Kerstmis J 1 d CeidócGou/tcmt ZATERDAG 24 DECEMBER 1988 Het is nog vroeg in de morgen als ik gewekt word door het ru moer uit een verder op gelegen hotelka mer. Uit een radio- of televisietoestel klinkt een stem, afgewisseld door een enorm jedruis. Geleidelijk dringen de woorden tot me door: Fascisme, imperialisme. Socialis- me, communisme. Dan applaus en schor ge schreeuw. Dat schudt me wakker: dit is mijn eerste ochtend in Roemenië, dit is Nicolae SI Ceausescu, de man die Farao wordt ge- en Nero en Dracula en Adolf. led< ken :ere lek ion| id\ Diigf m\ rt O' pen en: i Si :rmji i-^noemd rE Nlï >1< 11 P' 'Re lmet V s I fh< Terwijl binnen de dictator loeit, staat buiten een man bij mijn auto te wachten. „I think you have for me newspapers with Gullit and Van Basten", zegt hij, maar die heb ik niet, helaas. En ook niets over de nieuwste Daf-truck, het spijt me. Sigaretten dan? Jawel. „Ik heb in geen maanden een filtersiga ret gerookt", zegt hij en kijkt toe hoe ik het ijs van ie ruiten krab. „Veel problemen hier, veel proble- nen". Ik knik. Voor de auto loopt al een tijdje een tan hinderlijk nonchalant te treuzelen, dus ik hou me maar een beetje op de vlakte. Als ik de auto in stap en wegrijd, zie ik hoe de man snel zijn witte Dacia start en me achterna komt. Als ik stop, stopt lij ook. Sla ik linksaf, hij ook. En zie ik op het laat ste moment de afslag Boekarest, ook hij besluit ilotsklaps daar heen te willen. Pas halverwege de lelweg Pitesti-Boekarest, de enige snelweg van .oemenië, verdwijnt hij uit de spiegels. Bij een par keerplaats nemen tien broodmagere straathonden zijn bewakersrol over; ze omsingelen de auto en la ten me ongaarne gaan, verontwaardigd omdat ze niets gekregen hebben. APENS Gisteren ben ik vanuit Joegoslavië het land binnen gekomen, via een stuw over de Donau. Zoals dat hoort in verhalen over Oost-Europa, hield de sol- laat op het midden van de stuw me staande: „Halt, ;igaret". Voor een Marlboro mocht ik door, tot de douane. Daar kreeg ik in ruil voor een leugen „Beroep: administrateur") een toeristenvisum en noest ik de volgende vragen ontkennend beant- woorden: Had ik soms drugs bij me, of wapens wel licht? Porno misschien, religieuze literatuur of brie ven voor vrienden? Een uur later en vele dollars lichter (visum, benzinecoupons, verplicht wisselen) Iraaide ik de weg op, het besneeuwde land in. ngs de oever van de Donau zag ik direct de wachtposten met geweren gericht op de rivier; wie door het water Roemenië wil ontvluchten kan de kogel krijgen. Dat de staat die men niet mag verla ten intussen wel een van de beste op aarde is, moest blijken uit de borden met leuzen die om de vijftig meter langs de weg stonden opgesteld. „Ceausescu, eroism - Romania, comunism!", vermeldden ze steeds, of anders wel „Ceausescu si poporul!" Ceausescu heldendom - Roemenië communis me!" en „Ceausescu en het volk!"). Was ik dan niet gewaarschuwd? Jawel. Nooit in het donker rijden, hadden ze gezegd, nooit. En nu werd ik er toch door overvallen, op honderd kilometer van Pitesti, dat wil zeggen: ver verwijderd van een hotel. Aardedonker werd het en mistig, tot over maat van ramp. Geen hand zag je voor je ogen, laat staan een weg. Straatverlichting ontbrak, evenals yen wegmarkering. Sneller dan dertig kilometer per uur kon ik niet rijden en dan nog botste ik steeds weer bijna op onverlichte boerenkarren die opeens voor mijn koplampen verschenen. En die