I n Zuidoudan
woedt oorlog die
mrgers weet
IGEN
MI Cl
^Ri 1! r.
3UITENLAND
CeidócSoinmit
ZATERDAG 14 JANUARI 1989 PAGINA 7
vooif
sx, di(
KT UUI
pan i;
Desigifc1
neuwe
Auto-
staat,
abel is
e wef
n het zuiden van Sudan, in een
ebied zo groot als half Europa,
/oedt een gruwelijke
i< urgeroorlog. De regering in
iarthoum wil deze christelijke
rovincie (waar voor de
is urgeroorlog begon, zes miljoen
ensen woonden) islamitiseren.
iet bevrijdingsleger SPLA verzet
ich daartegen en voert een
uerrilla-oorlog. De SPLA heeft
nmiddels Zuid-Sudan inmiddels
;rotendeels in handen. Het laatste
rote bolwerk van het
egeringsleger is de stad Juba. De
•slPLA ontziet echter in deze strijd
ook de burgers niet. Velen van
hen proberen daarom naar Juba
te vluchten in hoop daar enige
veiligheid en voedsel te vinden,
want door de oorlog is er op het
platteland weinig meer te eten.
Maar om Juba, het enige stukje
Zuid-Sudan dat via
kortegolfzenders nog met de
buitenwereld in contact staat, te
bereiken, moeten deze
vluchtelingen door mijnenvelden
waarmee het gebied buiten de
stad ligt bezaaid. Hoeveel mensen
alleen daardoor al zijn
omgekomen is volslagen
onbekend.
zal u
sanir ry l O
TÏT71
BA De stem komt
ims wat zwak over via
e kortegolfzender. Maar
e noodkreet is goed te
erstaan. „We hebben
eld, geen eten. We ver-
jpen alles. De regerings-
ildaten schieten ratten
iet automatische gewe
en. Kogels zijn er genoeg.
)e mensen lopen door de
ush als wilde beesten,
laar in de bush zijn ook
e rebellen en de mijnen.
iven ons zien we elke dag
liegtuigen, maar ze gaan
oorbij naar Juba. Hier drop
en ze geen eten. Elke dag
erven er tientallen mensen,
i heb een bulldozer. Daar
:huif ik de graven mee dicht.
7at Europa kan doen? Stop
iet de hulp aan de regering
n Sudan. Alsjeblieft! Vertel
Ratten is een gewoon menu in de ingesloten steden van Zuid-Sudan: „We halen de darmen eruit en bakken ze met wat olie op het vuur".
at in Europa. Vertel dat wij
Ier sterven, omdat Khartoum
et voedsel aan het leger geeft.
®™yertel dat we vertrouwen op
sod. En dat ikzelf de laatste
lan zal begraven".
de radiokamer zwijgt de
rtegolfzender. Niall Martin,
Ierse radio-operator zwijgt
k even. Zegt dan: „Dat was
bisschop Parid Taban van
'it, een belegerde stad, hon-
d kilometer naar het oos-
tn. Hoorde je wat hij zei?".
Inkele uren later in het zie-
tenhuis. Dokter Peter Elhag
Tilt een lap op, of is het een ge-
034' fidkte kolenzak? Eronder ligt
en hoopje mens, een man. De
ajonet is onder z'n kin naar
innengekomen en door z'n
7 og eruit gegaan. De ene kogel
ing door een long, de andere
or z'n dij. Hij spuugt bloed
een roestig blik. Z'n vrouw
it naast hem, slaat met haar
land de vliegen weg. De man
s een van de neergeschoten
lachtoffers van een nachtelij
ke aanval van de rebellen.
rau Moedige oorlog
an 9n 'Uid-Sudan januari 1989. Een
ebied zo groot als half Euro-
'bini,a> wonen zes miljoen men-
k en. De strijd tussen de Suda
nese en de guerilla's van de
*PLA, de Sudanese bevrij-
ingsbeweging, is een bloedi-
e, burgers vretende oorlog. In
ÏUid-Sudan voltrekt zich een
amp die erger dreigt te wor-
en dan de „killing fields" van
Kampuchea, erger dan Etiopië
Tienduizenden zijn er ge-
itorven, tienduizenden staan
>p het punt te sterven.
