Voor wie Kees hebben gekend
De smaak van de jeugd
Alles heeft een luchtje
Een zachte
dood voor
pasgeborenen
Familie
ai
VAN HUIS UIT ftzidocCotvtCMlt maandag za november i98spagA.DI
Pret op de dansvloer in kleding die aan vervlogen jaren
herinnert. Q foto: pr
Wat en wie beïnvloedt tienermode? En wie
maakt uit wat gaaf of gek is? Als je de hoogste
klassen van de verschillende schooltypes ziet uit
gaan dan rijzen je de haren vaak te berge, maar
soms ook denk je: verdraaid da's leuk! Op de mo
deshows van Academies kan je ook wat beleven
aan wat jong modetalent op de plankiers brengt,
en dan rijst de vraag: Wat is het geheim achter de
smaak van jonge meisjes (en jongens)? In de eer
ste plaats natuurlijk muziek. De afgelopen zomer
bracht vervlogen jaren terug in de disco en dat
zie je weerspiegeld in de kleding.
Jonge mensen houden van trends, die in één klap in el
kaar overgaan. Met uitzondering van individualisten is
iedereen gevoelig voor die trends. De lengte van de jurk,
de haarstijl, de schoenen, het jasje bepalen of je de ster
van de klas bent of er juist helemaal buiten valt. Je zal
maar aankomen met een gloednieuwe jeans waarin je met
zorg scheuren hebt gemaakt als iedereen de benen gesto
ken heeft in strech leggings.
Trekpleisters zijn nu tweedehands winkels en boetieks
die alles wat je maar kunt aantrekken op rekken buiten
zetten. Opvallend echter is dat de jeugd naar goede kwa
liteit kijkt. De slonzigheid is voorbij en niemand draagt
graag kunststof. De meeste meisjes onder de twintig heb
ben geen daverend kleedgeld, dus zetten ze de tering
naar de nering. Couture-achtige kleren komen niet in
aanmerking, maar kleur telt wel.
Warenhuizen hebben heel wat te bieden in speciaal voor
de jeugd ingerichte shop in de shop, met stapels crazy
truien, aan vóór- en achterkant bedrukt met, logo's en
kreten. Je vindt er korte zwaairokjes, broeken'uit de In-
dianensfeer, hansoppen met noppen (clownerie) en leren
taillejasjes met zes ritsen en een baterrij knopen. Iemand
die handig is legt een stuk brocaat onder d$ naaimachine
en ratelt er een wijde pantalon van of een mannevest. De
stof kan dan wat duurder zijn.
Bretels worden overal öp en onder gedragen. Ze houden
katoenen of jersey beenbekleding in de vorm van een
paar slobberende lieslaarzen omhoog en staan pittig bij
een gewoon hes, met Chinese tekens op de mouwen. En
's avonds: zwarte velours top op een gebloemd of effen
fel gekleurd kort rokje. Of een omkeerbare blazer op een
stretch broek.
TINY FRANCIS
De keuze van een parfum is heel persoonlijk.
Waarom mensen een bepaalde geur kiezen kan
zelfs wetenschappelijk worden bestudeerd. Het
„Comité du Parfum", een werkgroep van de Ne
derlandse Cosmeticavereniging, vroeg aan Anita
Spruyt, geurpsychoge, trefwoorden te noemen bij
de zes geurfamilies. Dat leverde de volgende ty
peringen op.
Volgens Anita is „citrus" fris en sportief. Je denkt aan de
zomer. „Kruidig" is klassiek. „Houtachtig" mikt op man
nen, „bloemig" juist op vrouweÉÊ „Oriëntaals" is zwoel,
en „cypre" zakelijk.
Weinig mensen weten", stelt drs. Spruyt, „dat alles en
iedereen een eigen geur heeft. Een bepaald luchtje haalt
haarscherp een situatie van jaren geleden voor de geest.
Daarom speelt de neus zo'n belangrijke rol in ons leven.