mensen die voortdurend de weg op sprongen! Lifters, rijen lifters. Het was misschien al te goedkoop, maar ik kon de verleiding niet weerstaan er een symbolische betekenis aan te hechten: Roemenië als een donkere tunnel van mist, vol mensen die hun handen uit strekken om hulp naar een westerse auto die niet stopt. Na drie uur kwam ik in Pitesti aan, kreeg daar een hotelkamer zonder warm water en werd de volgen de ochtend gewekt door Ceausescu's stem. En nu ben ik, bij daglicht, op weg naar Boekarest. KOU Grijs is Boekarest, grijs en smerig. Grauwe flats staan in eindeloze blokken, de wegen bestaan voor namelijk uit gaten gevuld met zwart smeltwater. Er rijden bomvolle vaalrode trams, waar de mensen in grote kluiten aan vasthangen. Kromgebogen oude mannen trekken karren, op de stoep lopen vrouwen met kinderen in hun armen, voor winkels en stalle tjes staan rijen. De huizen zijn zwart van het vuil, van de rook en van de uitlaatgassen. Als dit ergens aan doet denken, dan aan het 19e-eeuwse Londen van Charles Dickens; éen labyrint van ellende, van kou en van honger. De schepping van de „veelzijdig ontwikkelde socia listische samenleving", zoals Ceausescu dat noemt, heeft Roemenië niet alleen een buitenissig omvang rijke olie- en staalindustrie opgeleverd, maar ook een proletariaat van murwgeslagen onderdanen. De 70-jarige Conducator (Leidsman) Ceausescu die sinds 1965 aan de macht is en op alle sleutelposten familieleden heeft benoemd, heeft zich van een ge middeld totalitair staatshoofd a la Brezjnev ontwik: keld tot een paranoïde machthebber a la Stalin. Hij is bezig zijn land volledig te verbouwen, geeft abso lute voorrang aan zware industrie (vooral ten be hoeve van de export) en verwaarloost de landbouw, die de eigen bevolking van voedsel zou moeten voorzien. NACHTMERRIE Ceausescu, president en partijleider, voert uit wat inmiddels in alle Oostbloklanden achterhaald wordt geacht. Hij collectiviseert totaal: het werken, het wonen en het denken. Verschillen zijn verboden. Alle mensen zijn hetzelfde. Alle straten zijn hetzelf de. Alle gebouwen zijn hetzelfde. Boekarest, e^n stad die onmiskenbaar allure heeft gehad, wordt óp dit moment herschapen in een betonnen nachtmer rie. Ceausescu laat zich een nieuw paleis bouwen en daarvoor wordt dwars door de stad de Boulevard van de Overwinning van het Socialisme aangelegd. Aan weerszijden ervan worden kolossale flats ge bouwd, waarvan duizenden appartementen al maandenlang leeg staan. Onder uitgeweken Roeme nen in het Westen circuleert een lijst van 24 kerken en kloosters (stuk voor stuk historische monumen ten, waarvan de oudste uit de 16e eeuw) die de af gelopen jaren in de hoofdstad zijn gesneuveld onder de bulldozers. Daarnaast worden de namen ge noemd van zes kerken die verplaatst zijn, over gro te afstand vaak en vervolgens verstopt tussen het verse beton. Nergens in Boekarest is een plattegrond van de stad te krijgen, bij het toeristenbureau niet en bij de ho tels niet, nergens. Een kaart heeft ook weinig zin, zeggen de inwoners, elke maand is de stad weer an ders. Alleen daarom al is het de moeite waard foto's te nemen, denk ik, en tot grote verbazing van de omstanders haal ik mijn fototoestel tevoorschijn. Tientallen mensen kijken toe en dat is lastig, want alles wat te fotograferen valt is negatief voor het sy steem en dus politiek en dus geheim. Nauwelijks heb ik een rij voor een winkel gefotografeerd