De mens werkt en leert nalê De andere jaren I „Prothese als bruidsschat is gelukkig uit de tijd" Kijken in de spiegel (7) Ook ouderen moeten geregeld naar de tandarts £oidóe (Sowumt R| ZATERDAG 14 IANUARI 1989 PAGINA j Wat is en kan en wil en mag en moet de mensWat is de zin van mijn bestaan? In een serie van negen artikelen, waarvan vandaag de zevende aflevering, probeert Ype Schaaf de mens van vandaag een spiegel voor te houden. De bedoeling daar van is te vragen of zijn zienswijze klopt en vooral om mensen te helpen zelf ant woorden te gaan zoeken. Uw reacties dienen daarom ook aan bod te komen. Pro beer ze op papier te zetten en stuur ze aan: Ype Schaaf Postbus 341, 9100 AH Dokkum. Zet uw leeftijd en beroep erbij. Zendt uw reacties op zijn laatst aan staande donderdag, opdat uw bijdrage op tijd verwerkt kan worden in een volgend artikel in de zaterdagbij lage. Uw naam wordt daarbij niet vermeld. Het is de be doeling aan het einde van dit gesprek het geheel te bundelen in een boek. Tenzij de schrijver anders aangeeft wordt ervan uitgegaan dat zijn of haar meedenken in dat boek verwerkt mag worden. In onze samenleving is er ontevreden heid en onrust over het feit dat er een groot aantal werklozen is. Politieke par tijen streven naar volledige werkgelegen heid en er dreigt een scheiding tussen werkenden en niet-werkenden, waarbij die niet werkenden minder waardig zou den zijn. Eigenlijk is dat vreemd. Onze wereld heeft een Grieks-Romeinse vader en een joods-christelijke moeder en zo wel bij die vader als bij die moeder was werken allerminst het één en het al. In de Griekse en Romeinse samenleving was arbeid minderwaardig, vandaar dat grote aantallen slaven de maatschappij draaiende moesten houden. De Griekse en Romeinse elite hield zich bezig met elkaar en met de legerleiding en de poli-^ tiek, met wetenschap en filosofie en' vooral met de kunst. En wat de joods- christelijke wereld betreft, waren de jo den de eersten die in hun levensritme een wekelijkse rustdag inlasten, de sab bat. Ze deden dat voor hun God, maar ook voor zichzelf en hun personeel. Het christendom maakte van de sabbat de zondag, als wekelijkse viering van Chris tus' opstanding. De vrije tijd (en de va kantie) komen voort uit die joods-chris telijke traditie. Er is meer tussen hemel en aarde dan werken. Aan het begin van de bijbel wordt al verteld hoe op het moment dat de mens ongehoorzaam werd aan God hij uit het paradijs werd veijaagd en „in het zweet zijns aanschijns" moest gaan werken om te overleven. Algemener ge redeneerd heeft de mens zich altijd moeten inspannen om in leven te blij ven. Daarbij was en is er ook altijd een soort werkverdeling. In vele culturen zijn mannen de strijders, jagers en vis sers, terwijl vrouwen behalve koken en kinderen verzorgen de landbouw bedrij ven. Men was er echter nooit op uit om meer te werken dan nodig was. Dat was verspilling van tijd en energie en van de natuur. Er werden alleen voorraden ge vormd voorzover die nodig waren om in leven te blijven tot een volgende oogst tijd en produktie-voor-de-verkoop was er niet bij. Die laatste ontstond met de landbouwculturen in de vruchtbare bed dingen van grote rivieren als de Nijl in Egypte, de Eufraat en de Tigris in Meso- potamië (nu Irak) en de Gele Rivier in China. Toen kwamen er spècialisten die metaal en hout bewerkten en niet meer hun eigen voedsel verbouwden. Toen ontstonden er steden; er waren voedsel reserves nodig en er kwam vrije tijd. En het ideaal van de bovenlaag werd niet te werken voor het