Het eerste besef van geur komt al in de wieg. Een baby
„herkent" de geur van zijn moeder. Niet alleen door de
geur van haar huid, maar ook door haar parfum, de zeep
en de wasmiddelen, die ze gebruikt. Zo hangt in ieder
huis een specifieke geur, die is verweven met de bewo
ners en hun gewoonten".
TINY FRANCIS
Vele mensen schijnen Kees
Bakels niet eens te hebben
gekend, en dat is eigenlijk
niet goed te begrijpen. Is hij
niet zowat de belangrijkste
iongen geweest die er ooit
bestaan heeft?
Het moet vlak voor de
eeuwwiseling zijn geweest
dat Kees, de schoenmakers-
zoon, op een middag terug
kwam van een verre bood
schap, helemaal achter 't
Amsterdamse Vondelpark.
Vanuit het park was het de
gauwste weg als hij de Von
delstraat nam. Het begon al
donker te worden. Door de
hoog openstaande ramen
van een hel verlichte villa
klonk muziek.
Twee dames zaten voor het
raam naar buiten te kijken.
Eén dame speelde op de pia
no, en daarnaast stond een
heer viool te spelen.
Kees boog luisterend het
hoofd. Hij zag, hoe de dames
naar hem keken. 'Wat heeft
dié jongen een gevoel', dach
ten ze waarschijnlijk.
Als straks dit stuk uit was,
dan zou misschien die éne
dame vragen: 'Vin-je 't zo
mooi?'
Hij zou bedeesd van ja knik
ken. 'Kom binnen luisteren',
zei misschien de heer. En de
deur ging al open, en eer-ie
't wist, zat-ie in de kamer, op
een van die zachte stoelen,
en mocht luisteren.
'Wie ben je?' vroeg dan een
van de dames, als het stuk
uit was. En hij antwoordde
zachtjes: 'Een gewone jon
gen, maar die veel van mu
ziek houdt. Mijn naam -
doet er niet toe'.
Inderdaad, zijn naam doet er
niet toe. Wat hij aan belang
wekkends meemaakte, zoals
daar in die Vondelstraat,
was steevast gedroomd. Hij
was gewoon „Kees, de jon
gen", en hij is in de gelijkna
mige roman beschreven
door de Amsterdamse onder
wijzer, vakbondsbestuurder
en S.D.A.P.-politicus Theo
Thijssen# De eerste druk van
dit boek zag het licht in
1923. De zevenentwintigste
druk kwam in de loop van
dit jaar van de persen. Ter
wijl in 1970 het toneelstuk in
première ging waartoe Ger-
ben Hellinga 'Kees' bewerk
te. Een en ander betekent
dat er honderdduizenden
Nederlanders moeten zijn
die weten dat Theo Thijssen
zich, niet langer tot hen richt
met de openingszinnen van
zijn beroemdste boek: Veel
mensen schijnen Kees Ba
kels niet eens te hebben ge
kend, en dat is eigenlijk niet
goed te begrijpen. Is hij niet
zowat de belangrijkste jon-
gen geweest, die er ooit
heeft bestaan?
Studie
Speciaal voor wie Kees wel
hebben gekend, en hem nog
steeds tot hun belangrijkste
vrienden rekenen, is het
interessant om kennis te ne
men van een studie in
woord en beeld met als titel
„Het Amsterdam van Theo
Thijssen", die het afgelopen
weekeinde in de hoofdstad
werd gepresenteerd. Aan de
hand van ruim zestig histori
sche foto's, die zijn voorzien
van kernachtig commentaar,
laat het werkstuk zien hoe al
die plekjes er uitzagen waar
Kees de jongen negentig jaar
geleden zijn gefantaseerde
en ongefantaseerde avontu
ren beleefde. Zoals het Von
delpark en de Vondelstraat
uit het zojuist geciteerde
fragment. En de Reestraat,
waar op nummer 8, boven
de chocoladewinkel, de door
Kees in stilte aanbeden Rosa
Overbeek moet hebben ge
woond. En de Sla-tuintjes,
waar Kees hoogstwaar
schijnlijk beroemd was ge
worden, als hij niet de eeu
wige stommiteit had begaan
om zijn doosje kleurkrijt met
neef Dolf te ruilen voor
diens dooie zweeftol.