of daar komen ze aan: twee mannen in dikke blauwe pakken, een geweer op hun rug. Ze zijn onvriende lijk en dwingen me een portiek binnen te gaan. Daar blijft een van hen mij bewaken, de ander ver dwijnt, opgewonden in zijn mobilofoon roepend. Na een kwartiertje komt hij terug. Zwijgend maakt hij een gebaar: opgedonderd, wegwezen. Ik sta weer op straat en besluit, toerist nietwaar, nog wat foto's te nemen. Maar de beklemming van de politiestaat laat me niet los, ik voel me vanaf dat moment g moment meer vrij. „Ik kom uit Holland", zeg ik die avond, als de deur van de flat van Gheorghe en Esmese voorzichtig opengaat en een kind me aanstaart. Het jochie aar zelt en roept zachtjes zijn moeder. Die is aanmerke lijk positiever. Hup, daar heb ik mijn eerste zoenen te pakken. Er volgen er snel meer. Van Gheorghe, van zijn dochter, van het buurmeisje dat opgetrom meld wordt, van de buurman en zijn zoons. Ghe orghe is helemaal van de kaart, zo geniet hij van het bezoek. Drie jaar heeft hij in de gevangenis ge zeten vanwege zijn actief lidmaatschap van een baptistengemeente en nu is hij sinds een paar maanden weer terug in zijn gezin. Gheorghe is ge slagen, zegt Esmese, maar zelf praat hij daar niet over. „Ja, het was wel zwaar", zegt hij. „We moes ten op het land werken, zoals zoveel gevangenen. Maar kunnen we niet wat zingen?". Natuurlijk, dat kan. En dan huilt Gheorghe, die sterke man die zich door geen honderd agenten klein laat krijgen. Is hij niet bang voor de toekomst? Nee, knikt hij, en wijst naar boven, naar zijn God. Die houdt hem op de been in zijn miserabele omstandigheden. ,,We hebben het koud en we hebben honger", ver telt Esmese. Zij zit met haar bontmuts op in huis en als Gheorghe me de buis laat voelen die naar de radiator loopt kan ik zelf constateren hoe Ceauses cu zijn volk ijskoud laat bevriezen. Energie is op rantsoen, warmte een luxe. Twaalf graden is wel ge noeg, zo heeft Ceausescu per decreet laten weten. Geen wonder dat zelfs in de restaurants van de dure hotels de gasten met jassen aan en mutsen op zitten te eten. „Ceausescu brrrr!", roept de buur man van Gheorghe en hij slaat zijn armen om zijn lichaam. Als om acht uur het journaal begint en on middellijk de Grote Leider in beeld verschijnt be gint hij te fluiten en te joelen: weg ermee, uit dat ding! Meer dan vijf seconden Ceausescu kunnen ze niet verdragen. Hadden ze maar iemand als Gor- batsjov. dat zouden ze liever zien. „He is a good man", zegt Esmese. Dat er nog steeds landgenoten zijn die zich voor Ceausescu de handen kapot klap pen, de kelen schor schreeuwen en de benen onder hun gat vandaan lopen is volgens m'n gesprekspart ners uitsluitend te wijten aan de voorrechten die daarmee te verdienen zijn: goedgevulde buiken en rammelende beurzen. Ik mag die avond de deur niet uit voordat ik van de kinderen poppen cadeau heb gekregen en heb be loofd Gheorghe de volgende dag te treffen op de plek waar nu mijn auto staat geparkeerd. Daar sta ik om negen uur 's morgens te wachten. Tot kwart over negen. Tot half tien. Als Gheorghe om kwart voor tien nog niet verschenen is, rij ik weg. DORPEN Met een hoofd vol zorgen over Gheorghe (hij zal toch niet door mijn bezoek zijn opgepakt?) en kwaad op een systeem waarin zelfs visite gevaarlijk is, rij ik Boekarest uit, op weg naar de dorpen Oto- peni en Balotesti. Dat zijn twee van de zevendui zend dorpen die Ceausescu van de aardbodem wil laten