[let Sudanese leger beheerst
ONIN ie steden. De bush en het plat-
eland zijn voor de SPLA. De
iPLA belegert de steden, hon-
[ert ze uit: model Haarlem,
^achtigjarige oorlog. Het leger
in de SPLA leggen mijnen:
net béond drinkputten, bij hutten
joucii ,n oncjer de kaya, de Afri-
"hi paanse schaduwboom. Solda-
Jen vergassen plattelandsbe-
voners in afgesloten vrachtau-
njm o's, methode Auschwitz.
B^HjHet platteland in het zuiden is
li J tmtvolkt. Het vee van de Din-
M ka-nomaden is dood. Geroofd
Geen voedsel, wel kogels.
door de SPLA, door regerings
soldaten 'of gewoon doodge
gaan door runderpest. De Din-
ka's zijn gaan lopen, zonder
eten over wegen die bezaaid
zijn met mijnen. In het noor
den, in de hoofdstad Khar
toum, wonen inmiddels 1,5
miljoen vluchtelingen, in het
oosten ruim 300.000 vluchte
lingen in Ethiopische kampen.
In het zuiden, in de zuidelijke
hoofdstad Juba, wonen 200.000
oorspronkelijke inwoners en
150.000 vluchtelingen.
Infuus
De reis naar Zuid-Sudan ver
loopt via Kenya, want vanuit
Khartoum is het zuiden van
het land onbereikbaar. In een
kantoorje in de Kenyaanse
hoofdstad Nairobi regelt Bob
Koepp de voedselvluchten
naar Juba. De stad ligt aan een
infuus van westerse hulp: 80
ton mais per dag. Kosten van
de luchtbrug tot nu toe: 25 mil
joen gulden. Koepp organi
seert een lift: een Hercules
transportvliegtuig. Het is een
toestel van Southern Air
Transport uit Miami, dezelfde
maatschappij die voor de* CIA
naar de Contra's in Nicaragua
vloog.
„We vliegen boven SAM-
hoogte", zegt captain Willey.
SAM-hoogte is 3800 meter,
daarboven kunnen de Russi
sche hittezoekende SAM-7-ra-
ketten niet komen. De Hercu
les ligt vol"balen mais. De buik
van het toestel stinkt als een
graanschuur.
Boven Juba draait het vlieg
tuig in misselijk makende
achtjes naar beneden. „Kurke-
trekkeren" noemen de voed-
selpiloten dat. De cirkel is
klein, want rond de stad zit de
SPLA, met SAM's en met 105-
mm-geschut.
Juba is alleen toegankelijk
door de lucht. Slechts enkele
kortegolfzenders onderhouden
verbindingen met de buiten
wereld. Er is geen elektrisch
licht en geen water. Een stad
in ontbinding. De meeste wes
terlingen zijn geëvacueerd of
uitgewezen. De straten zijn on
begaanbaar, doorgroefd door
geulen ontstaan in de regen
tijd. Landroverachtige voertui
gen en legertrucks slalommen
voetstaps langs kuilen en put
ten. Regeringsmilitairen heb
ben de greppels in de buurt
van hun barakken opgevuld
met zakken mais.
Bizarre week
Mill Hill-pater Alfons Terbeke
verwacht geen gasten. Hij
loopt net buiten bij het vor
mingshuis Palica in het cen
trum van de stad als hij de
jeep ziet komen. „Paul!". Even
is hij verward, verrast: „Hoe
ben jij hier in vredesnaam ge
komen?". Het is het begin van
een bizarre week in een bele
gerde stad.
's Avonds vertelt Alfons över
de afgelopen maanden. Hoe de
grond 's nachts trilde door het
zware geschut. Hoe de ont
heemden in de kampen net
buiten de stad stierven van de
honger. Hoe de mensen op
mijnen liepen bij het verzame
len van hout om hun vuurtjes
te stoken. Hoe de Libische
bommenwerpers elke dag op
stegen, behalve op vrijdag, de
islamitische zondag: „MiGs 23,
met bommen onder de vleu
gels. Als ze na twintig minuten
terugkwamen, waren de vleu
gels leeg".