Ezelachtig. Want het waren
van die echte dikke pijpen
kleurkrijt geweest, een doos
van minstens' zestig cent;
wat had-ie daarmee geen fij
ne landschappen kunnen
maken. Hij had gewoon uit
schetsen kunnen gaan, naar
de sla-tuintjes, waar dikwijls
schilders ook zaten. Allicht
had er een hem in de gaten
gekregen; gezegd: Dat doe je
daar heel aardig. Mocht-ie
voor de aardigheid eens pro
beren met die ene z'n verf -
wouen ze gewoon niet gelo
ven, dat-ie nog nooit een
penseel in z'n handen had
gehad!
Zo mocht-ie dan bij schilders
aan huis komen, en schoot-ie
aardig op. Kwamen d'r thuis
een paar schilderijtjes van
hem te hangen, met z'n
naam eronder; en wie weet
hoe het verder gelopen was.
Wandelroutes
„Het Amsterdam van Theo
Thijssen", gecomponeerd in
de vorm van twee wandel
routes, is samengesteld door
de historicus en journalist
Peter-Paul de Baar, de
Neerlandicus Rob Grooten-
dorst en de register-informa-
ticus Jan Roedoe, die eige
naar is van Thijssens geboor
tehuis aan de Eerste Lelied
warsstraat 16. Zoals de titel
van het boek aangeeft, be
handelt het meer dan de
Kees-de-jongen-plekjes al
leen. Theo Thijssen (1879-
1943) is ook de auteur van
„Schoolland", „De gelukkige
klas", „Het grijze kind",
„Het taaie ongerief" en
„Jongensdagen". In het bij
zonder voor de laatste twee
romans en voor „Kees de
jongen" geldt volgens de
schrijvers dat ze een duide
lijk autobiografische inslag
Kees de jongen volgens het omslag dat Waldemar Post
maakte voor de uitgave van Agathon.
hebben. De jeugd van de
hoofdpersonen speelt zich,
net als Thijssens eigen jeugd,
De Amsterdamse Vondelstraat waar Kees de jongen in
zijn fantasie werd binnengevraagd om naar de muziek te
luisteren. De foto is in 1893 gemaakt door Jacob Olie.
af in de Amsterdamse Jor-
daan van vlak voor de
eeuwwisseling. Ook het mi
lieu en de gezinsomstandig
heden zijn vrijwel gelijk.
Vandaar dat de auteurs bij
de samenstelling van „Het
Amsterdam van Theo Thijs
sen" zijn uitgegaan van loca
ties uit zowel „Kees" als
„Jongensdagen" en „Het
taaie ongerief". Verder heb
ben ze er een reeks plekken
bij betrokken die Thijssen
heeft beschreven in ziin in
1941 verschenen „echte au
tobiografie „In de ochtend
van het leven". De formule
die De Baar, Grootendorsf
en Roedoe hierbij hebben
gevolgd, houdt in dat ze een
treffend fragment uit het
werk van Thijssen citeren
en dit dan in beeld brengen
met een foto uit de betref
fende tijd. Hieraan gekop
peld: een korte historische
toelichting.
Die toelichtingen zijn zo ge
detailleerd dat het werkstuk
alleen al daardoor van bij
zondere waarde is voor
Thijssen-liefhebbers. Zo zul
len de vrienden van Kees de
jongen zich herinneren dat
Kees op een ongeluksdag de
mantel van zijn opoe kreeg -
van onverslijtbare stof -
die door de kleermaker
Christiaan Kraak in de
Tuinstraat moest worden
vermaakt tot „een prachtig
nieuw pak".
