Voor wie Kees hebben gekend De smaak van de jeugd Alles heeft een luchtje Een zachte dood voor pasgeborenen Familie ai VAN HUIS UIT ftzidocCotvtCMlt maandag za november i98spagA.DI Pret op de dansvloer in kleding die aan vervlogen jaren herinnert. Q foto: pr Wat en wie beïnvloedt tienermode? En wie maakt uit wat gaaf of gek is? Als je de hoogste klassen van de verschillende schooltypes ziet uit gaan dan rijzen je de haren vaak te berge, maar soms ook denk je: verdraaid da's leuk! Op de mo deshows van Academies kan je ook wat beleven aan wat jong modetalent op de plankiers brengt, en dan rijst de vraag: Wat is het geheim achter de smaak van jonge meisjes (en jongens)? In de eer ste plaats natuurlijk muziek. De afgelopen zomer bracht vervlogen jaren terug in de disco en dat zie je weerspiegeld in de kleding. Jonge mensen houden van trends, die in één klap in el kaar overgaan. Met uitzondering van individualisten is iedereen gevoelig voor die trends. De lengte van de jurk, de haarstijl, de schoenen, het jasje bepalen of je de ster van de klas bent of er juist helemaal buiten valt. Je zal maar aankomen met een gloednieuwe jeans waarin je met zorg scheuren hebt gemaakt als iedereen de benen gesto ken heeft in strech leggings. Trekpleisters zijn nu tweedehands winkels en boetieks die alles wat je maar kunt aantrekken op rekken buiten zetten. Opvallend echter is dat de jeugd naar goede kwa liteit kijkt. De slonzigheid is voorbij en niemand draagt graag kunststof. De meeste meisjes onder de twintig heb ben geen daverend kleedgeld, dus zetten ze de tering naar de nering. Couture-achtige kleren komen niet in aanmerking, maar kleur telt wel. Warenhuizen hebben heel wat te bieden in speciaal voor de jeugd ingerichte shop in de shop, met stapels crazy truien, aan vóór- en achterkant bedrukt met, logo's en kreten. Je vindt er korte zwaairokjes, broeken'uit de In- dianensfeer, hansoppen met noppen (clownerie) en leren taillejasjes met zes ritsen en een baterrij knopen. Iemand die handig is legt een stuk brocaat onder d$ naaimachine en ratelt er een wijde pantalon van of een mannevest. De stof kan dan wat duurder zijn. Bretels worden overal öp en onder gedragen. Ze houden katoenen of jersey beenbekleding in de vorm van een paar slobberende lieslaarzen omhoog en staan pittig bij een gewoon hes, met Chinese tekens op de mouwen. En 's avonds: zwarte velours top op een gebloemd of effen fel gekleurd kort rokje. Of een omkeerbare blazer op een stretch broek. TINY FRANCIS De keuze van een parfum is heel persoonlijk. Waarom mensen een bepaalde geur kiezen kan zelfs wetenschappelijk worden bestudeerd. Het „Comité du Parfum", een werkgroep van de Ne derlandse Cosmeticavereniging, vroeg aan Anita Spruyt, geurpsychoge, trefwoorden te noemen bij de zes geurfamilies. Dat leverde de volgende ty peringen op. Volgens Anita is „citrus" fris en sportief. Je denkt aan de zomer. „Kruidig" is klassiek. „Houtachtig" mikt op man nen, „bloemig" juist op vrouweÉÊ „Oriëntaals" is zwoel, en „cypre" zakelijk. Weinig mensen weten", stelt drs. Spruyt, „dat alles en iedereen een eigen geur heeft. Een bepaald luchtje haalt haarscherp een situatie van jaren geleden voor de geest. Daarom speelt de neus zo'n belangrijke rol in ons leven. Het eerste besef van geur komt al in de wieg. Een baby „herkent" de geur van zijn moeder. Niet alleen door de geur van haar huid, maar ook door haar parfum, de zeep en de wasmiddelen, die ze gebruikt. Zo hangt in ieder huis een specifieke geur, die is verweven met de bewo ners en hun gewoonten". TINY FRANCIS Vele mensen schijnen Kees Bakels niet eens te hebben gekend, en dat is eigenlijk niet goed te begrijpen. Is hij niet zowat de belangrijkste iongen geweest die er ooit bestaan heeft? Het moet vlak voor de eeuwwiseling zijn geweest dat Kees, de schoenmakers- zoon, op een middag terug kwam van een verre bood schap, helemaal achter 't Amsterdamse Vondelpark. Vanuit het park was het de gauwste weg als hij de Von delstraat nam. Het begon al donker te worden. Door de hoog openstaande ramen van een hel verlichte villa klonk muziek. Twee dames zaten voor het raam naar buiten te kijken. Eén dame speelde op de pia no, en daarnaast stond een heer viool te spelen. Kees boog luisterend het hoofd. Hij zag, hoe de dames naar hem keken. 