dagelijks brood. Om nog een sprong te maken: in de Middeleeuwen was die bovenlaag van adel en geestelijkheid niet het type van harde werkers. En het volk was er min of meer ten behoeve van die adel en die geestelijkheid. Velen waren (onder)horig; ze hadden niet alleen niets te vertellen, maar moesten ook hard sappelen in de strijd om het naakte bestaan. Een nieuwe werkopvatting werd geboren toen in de steden de zogenaamde Derde Stand opkwam. De burgers hebben ons land sterk gestempeld omdat zij de macht kregen in de nieuwe onafhankelij ke Republiek der Zeven Verenigde Ne derlanden. Niet dat iedereen zo gelovig was, maar de Nederlandse republiek van burgers stoelde op een religieuze ideolo gie die hierop neerkwam: God heeft in zijn genade de verdeelde Nederlanders de overwinning verschaft over de drei gingen van de zee en daarna de zege over de Spaanse onderdrukkers. De Ne derlanders zijn toen tot eer van God aan het werk gegaan in hun gunstig gelegen land en op de zee, waar dat land aan grenst. Ze deden dat met de soberheid die ze van Calvijn en van de enige Ne derlandse tak van de reformatie, de We derdopers, hadden geleerd. Tot hun dankbaarheid en verbijstering werden ze zo binnen dertig jaar het machtigste en rijkste land van de wereld. De dankbaar heid had te maken met de zegen die hun werken en soberheid kennelijk hadden ontvangen en de verbijstering met de vraag hoe je letterlijk in Gods naam moest omgaan met rijkdom. En zo kre gen herenhuizen aan de Amsterdamse grachten en buitenverblijven aan de Vecht als keerzijde een voor die tijd groot aantal wees- en armenhuizen en hofjes voor de weduwen. Die zorg voor de armen was echter niet meer dan symptoombestrijding. Het leven van het volk bestond ook in die Gouden Eeuw veelal uit vele uren hard werken voor het dagelijks brood, waarbij 's zondags de dominees onder meer verkondigden dat de zondige mens zijn of haar plaats op dit ondermaanse diende te aanvaar den. Weer later kwamen Marx en Engels (res pectievelijk uit een joods en christelijk nest) tot de conclusie dat de intussen door de industriële revolutie op een nieuwe en ergere manier tot rechteloze slaven gemaakte arbeidersmassa een klassenstrijd moest gaan voeren tegen de machtigen om eindelijk tot hun recht te komen. De arbeiders moesten daarbij ook leren inzien dat de kerken God al tijd als opium hadden gebruikt om hen te pnderdrukken. Hun enige wapen en bezit in de strijd was hun arbeidskracht. Zo werd arbeid van kruis voor de massa tot het recht van de proletariërs. Maar om een aantal redenen ziet het er naar uit dat het niet meer nodig is dat iedereen werkt. Onze technologie maakt steeds meer menselijke arbeid overbo dig. Zeker, er zijn lieden die zeggen dat het probleem is dat menselijke arbeid te duur geworden is. Maar de visie dat mensen pas meetellen wanneer ze be taalde arbeid verrichten, lijkt in de toe komst niet haalbaar meer. Het ziet er naar uit dat de functie van arbeid of die nu berust op calvinistisch plichtsbesef of op het recht van de arbeidende klasse zal moeten veranderen. Technologie neemt de plaats in van de slaven uit de Grieks-Romeinse wereld. Maar wij we ten in tegenstelling tot die Grieken en Romeinen niet goed hoe vrije tijd te waarderen en te vullen. Wij spreken dan ook van ledigheid als oorkussen van de duivel. En inderdaad, in onze dagen doen mensen uit verveling de meest dwaze en smerige dingen. Verbonden aan de vraag naar de plaats van de arbeid is ook de kentering in het streven om „vooruit te komen". Hoe veel offers