Kraak
De Tuinstraat, ja, 't wès me
een deftig adres voor een
kleermaker. Liep er geen
één jongen van school achter
hem? Nee niemand; hij kon
dus regelrecht naar Kraak
z'n deur stappen. Nou, 'n fij
ne trap. Schel, was er niet;
de trap stond open. 't Was
drie hoog achter. Kees stom
melde de smerige uitgesleten
trap op. Zwarte, geteerde
muren, en donker. Hier
was-ie één hoog zeker. Ver
der maar, de trap liep recht
door. 't Was Christiaan
Kraak zelf die open had ge
daan. In een soort van boe
zeroen, en een enkele broek,
en met een paar oue pantof
fels aan.
In hun historische toelich
ting merken De Baar en zijn
collega's eerst op dat rond
1890 de kledingindustrie tot
de grootste industrieën in
Amsterdam behoorde: „Vol
gens beroepstellingen werk
ten er 2670 kleermakers en
4556 naaisters. In die jaren
kregen kleermakers zoals
Christiaan Kraak steeds
meer concurrentie te verdu
ren van de confectie, die
twintig jaar eerder zijn in
trede had gedaan".
Maar bij deze algemene in
formatie hebben de auteurs
het niet willen laten. Ze zijn
ook nagegaan of er werke
lijk een kleermakende
Christiaan Kraak in die Am
sterdamse Tuinstraat heeft
gewoond. Dit bleek niet het
geval. Maar wel „woonde er
in 1890 een kleermaker B.
Kraak in de Anjeliersstraat,
vlakbij de Tuinstraat. In de
Tuinstraat zelf, op nummer
11, woonde W. Bras, klee
dermaker. Waarschijnlijk
heeft geen van beiden model
gestaan voor Christiaan.
Maar het was niet voor niets
dat Thijssen hem in de Tuin
straat liet wonen, want die
stond bekend als de minst
chique straat van de toch al
weinig chique Jordaan".
Van dit soort minutieuze de
tails wemelt „Het Amster
dam van Theo Thijssen". In
combinatie met de citaten
uit het oeuvre van Thijssen
- veelal te lezen als op zich
zelf staande zeer korte ver
halen - en de historische fo
to's, geven ze een fascine
rende inkijk in de sociale ge
schiedenis van het Amster
dam van rond de eeuwwis
seling. Die nou ook weer
niet zq heel veel zal hebben
afgeweken van die van Den
Haag of Leiden.
Dochter Geertje
Het eerste exemplaar van
„Het Amsterdam van Theo
Thijssen" werd dit weekein
de uitgereikt aan zijn doch
ter Geertje. Dat gebeurde in
de Nieuwe Passeerdersstraat
1, in wat nu jeugdtheater De
Krakeling is, maar 90 jaar
geledén bekend stond als
Het Turngebouw waar Kees
de jongen elke keer weer
versteld stond van de „ééu-
wig-hoge rekstokken".
De literatuur-criticus en
hoogleraar Nederlandse let
terkunde Kees Fens legde er
uit dat wij allemaal „Kees de
Jongen" zijn, want allemaal
ervan dromend om in onze
bijzonderheid herkend en
erkend te worden. Het boek
van Peter-Paul de Baar, Rob
Grootendorst en Jan Roedoe
noemde Kees Fens „schitte
rend". En dat is het ook.
Eéuwig-mooi, zou die andere
Kees hebben gezegd.
WILLEM SCHEER
N.a.v. Het Amsterdam van
Theo Thijsen. Door Peter-
Paul de Baar, Ron Groot
endorst en Jan Roedoe.
Uitgeverij Thomas Rap.