'Wat heeft dié jongen een gevoel', dach ten ze waarschijnlijk. Als straks dit stuk uit was, dan zou misschien die éne dame vragen: 'Vin-je 't zo mooi?' Hij zou bedeesd van ja knik ken. 'Kom binnen luisteren', zei misschien de heer. En de deur ging al open, en eer-ie 't wist, zat-ie in de kamer, op een van die zachte stoelen, en mocht luisteren. 'Wie ben je?' vroeg dan een van de dames, als het stuk uit was. En hij antwoordde zachtjes: 'Een gewone jon gen, maar die veel van mu ziek houdt. Mijn naam - doet er niet toe'. Inderdaad, zijn naam doet er niet toe. Wat hij aan belang wekkends meemaakte, zoals daar in die Vondelstraat, was steevast gedroomd. Hij was gewoon „Kees, de jon gen", en hij is in de gelijkna mige roman beschreven door de Amsterdamse onder wijzer, vakbondsbestuurder en S.D.A.P.-politicus Theo Thijssen# De eerste druk van dit boek zag het licht in 1923. De zevenentwintigste druk kwam in de loop van dit jaar van de persen. Ter wijl in 1970 het toneelstuk in première ging waartoe Ger- ben Hellinga 'Kees' bewerk te. Een en ander betekent dat er honderdduizenden Nederlanders moeten zijn die weten dat Theo Thijssen zich, niet langer tot hen richt met de openingszinnen van zijn beroemdste boek: Veel mensen schijnen Kees Ba kels niet eens te hebben ge kend, en dat is eigenlijk niet goed te begrijpen. Is hij niet zowat de belangrijkste jon- gen geweest, die er ooit heeft bestaan? Studie Speciaal voor wie Kees wel hebben gekend, en hem nog steeds tot hun belangrijkste vrienden rekenen, is het interessant om kennis te ne men van een studie in woord en beeld met als titel „Het Amsterdam van Theo Thijssen", die het afgelopen weekeinde in de hoofdstad werd gepresenteerd. Aan de hand van ruim zestig histori sche foto's, die zijn voorzien van kernachtig commentaar, laat het werkstuk zien hoe al die plekjes er uitzagen waar Kees de jongen negentig jaar geleden zijn gefantaseerde en ongefantaseerde avontu ren beleefde. Zoals het Von delpark en de Vondelstraat uit het zojuist geciteerde fragment. En de Reestraat, waar op nummer 8, boven de chocoladewinkel, de door Kees in stilte aanbeden Rosa Overbeek moet hebben ge woond. En de Sla-tuintjes, waar Kees hoogstwaar schijnlijk beroemd was ge worden, als hij niet de eeu wige stommiteit had begaan om zijn doosje kleurkrijt met neef Dolf te ruilen voor diens dooie zweeftol. Ezelachtig. Want het waren van die echte dikke pijpen kleurkrijt geweest, een doos van minstens' zestig cent; wat had-ie daarmee geen fij ne landschappen kunnen maken. Hij had gewoon uit schetsen kunnen gaan, naar de sla-tuintjes, waar dikwijls schilders ook zaten. Allicht had er een hem in de gaten gekregen; gezegd: Dat doe je daar heel aardig. Mocht-ie voor de aardigheid eens pro beren met die ene z'n verf - wouen ze gewoon niet gelo ven, dat-ie nog nooit een penseel in z'n handen had gehad! Zo mocht-ie dan bij schilders aan huis komen, en schoot-ie aardig op. Kwamen d'r thuis een paar schilderijtjes van hem te hangen, met z'n naam eronder; en wie weet hoe het verder gelopen was. Wandelroutes „Het Amsterdam van Theo Thijssen", gecomponeerd in de vorm van twee wandel routes, is samengesteld door de historicus en journalist Peter-Paul de Baar, de Neerlandicus Rob Grooten- dorst en de register-informa- ticus Jan Roedoe, die eige naar is van Thijssens geboor tehuis aan de Eerste Lelied warsstraat 16. Zoals de titel