verdwijnen. „Het aantal dorpen zal op radica le wijze van de huidige dertienduizend worden te ruggebracht tot ten hoogste vijf k zesduizend", kon digde het staatshoofd op 3 maart 1987 aan. De moord op zevenduizend dorpen is het logische ver volg op een beleid dat Ceausescu aj sinds jaar en dag voert en waarin vooruitgang gelijk staat aan in dustrialisering en „systematisering". In de steden worden al jaren de betonnen kolossen gebouwd die Ceausescu voor ogen staan bij de nieuwe toekomst voor het platteland. Hij wil de boeren uit hun tradi tionele woningen (vaak sinds eeuwen familiebezit) drijven en onderbrengen in zogenaamde agro-in- dustriële centra, dat wil zeggen: lage flats, met -ge meenschappelijke keukens en toiletten. Dit plan heeft eindelijk de ogen van de wereld geo pend voor het schrikbewind dat in Roemenië ge voerd wordt. Zelfs vanuit het socialistische broeder land Hongarije is fel geprotesteerd tegen de voorge nomen kaalslag. Intussen is volstrekt niet duidelijk op welke schaal Ceausescu's vernietigingsprogram ma wordt uitgevoerd. Bij gebrek aan betrouwbare officiële berichtgeving, doen over het dorpenplan in het Westen, maar ook in Roemenië zelf, wel veel geruchten de ronde, maar niemand weet er het fijne van. De één zegt dat al vijfhonderd dorpen de dupe zijn geworden, de ander beweert dat het hele plan is uitgesteld, dat nog geen enkel doip getroffen is. Dat dat in elk geval niet waar is, blijkt bij bezoek aan Otopeni en Balotesti. Otopeni en Balotesti liggen ten noorden van Boeka rest, aan de weg naar Ploiesti. Wie die kant oprijdt, ziet eerst nog iets van de fraaie traditionele bebou wing, kleine kleurrijke huisjes die steevast zijn voorzien van een aardig bogen-galerijtje. Zo moet heel Otopeni er uit hebben gezien en ook moet er een kerk uit de 17e eeuw gestaan hebben. Nu wordt er gebouwd aan rijen flats. Er staan er zeker al der tig en als die elk onderdak bieden aan vijftig gezin nen, verpieteren hier nu vijftienhonderd gezinnen. Hoe het hier voorheen geweest is, is moeilijk voor te stellen; als er nog stoffelijke resten van het oor spronkelijke dorp aanwezig zijn, dan liggen die ver borgen onder de sneeuw. Inmiddels is Otopeni even grauw en treurig als Boekarest zelf en dat is precies wat Ceausescu wil: de verschillen tussen stad en platteland opheffen. Waar dat in Balotesti toe geleid heeft, mag de bui tenwereld niet weten; het dorp is verboden terrein voor niet-inwoners. Gheorghe had me al verzekerd dat ik de plaats niet in zou komen, en inderdaad, de toegangsweg is afgesloten door een slagboom en daarnaast staan borden: verboden voor alle verkeer. De politie heeft er een permanente uitkijkpost ge stationeerd, zodat echt niemand het in zijn hoofd haalt hier een kijkje te nemen. Maar wat valt er te verbergen? Er staan dezelfde blokkendozen en hijs kranen als overal. Als straks, ooit, in de gouden toe komst van Ceausescu, het hele land er zo uitziet, zal eindelijk het „ene, homogene, klassenloze arbei dersvolk" zijn j De mensen in Transsylvanië zijn vriendelijk, gaan lachend op de foto en zwaaien vanaf hun boerenkarren. GROOTHEID Als ik Boekarest weer binnenkom, heeft de stad een gedaantewisseling ondergaan. Overal hangen opeens rode vlaggen, zelfs aan de roestige trams, en elk ge bouw van enige omvang is opgetuigd met een groot portret van Ceausescu. Zijn vriendelijke blik is overal. Zijn grootheid kan niemand ontgaan. In het