Prijs f 25,-
Na 32 weken zwangerschap komt
in een ziekenhuis een meisje ter
wereld, nauwelijks 1200 gram, dui
delijk onvolgroeid, maar verder,
zoals dat heet, met alles er op en
eraan. Na een dag of tien blijkt
haar schedeltje onrustbarend te
groeien en een onderzoek wiist uit
dat een bloeding in de schedel de
hersens onherstelbaar heeft platge
drukt. De ouders weigeren een
operatie en de artsen zijn het daar
mee eens, omdat „ingrijpen bij dit
nog heel kleine kindje, dat reeds
een ernstige hersenbeschadiging
had, alleen het begin kon zijn van
een wellicht lange, maar zeker zeer
moeizame lijdensweg". Intussen
gaat het met het kind alsmaar
slechter. „Op de 30e levensdag
werd levenbeëindigend gehandeld
door het inspuiten van pethidine
en kaliumchloride".
Bovenstaande geschiedenis stond te
lezen in een aflevering van het Ne
derlands Tijdschrift voor Genees
kunde uit 1984. Het was de eerste
keer dat artsen, in dit geval de kin
derartsen Treffers en De Leeuw,
ronduit beschreven hoe en waarom
ze een einde hadden gemaakt aan
het leven van een zuigeling. Niet
door het staken van een behande
ling die toch al geen zin meer had,
nee actief, door het geven van een
dodend spuitje. Vreemd genoeg
bleef dit artikel geheel onopge
merkt, geen koppen in de krant,
niks op het journaal en de officier
van justitie deed of hij van niets
wist (maar hij wist het wel). Het
bericht ging moeiteloos kopje onder
in het rumoer over euthanasie van
die jaren. Ten onrechte. Euthana
sie, zo hebben we hier in Neder
land afgesproken, is per definitie
het doden van iemand met diens
uitdrukkelijke toestemming. Die
toestemming kan een pasgeborene
onmogelijk geven. Het doden van
een pasgeborene is dus een andere
en ethisch gezien veel verdergaan
de ingreep in iemands leven dan
euthanasie.
Grens
In zekere zin heeft de neonatologie
(het vak dat zich bezighoudt met
pasgeborenen) dit hele probleem
aan zich zelf te wijten. Vroeger bij
voorbeeld had een keizersnede al
leen zin als het kind ongeveer 36
weken was, maar door de explosie
ve toename van medische kennis
en vernunft is die grens verscho
ven naar 28 30 weken.
Maar kinderen worden niet voor
niets te vroeg geboren, meestal is er
dan of met het kind, of met de
moeder of met beiden iets aan de
hand. Die kinderen kunnen dan
wel worden gered, maar niet zel
den moeten ze dan doof, blind, ach
terlijk of spastisch door het leven.
Kinderartsen voeren daar al jaren
lang discussies over: beoefenen we
geen blinde wetenschap, doen we
soms niet meer kwaad dan goed?
Vooral de volgende situatie is ge
vreesd. Op een gegeven moment
wordt een kind geboren dat geen
enkele kans lijkt te maken. De art
sen besluiten tot abstineren, ofwel
het staken van elke zinloze medi
sche behandeling. Maar het onmo
gelijke gebeurt toch: het kind blijft
leven en zal nu door de beslissing
van de arts om de behandeling te
staken nog slechter door het leven
moeten. Wat nu? Iemand als prof
C. Versluis, kinderarts, vindt dat je
na de A van abstineren ook B moet
zeggen: het dodeh van het kind
kan dan een plicht zijn.
Een half jaar geleden bracht de
KNMG, de artsenbond in Neder
land, een discussienota uit met op
merkelijk vergaande conclusies. De
commissie maakt onderscheid tus
sen twee situaties. Als het kind
geen enkelfe kans op overleven
heeft - situatie 1 - dan is ook elke
levensverlengende of levensonder
steunende behandeling zinloos. In
dat geval, en daar zijn zowat alle
artsen in Nederland het over eens,
mag je van elke behandeling af
zien, want een zinloze behandeling
dient per definitie geen enkel doel.
Het vervelende is dat niet iedereen
dezelfde criteria heeft om uit te
maken welke toestand van het
kind wel of niet verenigbaar is met
het leven. Sommige artsen zullen
een kind dat jonger is dan 26 we
ken en lichter dan 700 gram in
principe niet behandelen, terwijl
andere artsen dat met de inzet van
alle medische kennis en vernunft
nog wel doen. Er is dus een zekere
willekeur, maar hele grote ver
schillen van mening zijn er niet.