zijn er enige generaties lang niet gebracht om door werken en stude ren „vooruit" te komen. Moet de jonge generatie van vandaag nog vooruit? Of is het bereikbare al bereikt? Wat wordt dan de plaats van leren, de functie van de opleiding? In elke cultuur hebben al tijd kinderen dingen moeten leren om, eenmaal volwassen, hun bijdrage te kun nen leveren aan de samenleving, maar ook heel gewoon om zelf te kunnen overleven. De meisjes gingen in de leer bij hun moeders en de andere vrouwen en de jongens bij de mannen. In onze behoefte om vooral onze wester se beschaving als superieur te laten zien, hebben wij de leerschool van jongens bij de meeste volken van Afrika initiaalri ten genoemd. Het was en is gewoon scholing: je leert er die dingen, die in het leven essentieel zijn. Ook kunnen velen van ons er weinig begrip voor opbrengen dat in de boeddhistische wereld het als voortreffelijke vorming wordt gezien om een jaar lang monnik te zijn en in die tijd de heilige teksten uit het hoofd te le ren en te mediteren, intussen levend als bedelaar. De hamvraag is wat er geleerd moet worden. Bij vele volken in de Der de Wereld ging het dan om een aantal technische zaken die met landbouw, jacht, visserij, huishouding en kinderen krijgen te maken hadden, maar ook om de wetten en de geschiedenis. Die wetten zijn immers de spelregels die de samen leving overeind houden. En je moet de geschiedenis kennen om je te behoeden voor het maken van fouten in de toe komst. Onze leerboekjes spreken in dit verband van voorvaderverering. Dat is verkeerd gezegd, want het gaat om voor- vaderconsultering. Dat luisteren naar de vaderen en het leren en respecteren van de spelregels hebben wij in ons leerpro gramma goeddeels geschrapt. Bij ons bestaat leren tegenwoordig uit drie elementen: het ontplooien van de eigen interessen en gaven; het bevredi gen van nieuwsgierigheid (hoe zit dat in elkaar en waarom is dat zo) en het vol doen aan de eisen van de maatschappij. Aan het opgeleid worden om de naakte strijd om het bestaan aan te kunnen, denkt vrijwel niemand meer, terwijl ook wat in vrijwel alle andere culturen be langrijk is, namelijk het bestrijden door een leerproces van je zwakheden, bij ons vervangen is door een keuzepakket van die dingen, waar je goed in bent en die je interesseren. Gevolg is dat ons onderwijs in de pro blemen zit omdat het leven nu eenmaal, geen keuzepakket is en dat er een soort permanente competitie gaande is tussen de drie elementen van ons onderwijs. Werken en leren zijn zo van vanzelfspre kendheden tot vraagtekens geworden. 'E SCHAAF Het eerste en het tweede gebit krijg je van Onze Lieve Heer, het derde van de tandarts. Een zegswijze uit het verleden, die gelukkig steeds meer aan waarheid inboet: in toenemende mate worden we oud met onze eigen tanden en kiezen, mede dank zij de preventie die een jaar of dertig geleden gemeengoed begon te worden. Maar daarmee is niet gezegd dat ouderen, die nog een min of meer parelende rij tanden en kiezen laten zien, het daarbij kunnen laten. Er kan nog heel wat ellende op stapel staan bij verwaarlozing van het tot dusver zo goed geconserveerde gebit. Hetzelfde geldt trouwens ook voor dragers van prothesen. Vier miljoen Nederlanders dragen een (volledige) prothese, 220.000 van hen hebben er geregistreerde problemen mee. Aangenomen mag worden, dat een relatief groot percentage van al deze próthesedragers te vinden is in de oudere leeftijdsgroepen. Vast staat in elk geval dat verwaarlozing van een kunstgebit heel grote problemen kan