z'n minst een stuk of
zeven lees je: gebaseerd op - en je krijgt
een titel. Geen probleem, niemand valt
erover, want niemand kent dat boek. De
moeilijkheid van Nederland is dat we
met z'n allen op eikaars lip zitten, dat
we een klein en overzichtelijk taalgebied
hebben en dat we bovendien - geluk
kig - óók nog veel lezen. Het publiek
dringt zich opeens in de positie van ken
ner. De literatuurliefhebber krijgt bij
voorbaat iets argwanends: gaat Paul Ver
hoeven dat boek verfilmen? Dat wordt
niks, dat is onverfilmbaar. Een typisch
Nederlands probleem. En het geldt al
leen wanneer we richting cultuur met
een grote C komen. Niemand maakte
zich zorgen over de verfilmbaarheid van
Toon Kortooms' „Help de dokter ver
zuipt". Geen Nederlander riep dat het
een schande was en dat de auteur ver
kracht is bij een van de vele Harold-
Robbins-verfïlmingen. En waar bleven
de diepgaande beschouwingen over Jos
Stellings „De Wissel wachter" en de oor
spronkelijke novelle van Jean-Paul
Franssens? Niets over gelezen, want
geen hond wist dat die bestond.
Bitterkruid
Botsingen tussen boek en film, tussen re
gisseur en auteur plegen hier breed uitge
meten te worden. Enerzijds omdat het
eindelijk écht voorpaginanieuws van het
culturele front is, anderzijds omdat we
een volk van lezers zijn en filmcultuur
er nog altijd een beetje bijhangt. De
meest recente ingrijpende „clash", die
zelfs voor de rechtbank eindigde, was de
verfilming van Marga Minco's novelle
„Het bittere kruid" door regisseur Kees
van Oostrum. Minco had grote bezwa
ren tegen de film omdat het joodse meis
je in de hoofdrol iets had met een NSB-
jongen. Om emotionele redenen (het
ging tenslotte om een autobiografisch
boekje) en historische redenen* kon dat
niet, vond zij. Eind van het lied was een
vermelding in beeld, voorafgaande aan
de film, dat mevrouw Minco het alle
maal anders zag. Van Oostrums zei
toen: „Op het moment dat wij zoveel
geld voor een verhaal betalen en er zo
serieus mee aan de gang gaan, mogen we
dat uit het verhaal halen dat de moeite
waard is".
In '62 lagen Fons Rademakers en W.F.
Hermans danig met elkaar in de clinch
over de film „Als twee druppels water"
gebaseerd op Hermans' „De donkere ka
mer van Damocles". Hermans schijnt
toen zo kwaad geworden te zijn dat hij
zijn laatste flesje Heineken bier in het
toilet leegspoelde, omdat de grote Hol
landse brouwer zelf de film gefinancierd
had. Het ging Hermans om een heleboel
punten, maar hoofdzaak was dat Rade-
makers in het scenario het wezen van
zijn boek (Hermans' literaire spel met
vraagtekens rond de dubbele identiteit
Rood aanlopen
Het „scenario" (script) is voor film in
feite het toverwoord. Niet „roman" of
„boek". De Amerikaanse producent
Martin Rackin zei eens tijdens een be
zoek aan Nederland: „Een goede scena
rioschrijver is het belangrijkste vóór een
film. Niet de regisseur". Misschien iets
overdreven, maar feit is dat een door
snee-regisseur een goed scenario niet kan
verpesten. Een topregisseur zal er een
meesterwerk van maken. In Nederland
ontbreekt dat fenomeen als een klasse
tussen schrijver en regisseur in. En het
besef van het belang ervan. Vandaar dat
romanschrijvers nogal eens rood aanlo
pen als hun lievelingen andere gedaantes
aannemen in de film of er een stuk gar
derobe in kwijt raken. Ze zijn het ge
woon niet gewend. In Amerika - zonder
de beperkingen van het systeem daar
goed te praten - gaat het zo: filmer of
producent heeft een bepaalde visie op de
stof die hij (aangekocht) heeft. Hij zoekt
een scenarioschrijver van wie hij denkt
dat die 't net zo zal zien. Hij praat op
hem in, de man levert een script. In het
ideaalste geval wordt dat na heen en
weer praten en veranderingen verfilmd.
Maar vaker voldoet zo'n eerste script
niet en wordt er een ander aan gezet.
Aan sommige eindprodukten hebben
wel acht man gewerkt. Niemand in de
bioscoop weet of ziet dat. Want de
Screen Writers Guild van Amerika be
paalt dat alleen die scenaristen op het
doek „credit" krijgen die meer dan zo
veel procent van het uiteindelijke werk
hebben gedaan. (Een arbitraire zaak,
waarover wel eens conflicten zijn trou
wens). Ander geval: er is een scenario en
werking met Pieter Verhoeff: „Ik ben
naar hem toegestapt en heb gezegd: Kijk,
dit is mijn palet filmprojecten met onder
meer „De kleine blonde dood" van Bou-
dewijn Büch en „Van geluk gesproken":
wat wil je absoluut doen? Een werkbare
formule". Het zijn dus vooral de Neder
landse producenten die de link tussen
boek en film leggen. Verwijten dat zij
louter en alleen uit commercieel oppor
tunisme de literatuur een goed hart toe
dragen zijn dan ook niet geheel van wer
kelijkheidszin ontbloot. De Boeken Top
Tien als inspiratiebron.