De vluchtelingenkampen lig
gen net buiten de stad. We rij
den naar het Kojurkamp aan
de westkant. Het is een vlakte
met tenten, beschikbaar ge
steld door de Verenigde Na
ties. Overal branden vuurtjes.
Een truck laadt zakken mais
uit, afkomstig van de lucht
brug Nairobi-Juba. Kinderen
kruipen met blikjes in de hand
door het stof om losse korrels
op te rapen.
Maar de vaak onregelmatige
voedselhulp is niet genoeg.
Een man heeft een bos van
vijfentwintig bruine ratten in
de hand. Op weg naar z'n tent
verliest hij er een. We brengen
hem na. Hij bedankt ons, want
het was de grootste.
Z'n kinderen ontdoen de bees
ten van de ingewanden. Het
lijkt op haringkaken. Dan
even roosteren in het vuur. De
kinderen zijn blij. Vader heeft
eten meegebracht. Ze plukken
de ratten als kippepootjes: drie
mannen, zes vrouwen en veer
tien kinderen van de Munda-
ri-stam uit het Noorden. Ze
hebben 130 kilometer gelopen
om hier te komen.
Cynische humor
's Avonds bij Alfons eten we
rijst met bladergroente. Een
ronkende dieselgenerator
zorgt een paar uur voor licht.
Alfons woont in het huis met
enkele Sudanese priesters.
Buiten loopt de wacht. De hu
mor aan tafel is cynisch. Da-
miaan, een van de Sudanezen,
kijkt naar m'n schoenen:
„Good shoes, daarmee kun je
wel naar Etiopië lopen".
Dan gaat het over ontvoerin
gen door de SPLA. „Alfons
hoeveel zou de SPLA voor jou
vragen, 100.000 dollar? En
Paul, wat zou de krant voor
jou bieden?".
Het gesprek stokt als plotse
ling het droge ratelen van een
machinegeweer de herrie van
de generator overstemt. De
vork van Alfons hangt in de
lucht.
Hij luistert: „Da's bij het vlieg
veld, een of andere dronk
aard". En na even aarzelen:
„Je hebt het niet echt beleefd
als je geen schieten hebt ge
hoord". Weer even stilte en
dan een verzuchting: „Tja het
leven in Juba is vol verrassin
gen". Hij zal het de komende
dagen nog vele keren herha
len.
Eigenlijk is het verblijf in
Juba een lang spreekuur. Ie
dereen wil de journalist spre
ken. Hij is een contact met de
andere wereld. En zo komen
ze. De tabakskoopman die
honderd kilometer liep en nu
geen eten heeft. De bisschop
die eigenlijk in een andere
stad zou moeten zijn, maar
daar niet naar toe kan. De
man die zegt: „Mijn vrouw is
meegenomen". De jongen die
wel wil, maar niet kan trou
wen, omdat hij geen geiten
heeft voor de bruidsprijs. De Projecten
fietser die met brandhout reed,
een mijn raakte en gelukkig
alleen z'n sturende arm kwijt
raakte.
Juba. Alfons: „Of er een neu
tronenbom gevallen is".
Veel geleerd
Ik leer hier in een paar dagen
veel. Over moreel verval, cor
ruptie, oplichterij, roof. Wat
een RPG-raketwerper is, hoe
een AK-47 er uit ziet en een
G-3-geweer. Hoe je hoofd uit
elkaar spat als er van dichtbij
een kogel uit een Kalashnikov
naar binnenvliegt. En dat zo'n
moordwapen in de bush „een
koe" kost. Het is de eenvoudi
ge alledaagse wereld van de
oorlog in Juba. Wat er daar
buiten gebeurt in de vlakten
van dat immense Zuid-Sudan
weet niemand. Ik kan er niet
naar toe. De mijnen zijn een
effectieve beperking.
Pater Alfons Terbeke twijfelt
vaak. „In deze wereld van af
braak probeer ik op te bou
wen. Ik wil de mensen laten
werken om ze een gevoel van
eigenwaarde te geven. Maar
wat moet je als je ze in elkaar
ziet zakken van de honger.