van het boek aangeeft, be handelt het meer dan de Kees-de-jongen-plekjes al leen. Theo Thijssen (1879- 1943) is ook de auteur van „Schoolland", „De gelukkige klas", „Het grijze kind", „Het taaie ongerief" en „Jongensdagen". In het bij zonder voor de laatste twee romans en voor „Kees de jongen" geldt volgens de schrijvers dat ze een duide lijk autobiografische inslag Kees de jongen volgens het omslag dat Waldemar Post maakte voor de uitgave van Agathon. hebben. De jeugd van de hoofdpersonen speelt zich, net als Thijssens eigen jeugd, De Amsterdamse Vondelstraat waar Kees de jongen in zijn fantasie werd binnengevraagd om naar de muziek te luisteren. De foto is in 1893 gemaakt door Jacob Olie. af in de Amsterdamse Jor- daan van vlak voor de eeuwwisseling. Ook het mi lieu en de gezinsomstandig heden zijn vrijwel gelijk. Vandaar dat de auteurs bij de samenstelling van „Het Amsterdam van Theo Thijs sen" zijn uitgegaan van loca ties uit zowel „Kees" als „Jongensdagen" en „Het taaie ongerief". Verder heb ben ze er een reeks plekken bij betrokken die Thijssen heeft beschreven in ziin in 1941 verschenen „echte au tobiografie „In de ochtend van het leven". De formule die De Baar, Grootendorsf en Roedoe hierbij hebben gevolgd, houdt in dat ze een treffend fragment uit het werk van Thijssen citeren en dit dan in beeld brengen met een foto uit de betref fende tijd. Hieraan gekop peld: een korte historische toelichting. Die toelichtingen zijn zo ge detailleerd dat het werkstuk alleen al daardoor van bij zondere waarde is voor Thijssen-liefhebbers. Zo zul len de vrienden van Kees de jongen zich herinneren dat Kees op een ongeluksdag de mantel van zijn opoe kreeg - van onverslijtbare stof - die door de kleermaker Christiaan Kraak in de Tuinstraat moest worden vermaakt tot „een prachtig nieuw pak". Kraak De Tuinstraat, ja, 't wès me een deftig adres voor een kleermaker. Liep er geen één jongen van school achter hem? Nee niemand; hij kon dus regelrecht naar Kraak z'n deur stappen. Nou, 'n fij ne trap. Schel, was er niet; de trap stond open. 't Was drie hoog achter. Kees stom melde de smerige uitgesleten trap op. Zwarte, geteerde muren, en donker. Hier was-ie één hoog zeker. Ver der maar, de trap liep recht door. 't Was Christiaan Kraak zelf die open had ge daan. In een soort van boe zeroen, en een enkele broek, en met een paar oue pantof fels aan. In hun historische toelich ting merken De Baar en zijn collega's eerst op dat rond 1890 de kledingindustrie tot de grootste industrieën in Amsterdam behoorde: „Vol gens beroepstellingen werk ten er 2670 kleermakers en 4556 naaisters. In die jaren kregen kleermakers zoals Christiaan Kraak steeds meer concurrentie te verdu ren van de confectie, die twintig jaar eerder zijn in trede had gedaan". Maar bij deze algemene in formatie hebben de auteurs het niet willen laten. Ze zijn ook nagegaan of er werke lijk een kleermakende Christiaan Kraak in die Am sterdamse Tuinstraat heeft gewoond. Dit bleek niet het geval. Maar wel „woonde er in 1890 een kleermaker B. Kraak in de Anjeliersstraat, vlakbij de Tuinstraat. In de Tuinstraat zelf, op nummer 11, woonde W. Bras, klee dermaker. Waarschijnlijk heeft geen van beiden model gestaan voor Christiaan. Maar het was niet voor niets dat Thijssen hem in de Tuin straat liet wonen, want die stond bekend als de minst chique straat van de toch al weinig chique Jordaan". Van dit soort minutieuze de tails wemelt „Het Amster dam van Theo Thijssen". In combinatie met de citaten uit het oeuvre van Thijssen - veelal te lezen als op zich zelf staande zeer korte ver halen - en de historische fo to's, geven ze een fascine rende inkijk in de sociale ge schiedenis van het Amster dam van rond de eeuwwis seling. Die nou ook weer niet zq heel veel zal hebben afgeweken van die van Den Haag of Leiden. Dochter Geertje Het eerste