geven, zeker op oudere leeftijd. Een gesprek met P. Hanedoes in Twello, voorzitter van de Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Tandheelkunde. KC wa: het reli vat me toe lan zet Kc me vol Ze hel dei du mf in rat nie ne: de de we wc ni< te he gei rei he te De sta orr lar be lOE de dit wa da va ve ve en on al he scl Geregeld naar de tandarts is belangrijk op elke leeftijd. FOTO: MILAN KONVALINKA Als de oude leeuw z'n tanden ver liest, gaat hij dood. Zo'n vaart loopt het gelukkig niet met de mens. Hij kan zich in leven hou den zonder waterbuffels en antilo pen te verscheuren en beschikt ook nog over de mogelijkheid zich een gebitsprothese te laten aanmeten. Toch kan hem nog een heleboel el lende boven 't hoofd hangen, die overigens in veel gevallen te voor komen is. Hanedoes zal dan maar eens beginnen met de prothesedra gers, een groep waarin velen zich „veilig" wanen: alles wat pijn kan gaan doen is er immers al uit? Ja, maar tochEr komen gipsaf drukken op tafel. Van mooie gave gebitten, maar ook van kaken, die in betere tijden het fundament van zo'n gebit zijn geweest en later ach terbleven als kale ruïnes. Van zo'n ruïne valt te spreken als het bot (met name gaat het dan om de on derkaak) van z'n oorspronkelijke twee centimeter hoogte is ingekrompen tot een paar millimeter of nog minder. Weg geslonken. Want alles wat een menselijk lichaam niet meer gebruikt, degenereert vroeg of laat. En het vervelende is nu, dat op zo'n fundament een kunstgebit ook niet meer past. In het ergste geval moet de chirurg er aan te pas komen. Hij haalt bijvoorbeeld een stukje bot uit de heup en brengt dat over naar de kaak. Heel vervelend. Ook lang niet altijd mo gelijk: vooral op latere leeftijd kunnen er contra-indicaties zijn, die bijvoorbeeld problemen geven bij de narcose. De sterkste verhalen komen, zoals vaker gebeurt, uit het verleden. Hanedoes her innert zich de tijd waarin jonge vrouwen zich bij de tandarts meldden om hun volkomen gave gebit te laten trekken en te vervangen door een prothese. Dan waren ze alvast „overal van af'. Geen pijn en vooral geen kosten als ze straks getrouwd zouden zijn. De prothese als een soort bruidsschat. Hanedoes: „Ik weigerde dat subiet, stuurde ze meteen weer weg, met een ernstige waarschu wing voor de gevolgen op latere leeftijd. Dan kreeg ik te horen: „Nou, dan ga ik naar zo'n instituut of zoiets". Maar de gevolgen zijn er wel degelijk geweest. Vooral als naderhand nooit meer of te weinig naar zo'n prothese is gekeken. Die moest dan maar een mensenleven lang meegaan. Maar de onderkaak slonk verder en verder weg". Nergens last van Of neem, om nog maar eens een greep te doen, een man van vijftig jaar die echt aan een prothese toe is. Wil niet voor aap lopen met een mummelmond, we ken lang, zonder gebit. Hoeft ook niet, de nieuwe prothese mag er best meteen in. Maar de tandarts vertelt hem er bij dat hij wel terug moet komen voor con trole, op gezette tijden. De man gaat heen, constateert in de weken en maan den daarna dat hij nergens last van heeft en komt dan ook niet terug. Hanedoes: „Daarmee begint dan de ellende. Zonder dat de patiënt het zelf merkt kan het slinken van het kaakbot beginnen. Het gebit gaat dan ruimer zitten (niet „los", dat is iets anders en dat merk je zelf ook wel) maar het krijgt speling. Die brengt dan weer extra wrijving met zich mee, met als gevolg dat het slinkproces van het kaakbot nóg sneller gaat. Tegen de tijd dat er echte klachten komen is vaak schade aangericht die niet meer in de stoel van de