Moet je ze dan eten geven of
moet je van je geld cement ko
pen?". En dan cynisch: „Een
troost voor mij. Ik had die ce
ment al gekocht en die kon ik
ze moeilijk voeren".
Hij is vermoeid. Zelfs be
trouwbare Sudanese relaties
beginnen hem te bedriegen.
Uit lijfsbehoud, begrijpelijk,
maar moeilijk te verteren.
Soms gaan we even wandelen
door Juba. Langs de scholen
die leeg zijn. Langs de gebla
kerde vlakte waar tussen de
hutten een straaljager neer
stortte. Langs het leprozen-
kamp, langs de Griekse kerk
waar de pastoor zichzelf op
hing en langs het onttakelde
International Tourist Hotel
Een tweede Nederlander in
Juba is Ido Jacobs. Als advi
seur van Sudanaid wordt hij
betaald door de Nederlandse
ontwikkelingsorganisatie Ce-
bemo. Over de ontwikkelings
hulp die wordt besteed aan
Zuid-Sudan, zegt hij: „De in
vestering in mensen gedaan
houdt z n waarde, voorzover
ze nog in leven zijn. Het geld
in materieel gestoken is weg".
Ido heeft nog onlangs het gra
ven van drie drinkwaterput
ten, net buiten Juba, begeleid.
Twee van de putten zijn nu
onbruikbaar omdat de SPLA
er mijnen omheen heeft ge
legd.
Ook andere projecten zijn door
de burgeroorlog tot stilstand
gekomen. Sommige zijn volle
dig verwoest, van andere zijn
de bezittingen op het laatste
moment gered. Zoals van de
zaadkwekerij, die met geld
van Cebemo was opgezet op de
grens met Uganda. De Ierse
pater John Garry wist daar,
met doodsverachting, voor
vele tienduizenden guldens
aan goederen uit handen van
de SPLA te houden.
Zijn verhaal: „Ik werkte op
een zaadkwekerij op de grens
met Uganda, een project gefi
nancierd door jullie Cebemo.
Ze kwamen in de nacht en zei
den: „We komen geld halen,
we komen je kleren halen en
we komen jou halen". Ik gaf
ze het geld en de spullen maar
zei dat ik zelf niet mee zou
gaan. „Dan schieten we je ka
pot". Ik zei: „Schiet maar". Zij
zetten de loop tegen m'n
hoofd. Ik knielde en bad. Ik
zei hardop: Heer ik kom er
aan. Maar ze deinsden er op
het laatste moment voor te
rug". Ze waarschuwden dat er
de volgende dag anderen zou
den komen. Ik heb toen tach
tig vaten benzine en de tractor
van Cebemo over de grens ge
bracht. Die staan nu veilig in
Loa in Uganda. Ja, wij denken
aan de Hollanders hoor, want
het zijn schitterende gulle
mensen".
Uithongeren
De SPLA hongert de steden
uit, maar heeft niet de kracht
om ze in te nemen en in han
den te houden. Alleen het
zuidoosten van Zuid-Sudan
met de stad Kapoeta is „be
vrijd gebied". De stad viel een
half jaar geleden na een
stormloop van 10.000 SPLA-
strijders In juni stuurde de re
gering van premier Sadeq al
Mahdi 5000 militairen te voet
en per auto uit Khartoum om
Kapoeta, 1500 kilometer naar
het zuiden, te bevrijden. Na
zes maanden arriveerden ze in
Juba. Daar werd de comman
dant teruggeroepen naar de
hoofdstad. Naar Kapoeta zijn
ze nooit meer gegaan. Waar de
soldaten zijn gebleven, meest
vijftien- en zestienjarigen, is
niet duidelijk. De premier liet
toen Libische MiGs op Kapoe
ta los. Nu ligt de stad in puin.