exemplaar van „Het Amsterdam van Theo Thijssen" werd dit weekein de uitgereikt aan zijn doch ter Geertje. Dat gebeurde in de Nieuwe Passeerdersstraat 1, in wat nu jeugdtheater De Krakeling is, maar 90 jaar geledén bekend stond als Het Turngebouw waar Kees de jongen elke keer weer versteld stond van de „ééu- wig-hoge rekstokken". De literatuur-criticus en hoogleraar Nederlandse let terkunde Kees Fens legde er uit dat wij allemaal „Kees de Jongen" zijn, want allemaal ervan dromend om in onze bijzonderheid herkend en erkend te worden. Het boek van Peter-Paul de Baar, Rob Grootendorst en Jan Roedoe noemde Kees Fens „schitte rend". En dat is het ook. Eéuwig-mooi, zou die andere Kees hebben gezegd. WILLEM SCHEER N.a.v. Het Amsterdam van Theo Thijsen. Door Peter- Paul de Baar, Ron Groot endorst en Jan Roedoe. Uitgeverij Thomas Rap. Prijs f 25,- Na 32 weken zwangerschap komt in een ziekenhuis een meisje ter wereld, nauwelijks 1200 gram, dui delijk onvolgroeid, maar verder, zoals dat heet, met alles er op en eraan. Na een dag of tien blijkt haar schedeltje onrustbarend te groeien en een onderzoek wiist uit dat een bloeding in de schedel de hersens onherstelbaar heeft platge drukt. De ouders weigeren een operatie en de artsen zijn het daar mee eens, omdat „ingrijpen bij dit nog heel kleine kindje, dat reeds een ernstige hersenbeschadiging had, alleen het begin kon zijn van een wellicht lange, maar zeker zeer moeizame lijdensweg". Intussen gaat het met het kind alsmaar slechter. „Op de 30e levensdag werd levenbeëindigend gehandeld door het inspuiten van pethidine en kaliumchloride". Bovenstaande geschiedenis stond te lezen in een aflevering van het Ne derlands Tijdschrift voor Genees kunde uit 1984. Het was de eerste keer dat artsen, in dit geval de kin derartsen Treffers en De Leeuw, ronduit beschreven hoe en waarom ze een einde hadden gemaakt aan het leven van een zuigeling. Niet door het staken van een behande ling die toch al geen zin meer had, nee actief, door het geven van een dodend spuitje. Vreemd genoeg bleef dit artikel geheel onopge merkt, geen koppen in de krant, niks op het journaal en de officier van justitie deed of hij van niets wist (maar hij wist het wel). Het bericht ging moeiteloos kopje onder in het rumoer over euthanasie van die jaren. Ten onrechte. Euthana sie, zo hebben we hier in Neder land afgesproken, is per definitie het doden van iemand met diens uitdrukkelijke toestemming. Die toestemming kan een pasgeborene onmogelijk geven. Het doden van een pasgeborene is dus een andere en ethisch gezien veel verdergaan de ingreep in iemands leven dan euthanasie. Grens In zekere zin heeft de neonatologie (het vak dat zich bezighoudt met pasgeborenen) dit hele probleem aan zich zelf te wijten. Vroeger bij voorbeeld had een keizersnede al leen zin als het kind ongeveer 36 weken was, maar door de explosie ve toename van medische kennis en vernunft is die grens verscho ven naar 28 30 weken. Maar kinderen worden niet voor niets te vroeg geboren, meestal is er dan of met het kind, of met de moeder of met beiden iets aan de hand. Die kinderen kunnen dan wel worden gered, maar niet zel den moeten ze dan doof, blind, ach terlijk of spastisch door het leven. Kinderartsen voeren daar al jaren lang discussies over: beoefenen we geen blinde wetenschap, doen we soms niet meer kwaad dan goed? Vooral de volgende situatie is ge vreesd. Op een gegeven moment wordt een kind geboren dat geen enkele kans lijkt te maken. De art sen besluiten tot abstineren, ofwel het staken van elke zinloze medi sche behandeling. Maar het onmo gelijke gebeurt toch: het kind blijft leven en zal nu door de beslissing van de arts om de behandeling te staken nog slechter door het leven moeten. Wat nu? Iemand als prof C. Versluis, kinderarts, vindt dat je na de A van abstineren ook B moet zeggen: het