Onleefbaar
Veel en veel moeilijker ligt het met
■bbbbdobbbrb
situatie 2: het vooruitzicht op een
„onleefbaar leven" van het kind.
Ook dan acht de commissie het toe
laatbaar dat het leven van het kind
wordt beëindigd. Maar „onleefbaar
leven" is geen medische diagnose
en ook niet objectief, want iedereen
denkt daar weer anders over. Dat
kan tot willekeur leiden en daarom
noemt de commisie een aantal cri
teria. Zoals: de mogelijkheid van
het kind om te communiceren, de
mate van lijden, de mogelijkheid
tot zelfstandigheid (bijvoorbeeld lo
pen, wonen, zichzelf verzorgen), de
mogelijkheid tot ontplooiing (lezen,
schrijven, werken) en de verwach
te levensduur.
Of het kind al dan niet welkom is
kan ook een rol spelen. Een voor
beeld van onléefbaar geacht leven
stond een paar weken geleden in
het Nederlands Tijdschrift voor
Geneeskunde. Ouders weigerden
een eenvoudige operatie om een
darmafsluiting op te heffen bij hun
pas geboren mongoloïde kind. Na
een bizarre week waarin het ou
derpaar spitsroeden moet lopen bij
allerlei artsen en instanties, wordt
besloten de natuur zijn gang te la
ten gaan om „het kind verder leed
te besparen". Na vier dagen over
lijdt het in de armen van de moe
der.
Hoever de commissie zijn'nek uit
steekt, blijkt wel uit de reactie van
prof. dr. H. Leenen. Zijn mening is
des te interessanter omdat hij geen
randfiguur is, maar een alom ge- I
waardeerde deskundige op het ge-
bied van gezondsheidsrecht en
ethiek. Leenen in het blad Medisch
Contact: „Over actief levensbeëin
digend ingrijpen zonder verzoek
van de pasgeborene kan ik kort
zijn: dat is infanticide (kinder-
moord) en niet aanvaardbaar".
Verder vraagt hij zich af waar de
arts het recht vandaan haalt om
over de leefbaarheid, of zin, van
andermans leven zo'n ingrijpend
oordeel te vellen. Over dat soort
zaken is de dokter niet deskundiget
dan willekeurig welke burger. Ook
ouders komt dat oordeel niet toe
want de ouderlijke macht reikt niet
tot het doden van eigen kinderen.
En dan de glijdende schaal. Als een
onleefbaar geacht leven beëindigd
mag worden tussen, zoals de com- J
missie voorstelt, de 0 en 3 maanden j
na de geboorte, waarom dan niet I;
als het kind 1 jaar is, of, als het wil- j
sonbekwaam is, niet op 10- of 20-ja-
rige leeftijd? Over al dat soort za
ken zou een brede maatschappelij-
ke discussie gehouden moeten wor-
den, vindt de commissie. Dat wordt
dan hoog tijd, want „levensbeëindi-
ging van pasgeborenen" zo schreef
iemand al een paar jaar geleden,
„vindt reeds vele jaren in Neder- j-
land plaats. Dit gebeurt in het ver- j
borgene en het is niet duidelijk j
welke normen daarbij gehanteerd
worden".
blijk
de It
ep H
iversi
ïenwe
Kij:
de N
door Joke Forceville-Van Rfnia
pre
Aan de familieband
geen einde.
Familiefeesten
vroeger werden
uit te sterven,
verklaarbaar. Onze w
zijn aannmerkelijk mü
omvangrijk geworden,
en zuster die trouwen,
vertrekken van de plat
ze geboren en getogen
soms naar heel ver we
kerkbetrokkenheid in
van christenen is vaak
verminderd.