museum van de historie van de Socialistische Re publiek Roemenië, dat ik 's middags bezoek, is dan ook de nodige ruimte voor hem gereserveerd. In de hal staat een gigantisch paneel opgesteld, waarop de heldendaden van Nicolae en zijn vrouw Elena staan uitgebeeld. Uiteraard ligt er ook het 29-delige werk van Ceausescu over de verwezenlijking van de soci alistische staat. De eerste etage van het museum behelst de Roe meense geschiedenis tot de Tweede Wereldoorlog, de tweede etage de periode daarna. „Hommage aan Nicolae en Elena Ceausescu" heet die afdeling, die tien zalen telt. Daar is het echtpaar te bewonderen op wandkleden, theekopjes, vazen, schilderijen en borduurwerkjes. Als ik er binnenkom, schiet een vrouw uit de nis waar ze ineengedoken zat te rillen en doet het licht aan. Naast de vele, vele geschen ken voor de Ceausescu's die er liggen uitgestald (van olifantentanden tot modelletjes van de Fokker Friendschip) hangen er foto's van ontmoetingen die het staatshoofd had met uiteenlopende figuren als Mao, Juliana, Gaddafi, Den Uyl, Thatcher en Tito. De oorkonde ten bewijze van het heuglijke feit dat Ceausescu het grootkruis in de orde van de Neder landse Leeuw mocht ontvangen ontbreekt niet. Zou de schenker daarvan ervan op de hoogte zijn dat in de straten van Boekarest een oude vrouw kan wor den aangetroffen, die in de vrieskou naar eten loopt te zoeken, terwijl haar rode blote benen opgezwol len zijn en onder de open wonden zitten? Zou de gulle gever weten dat zich 's avonds voor de ramen van restaurants mensen verzamelen om toe te kij ken hoe de rijken zich te goed doen aan echt vlees, met echte aardappelen? Of zou de Nederlandse re gering zich willen scharen in die menigte van tien duizenden die ik de volgende dag door de stad zie paraderen met spandoeken en portretten ter ere van hem, de Conducator? Een demonstratie van volg zaamheid is het, van lijdzaamheid en moedeloos heid. De mensen moeten en zij gaan. Ze juichen voor de man die ze haten. UITBARSTING „O ja, wij hebben ook wel moeten demonstreren", zegt de man die ik 's avonds in Brasov tref en Mi chael zal noemen. „Dan komen de autoriteiten met vrachtwagens vol spandoeken en portretten naar de fabrieken en daar moeten we dan een dag mee staan zwaaien. We kunnen niet anders. Op elke vijf werknemers is één chef aangesteld en die houdt pre cies in de gaten wat zijn mensen doen. Wie niet de monstreert vliegt eruit". Brasov is de plaats waar verleden jaar in november de vlam in de pan sloeg toen fabrieksarbeiders in een spontane uitbarsting van woede het kantoor van de communistische partij aan duigen sloegen, twee politieagenten molesteerden en hen dwongen „Weg met Ceausescu!" te roepen. Langer dan een paar uur duurde hun victorie niet, toen maakte het leger er een einde aan. En nu, zegt Michael, zijn zo'n twaalfhonderd arbeiders uit Brasov verdwe nen. Niemand weet waar ze zijn, óf ze nog wel er gens zijn. „Onlangs nog hoorde ik van een gezin dat zes maanden lang geen bericht ontving over het lot van hun opgepakte vader". Michael vertelt dat Roemenië kampt met eert over schot aan arbeidskrachten, zodat de autoriteiten het ontslaan van mensen graag gebruiken als sanctie te gen dwarsliggers - met name christenen. „Deze mensen verkeren echt in grote nood. Ze krijgen geen uitkering, geen kinderbijslag, niets. Ze moeten leven van giften van anderen. Maar wat kunnen die doen? Voedsel is op rantsoen. Per