Gillen
Met een bekende roman denkt een pro
ducent in te spelen op naamsbekend
heid. En hij speculeert erop dat een jong,
schoolgaand bioscooppubliek (een be
langrijk deel) graag de leesdwang van de
„boekenlijst" ontvlucht en het volgende
verplichte nummer dan maar in de bio
scoop tot zich neemt. Inmiddels norma
le vraag van de leraar Nederlands aan
zijn leerlingen: „Heb je het boek gelezen,
of heb je het gezien?". De formule werk
te nog bij „Wat zien ik", „Help de dok
ter verzuipt" en „Turks fruit" en in
mindere mate ook bij „Van de koele
meren des doods". Hits die niet meer
herhaald werden. Want Marijke Höwe-
lers bestseller „Van geluk gesproken"
werd als film maar matig bekeken, Mar-
ja Brouwers' „Havinck" redde het ook al
niet, en „De aanslag" mag dan een Os
car hebben een bioscoopsucces werd het
beslist niet. Meest recente voorbeeld:
„Jan Rap en z'n maat". Het scoorde als
toneelstuk en als boek, maar de film wil
de niet best. De Nederlandse roman
geeft toch niet de zekerheid die filmpro
ducers ervan verwachten. Het lijkt een
overschatting van de kracht van de lite
ratuur. En een onderschatting van de ei
gen eisen van film.
Van literatuur alleen kan een filmer niet
leven. Lees wat Gerard Soeteman zegt
over Nederlandse romans: „In het alge
meen zijn Nederlandse schrijvers niet zo
geïnteresseerd in een heldere verhaal
structuur. Ben je dat wel, dan behoor je
natuurlijk nooit tot de literatuur. Dus ie
dere auteur die tot de literatuur wil be
horen, bedenkt eerst een verhaal, schrijft
het op en maakt het vervolgens onbegrij
pelijk". Cynisme. Film en literatuur niet
als maatjes, maar als lastpakken die el
kaar in de weg zitten. Wie weet had
Maarten 't Hart gelijk toen hij in een ar
tikel over de Proust-verfilming „Un
amour de Swann" schreef: „Misschien is
het wel een voorwaarde voor de kans op
een meesterlijke film dat de roman die
verfilmd wordt in literair opzicht niet
veel voorstelt. Tenslotte zijn twee van
de beroemdste films aller tijden gemaakt
naar literaire draken: „Gone with the
wind" en „The Godfather".
Een tekst die we maar weg moesten hou
den van regisseur Rudolf van den Berg.
Want die is toch weer begonnen aan ae
verfilming van een literair meesterwerk:
Gerard Reve's „De avonden". Boek en
film willen ondanks alles niet gescheiden
worden: een huwelijk met hindernissen.
BERT JANSMA
In Amerika zouden het lachwekkende
probleempjes zijn. Daar liggen de rollen
duidelijker verdeeld: een schrijver zet
z'n roman of z'n verhaal op papier. Pro
ducenten, regisseurs of acteurs zoeken
naar „materiaal". Nemen voor een ste
vig bedrag „opties" op een boek (soms
zelfs alleen op een titel!) om het in por
tefeuille te hebben bij de andere „pro
perties" die - misschien - ontwikkeld
zullen worden. Die opties kunnen ver
lengd worden. Zo kan een auteur aardig
wat geld opstrijken, zonder dat zijn boek
verfilmd wordt. Het is Janwillem van de
Wetering overkomen met zijn boek „De
lege spiegel". Hij ontving meermalen
een optiebedrag omdat Robert Redford
himself er in geïnteresseerd was. (De
film kwam er overigens niet). Óp z'n
gunstigst (de auteur heeft bijvoorbeeld
een grote naam of filmervaring) krijgt de
schrijver van een aangekocht boek de
kans een scenario te maken. Maar scena
rio's schrijven is een ander vak dan boe
ken schrijven en heel vaak komt het niet
voor. Hij is meestal niet geschikt om te
doen wat William Faulkner ooit advi
seerde: „A good writer must kill his dar
lings". Een goede scenarioschrijver moet
z'n lievelingetjes om zeep helpen. Schrij
ver/filmman James Clavell over hoe
drastisch hij zijn eigen baksteendikke ro
mans te lijf ging: „Iedereen zei: daar
maak je geen scenario van. Ik zei: o nee?
En ik ben een voor een de pagina's uit
m'n boek gaan scheuren.".
CeidócSouAdtit'