In september arriveerde in
Juba het laatste voedselkon
vooi. Eind oktober kwam de
luchtbrug op gang. Op de
markt is tegen woekerprijs
mais te koop. Op de zakken
staat: geprodudeerd in Texas,
juli '88. Het mais was een
Amerikaanse schenking aan
de slachtoffers van de over
stroming rond Khartoum in
augustus 1988, maar is daar
nooit terecht gekomen. Nu
wordt het verhandeld door
Arabische kooplieden. Drie
van die kooplieden zijn enkele
weken geleden doodgeslagen
door een woedende menigte
Zuidsudanezen. De woeker
prijzen zijn gebleven.
Een derde van de bevolking
van Juba heeft malaria. Tyfus
en wormen zijn het gevolg van
de omstandigheden waaronder
de mensen moeten leven. Wat
wil je in een stad waar de
mensen op blote voeten door
eikaars poep lopen en bij tien
tallen in het open veld ge
hurkt hun behoefte zitten te
doen. In het ziekenhuis van
Juba wordt het sterven niet
voorkomen, maar slechts ver
traagd. Elke dag komen er
nieuwe slachtoffers binnen,
maar er kan niet geopereerd
worden. Antibiotica, medicij
nen en bloed voor infuzen ont
breken.
Stoppi
ien
De derde Nederlander in Juba
is dr. Peter van Krieken. Hij
werkt voor de vluchtelingen
organisatie van de Verenigde
Naties (UNHCR). Hij zegt over
de hulp aan Sudan: „Als er
geen vrede komt, zal Khar
toum Juba op moeten geven.
Want je kunt niet doorgaan
met die luchtbrug". De door
gaans zeer beheerste Van
Krieken spreekt van „een ab
soluut gore oorlog". „Mijn
baan, mijn carrière, 't kan me
niks meer schelen. Ik zie hier
een heel volk naar z'n moer
gaan. Dat moet in het Westen
geweten worden, want Suda
nezen zijn ondanks alles schat
ten van mensen".
Dinsdagmorgen half zes, het
vliegveld van Juba, een af
scheid. De Hercules naar Nai
robi staat al klaar. leeg. An
drew, de UNCHR-chauffeur
brengt me naar het toestel.
Een omhelzing. Andrew stot
tert, z'n neusvleugels trillen.
Hij heeft tranen in de ogen:
„Sudan kan mooi zijn Paul.
Dat wil ik je laten zien. Kom
je terug als het vrede is?".
Wie weet Andrew, wie weet?
Want zeggen jullie niet: wie
ooit heeft gedronken van het
water van de Nijl, keert terug
naar de Sudan.
PAUL DE SCHIPPER
Het Pinguïnland van Professor Lupardi
„Vanmorgen kwam de SPLA in het kamp. Drie doden, twee door kogels, de derde liep op een anti-personeelsmijn". De „derde" ligt 's
middags al op het kerkhof van Juba: een graf met een stapeltje uiteengereten en bebloede kleren.
FOTO'S: PAUL DE SCHIPPEP
weggezwommen. Dan opeens horen ze motorgeronk en ze zien
een vliegtuig naderen. „Jongens, opgepast," schreeuwt dr. Ree,
„daar komt Lupardi terug." Ze zoeken dekking, maar wanneer
het vliegtuig laag over het eiland scheert, herkennen zij tot hun
grote vreugde Rob, die achter het stuur zit. In grote bochten cir
kelt hij boven het atomatorium, telkens proberend om te landen.
Maar dat valt niet mee, want het vliegtuig heeft een enorme snel
heid en de grond is erg ongelijk. Dan suist hij weer laag over de
nu stijf bevroren bomen...
272) Dr. Ree en zijn mannen zijn op het eiland achtergebleven
Bn hebben de „Salvator Mundi" zien opstijgen, maar door de
dichte nevel hebben zij er niets tegen kunnen doen. Ze hebben
wel begrepen, dat Lupardi is ontsnapt, maar ze weten niet, waar
tob is gebleven. Ze gaan het eiland verkennen en ontdekken het
atomatorium, dat echter geheel is verlaten. Van Rob zijn geen
sporen te ontdekken. Maar dr. Ree vindt Robs gouden pantser
en de ingedeukte helm. Nu vrezen zijn vrienden het ergste. In-
Jmiddels trekt de nevel op en het wordt steeds kouder. Ook de
IPinguïns hebben het eiland verlaten en zijn in grote massa's