persoon krijgen we coupons voor vier kilo aardappelen in drie maanden, maar je moet maar afwachten of ze ook in de winkels liggen. Kaas en boter is er niet. Het weinige brood dat je per dag mag kopen is droog en keihard, 's Zomers krijgen we dertig liter benzine per maand, 's winters vijftien tot twintig". LOFZANG In hotel Capitol in Brasov ontmoet ik de eerste en laatste functionerende hoteltelevisie. Het is half ne gen 's avonds, een koor zingt de glorie van Ceau sescu. Volgt een documentaire over het bouwpro gramma dat sinds 1965 is uitgevoerd: drie miljoen appartementen zijn gebouwd, zegt de commentator trots. Flat na flat na flat passeert de revue, stad na stad hetzelfde. Om kwart voor tien begint het jour naal. Een omroeper, met op de achtergrond een we reldkaart, meldt dat Ceausescu het centraal comité van de communistische partij heeft toegesproken en na afloop is toegejuicht door een enthousiaste me nigte. Daar gaan de tienduizenden door de straten van Boekarest. Dan volgen fragmenten uit de rede van Ceausescu. Als hij de zaal binnenkomt, heffen alle aanwezigen hun rechterarm omhoog. De oude man leest zijn tekst op vlakke toon, soms valt zijn stem bijna helemaal weg. Hij kijkt de zaal niet in. Af en toe balt hij zijn vuist en verheft hij zijn stem; dan gaan de afgevaardigden staan om te klappen en leuzen te schreeuwen. In de Duitstalige partijkrant Neuer Weg staat de volgende dag te lezen dat „kameraad Ceausescu" onder meer gesproken heeft over „vastberaden doorvoering van het programma ter organisering en systematisering van de vaderlandse dorpen". „Ik ben er vast van overtuigd", aldus Ceausescu, „dat het ons in de komende tien jaar zal lukken belang rijke stappen in deze richting te zetten en het we zenlijke onderscheid tussen stad en dorp te beëindi gen". Volgens Neuer Weg volgde hierna „sterke bij val" en werd „langaanhoudend in spreekkoor ge roepen: „Ceausescu en het volk!". De partijleider betoogde dat we steeds voor ogen moeten houden dat het gaat om de „verwezenlij king van de hogere fase van de veelzijdig ontwik kelde socialistische samenleving en voor de geleide lijke overgang naar de gouden droom, naar het communisme". Dat vond het publiek machtig, al dus de partijkrant. „In een atmosfeer van grote be geestering om de partij en haar secretaris-generaal verheffen zich alle aanwezigen van hun plaatsen en brengen minutenlang eer aan de Roemeense com munistische partij, aan de secretaris-generaal van de partij en de president van de socialistische repu bliek Roemenië, kameraad Nicolae Ceausescu". HONGAREN Na zoveel persoonsverheerlijking betekent de reis van Brasov naar Cluj een verademing. Dit Hon gaarse deel van Roemenië, Transsylvanië, bestaat uit een schitterend landschap met daarin prachtige dorpjes. De mensen zijn er vriendelijk, gaan la chend op de foto en zwaaien vanaf hun boerenkar ren. Cluj zelf kent weliswaar ook akelige nieuw bouw, maar het centrum maakt een authentieke en zelfs niet-ongezellige indruk. Het is de hoofdstad van Transsylvanië (dat na de Eerste Wereldoorlog aan Roemenië werd toegewezen) en daarom de thuishaven voor de minderheid van ongeveer twee miljoen Hongaren. Het heeft in die vorm ook de bijzondere belangstelling van Ceausescu, die de ver nietiging van het Hongaarse leven beoogt omdat het een hinderpaal vormt op weg naar de nieuwe, gelijkgeschakelde „zonen van Roemenië". Het Hongaars is uit het openbare