Doopplechtigheden, Ee
Communiefeesten,
Hernieuwing van de
doopbelofte (vroeger P
tLVEI
het 1
H. Communie genoem ^en v
toediening van het H.
zijn veel minder dikw
aanleiding tot feestelijl ziekt
ijnsel
families. kan
Bovendien leven we ii i, M'
tijd niet meer erg gezibek
familiegebonden; voele
ons vaak weinig vèrbo
met familieleden, omd
gemakkelijker kiezen
omgang met vrienden,
nooit „opgedrongen" vt
die we zelf kiezen. Ve
hebben we zoveel versv;
en vermaak dat de tra
van familiereünies erb
verte
de I
van I
met i
^kenne
itelijk
telke
niet zinkt. In mijn jeut 1
betekende vakantie vjq,
bij uitstek: logeerpartij
ooms, tantes, grootoud
We zijn een volk van u
individualisten ge word
hechten - helaas - diki
weinig aan verwanten,
worden bijna geïndoct
met de stelling dat
vriendschap de pla.
familieverband gaat J/&
Ik wilde vandaag over
laatste schrijven en vd
rry I
VPRC
uitsl
lënten,
leven
h hoe 1
m ka
vroei
Ier de
id/én f
week aandacht bested
vriendschap.
„Familie duurt een le
lang", heeft Gerrit Acl
gedicht. En de veelgel
Amerikaanse
psychotherapeute Lilli
Rubin zegt in haar bot
„Vriendschap": „Het vl
tussen vrienden en fan
het gevoel van duurza
in de verhouding. Ik |T
het niet zo was, maar
realiteit laat zien dat
vriendschappen kunne m"?
aflopen of zeer ingrijp 5-17.31.
teleurstellende verandt5 Nieu
kunnen ondergaan. Bij 0 Tik 1
gebeurt dat niet. Aan t5
komt geen einde".
Vroeger spraken we o
banden des bloeds, wa
kinderen aan hun oud
omgekeerd) gebonden
Broers en zusters, en 1
verder verwijderd nev
nichten, waren dat ook
elkaar. Daarvan hoor j0 Med
meer. Een moeder die mfl"c
adoptief kind heeft, is
ogen van ons, moderne Bure
100% moeder als die wt
bloedeigen moeder is. 1
er hier natuurlijk niet
de ene moeder kwalita
beter zou zijn dan de
Ik denk beslist dat de
die een kind heeft ^f( 4
geadopteerd, juist omdi 0 Laby
moeilijke stappen heef'
moeten ondernemen, h
frustrerende formalitei
moest vervullen, zeer
heeft nagedacht over h
ouderschap. Toch blijft
■relatie met haar kind
Het bloedeigen kind ho
moeder (en vader natu
veel meer een spiegel
van eigen werkelijkhei
het aangenomen kind.
confrontatie tussen mt
kind is niet altiid ee/jv|0 Zone
wel erg natuurlijk.
andere kant lukt het 0
van een „eigen" kind
toch gemakkelijker om
kortsluiting in de
opvoedingssituatie te
accepteren als onvermi
en niet direct toe te sci
aan eigen, persoonlijke
tekortkomingen.
Het geadopteerde kind
meestal met groot
veran twoordelijkheidsgk, Extr'i
van de ouders ontvang 5 Uitze
Zulke ouders voelen ht
hun zorgen toevertrou\
gewoonlijk sterk. Een
gunstig uitgangspunt gi
beiden mee: het feit da
kind - om welke reden
ook niet door zijn na tl
ouders wordt opgevoet
soms „anders-zijn van
adoptief kind stelt zijn
niet zelden voor raadst
Inderdaad familie duui
leven lang. Bloedeigen
weeft onverbrekelijke 1 r-ur
Die weliswaar soms er&\ jöur
knellen, maar toch het 0 Coni
gevoel geven dat in noo 5 L'Eci
kan worden teruggeval
die vanzelfsprekende,
onontkoombare
familieverbondenheid.
gran
en R
22.3C
Paar