tandarts te herstellen valt. Dat kan zelfs al gebeurd zijn als er hele maal geen klachten komen. Dan kom je er pas achter als iemand noodgedwon gen een nieuwe prothese moet nemen. Z'n kunstgebit is opgegeten door de hond, 't is van de brug af in het water gevallen, of zoiets. Heel vervelend, dat je dan soms moet zeggen: „Het spijt me erg, meneer, mevrouw, maar zoals uw onderkaak er nu bij staat wordt het ui terst lastig om een prothese te maken waarmee u optimaal kunt functioneren". Verwoest dorp Nochtans, 't is niet allemaal kommer en kwel. Van betekenis in dit geheel mag toch ook de vooruitgang van de gebitsge zondheid in de afgelopen decennia wor den genoemd. In geen tak van de medi sche wetenschap heeft de preventie bin nen zo'n kort tijdsbestek zoveel aan toonbare resultaten geboekt. Het meest aansprekend bij de jeugd: in 1970 ver toonden kinderen van twaalf jaar gemid deld veertien gaatjes, vullingen en ex tractie-littekens. Nu zijn het er gemid deld drie. Hanedoes: „Als ik vroeger een kind in de stoel kreeg met een gaaf gebit haalde ik mijn vrouw wel eens uit de ka mer om haar dat fenomeen te laten zien. Nu heb ik de neiging om het omgekeer de te doen. Zo zelden krijg ik een kind in behandeling met een verwoest dorp in z'n mond". Maar de generatie die nu op leeftijd is gekomen, heeft er ook wel de gelijk profijt van gehad. Ouderen met een redelijk gaaf gebit zijn geen witte ra ven. Opmerkelijk is daarbij, dat ook het ondersteunende weefsel, in de wandeling het tandvlees genoemd, enigszins in deze glorie deelt. Toen het gebit van de ge middelde Nederlander beter van kwali teit werd, vatte de gedachte post dat tandvleesklachten in verhouding een veel grotere plaats zou gaan innemen. En dat is niet gebeurd. Voor Hanedoes is dat overigens geen re den om voorbij te gaan aan problemen die met name ouderen ermee kunnen krijgen. Wie z'n eigen gebit nog heeft kan het verliezen door aandoeningen in dit steunweefsel, ook hier weer zonder voorafgaande waarschuwing door pijn of andere soorten van overlast. De preven tie bestaat hier feitelijk uit regelmatige controle door de tandarts, verder door serieus uitvoering te geven aan de advie zen die hij mee naar huis zal krijgen. Vaak zal de aanwezigheid van tandsteen geconstateerd worden, zowel op zichtba re als op onzichtbare plaatsen. Het is dan goed te weten dat tandsteen geen normaal ouderdomsverschijnsel is, af te; doen met een glimlach „omdat het er nu eenmaal bij hoort". Verre van dat. Tandsteen hoort er niet bij, onder meer omdat het zich een weg kan vreten tus sen tand en tandvlees, op den duur een heel gebit ontwortelend. Hanedoes kent de belemmeringen, die mensen er van weerhouden naar de tandarts te gaan. Geld. Daar zit de oor zaak nogal eens. „De tandarts is duur". Hanedoes: ,?Met allerlei extra zaken die je er zelf bij wilt hebben kan het inder daad duur worden. Maar bij de gewone alledaagse behandelingen zal het niet gauw zo'n vaart lopen, afgezien nog van de verzekeringsmogelijkheden, ook via het ziekenfonds. Er valt vooraf trouwens ook naar te informeren. Onze Maat schappij heeft onlangs in Groningen en Noord-Holland een experiment uitge voerd, waarbij mensen gratis naar de tandarts konden voor een algemeen en uiteraard vrijblijvend advies. Ze konden ook schatten hoeveel een voorgestelde behandeling zou kosten. Sommigen kwa men op een schatting van tienduizend gulden, terwijl het bedrag in werkelijk heid zeshonderd was". AAD SCHOUTEN

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1989 | | pagina 26