leven verdreven, Hongaren worden buiten hun eigen gebied te werk gesteld. Hongaarse muziek is nergens te krijgen. Hongaarse begraafplaatsen zijn vernietigd. Verleden jaar vluchtten tenminste twintigduizend Hongaarse Roemenen naar Hongarije, waar ze officieel worden geaccepteerd en opgevangen. Overigens ontsnappen ook Roemenen van niet-Hongaarse afkomst (Duits, Servisch, Roemeens) uit Ceausescu's paradijs, bij voorbeeld door bij de grens met Joegoslavië de Do nau over te zwemmen. Daar voelt Ivan Chelu niet veel voor. Deze vrien delijke poppenspeler en schilder uit Cluj („Noem gerust mijn naam, ik heb toch niets meer te verlie zen") wil legaal de grens over, in het gezelschap van vrouw, drie kinderen en kunstwerken. In maart heeft hij een verzoek ingediend om het land uit te mogen. De Roemeense autoriteiten hebben dat wel toegestaan, maar de Westduitse hebben Ivan (nog) geen visum verstrekt. „Ik ben vannacht net terugge komen uit Boekarest", vertelt Ivan, gezeten tussen zijn schilderijen. „Daar heb ik bij de Oostenrijkse ambassade om politiek asiel verzocht, misschien gaat dat sneller. Er moet nu wel echt iets gebeuren, want zo kan het niet langer. Ik mag geen voorstel lingen meer geven, mijn kinderen worden sinds maart geweigerd op school, ik heb geen inkomen, niets. Af en toe kan ik bij vrienden bijspringen om wat te verdienen". VERMINKING „Het socialisme van Ceausescu heeft één voordeel", zegt Ivan. „Het werkt zo slecht, dat er van al die plannen maar een fractie verwezenlijkt kan worden. Zo'n ambitieus plan voor de vernietiging van ze venduizend dorpen, dat kan helemaal met". Vol gens Ivan is er tot op dit moment dan ook geen en kel dorp totaal verdwenen. Hij wil daarmee geen valse hoop wekken; elk verwoest huis is er één te veel en ook de gedeeltelijke vernietiging van een dorp noemt hij een verminking van de geschiedenis en cultuur van Roemenië, maar we moeten ons an derzijds ook niet voorstellen dat het hele land al maar doorkruist wordt door bulldozers. Toen hij in Boekarest wqs, heeft hij ook de optocht ter ere van Ceausescu gezien en hij was bijna net zo verbaasd als de buitenlandse toeschouwer. „Dat zou in Brasov en Cluj niet meer mogelijk zijn", zegt hij. „Je kunt arbeiders wel dwingen de straat op te gaan. maar als je zoveel mensen bij elkaar brengt is het risico levensgroot dat het doel van de demon stratie omslaat en een opstand uitbreekt. Dat risico durven de autoriteiten hier niet meer te nemen". Het is typerend voor het verschil tussen het zuiden van het land (rond Boekarest) en het noorden (rond Cluj), vindt Ivan. „In het zuiden kennen ze geen democratische traditie, ze zijn niet anders gewend dan dictatuur. Daarom bestaat er ook geen georga niseerde oppositie; de bevolking is niet één, de na tionaliteiten keren zich tegen elkaar en niet tegen Ceausescu". Als ik hem ten afscheid nog een tas met kleren overhandig, steekt Ivan zijn duim op. Omdat hij ze zo goed gebruiken kan, met omdat hij optimistisch is. Hij is somber en dat werkt aanstekelijk. Als ik op weg naar de Hongaarse grens alvast begin terug te blikken, zie ik een volk dat leeft in koude duis ternis en nergens anders tijd voor heeft dan om te vechten voor het dagelijks brood. Vlak voordat ik hét land verlaat passeer ik nog een boerenwagen, getrokken door paarden. Er staat een doodskist op. STEVO AKKERMAN

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1988 | | pagina 33