dodeh van het kind kan dan een plicht zijn. Een half jaar geleden bracht de KNMG, de artsenbond in Neder land, een discussienota uit met op merkelijk vergaande conclusies. De commissie maakt onderscheid tus sen twee situaties. Als het kind geen enkelfe kans op overleven heeft - situatie 1 - dan is ook elke levensverlengende of levensonder steunende behandeling zinloos. In dat geval, en daar zijn zowat alle artsen in Nederland het over eens, mag je van elke behandeling af zien, want een zinloze behandeling dient per definitie geen enkel doel. Het vervelende is dat niet iedereen dezelfde criteria heeft om uit te maken welke toestand van het kind wel of niet verenigbaar is met het leven. Sommige artsen zullen een kind dat jonger is dan 26 we ken en lichter dan 700 gram in principe niet behandelen, terwijl andere artsen dat met de inzet van alle medische kennis en vernunft nog wel doen. Er is dus een zekere willekeur, maar hele grote ver schillen van mening zijn er niet. Onleefbaar Veel en veel moeilijker ligt het met ■bbbbdobbbrb situatie 2: het vooruitzicht op een „onleefbaar leven" van het kind. Ook dan acht de commissie het toe laatbaar dat het leven van het kind wordt beëindigd. Maar „onleefbaar leven" is geen medische diagnose en ook niet objectief, want iedereen denkt daar weer anders over. Dat kan tot willekeur leiden en daarom noemt de commisie een aantal cri teria. Zoals: de mogelijkheid van het kind om te communiceren, de mate van lijden, de mogelijkheid tot zelfstandigheid (bijvoorbeeld lo pen, wonen, zichzelf verzorgen), de mogelijkheid tot ontplooiing (lezen, schrijven, werken) en de verwach te levensduur. Of het kind al dan niet welkom is kan ook een rol spelen. Een voor beeld van onléefbaar geacht leven stond een paar weken geleden in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Ouders weigerden een eenvoudige operatie om een darmafsluiting op te heffen bij hun pas geboren mongoloïde kind. Na een bizarre week waarin het ou derpaar spitsroeden moet lopen bij allerlei artsen en instanties, wordt besloten de natuur zijn gang te la ten gaan om „het kind verder leed te besparen". Na vier dagen over lijdt het in de armen van de moe der. Hoever de commissie zijn'nek uit steekt, blijkt wel uit de reactie van prof. dr. H. Leenen. Zijn mening is des te interessanter omdat hij geen randfiguur is, maar een alom ge- I waardeerde deskundige op het ge- bied van gezondsheidsrecht en ethiek. Leenen in het blad Medisch Contact: „Over actief levensbeëin digend ingrijpen zonder verzoek van de pasgeborene kan ik kort zijn: dat is infanticide (kinder- moord) en niet aanvaardbaar". Verder vraagt hij zich af waar de arts het recht vandaan haalt om over de leefbaarheid, of zin, van andermans leven zo'n ingrijpend oordeel te vellen. Over dat soort zaken is de dokter niet deskundiget dan willekeurig welke burger. Ook ouders komt dat oordeel niet toe want de ouderlijke macht reikt niet tot het doden van eigen kinderen. En dan de glijdende schaal. Als een onleefbaar geacht leven beëindigd mag worden tussen, zoals de com- J missie voorstelt, de 0 en 3 maanden j na de geboorte, waarom dan niet I; als het kind 1 jaar is, of, als het wil- j sonbekwaam is, niet op 10- of 20-ja- rige leeftijd? Over al dat soort za ken zou een brede maatschappelij- ke discussie gehouden moeten wor- den, vindt de commissie. Dat wordt dan hoog tijd, want „levensbeëindi- ging van pasgeborenen" zo schreef iemand al een paar jaar geleden, „vindt reeds vele jaren in Neder- j- land plaats. Dit gebeurt in het ver- j borgene en het is niet duidelijk j welke normen daarbij gehanteerd worden". blijk de It ep H iversi ïenwe Kij: de N door Joke Forceville-Van Rfnia pre Aan de familieband geen einde. Familiefeesten vroeger werden uit te sterven, verklaarbaar. Onze w zijn aannmerkelijk mü omvangrijk geworden, en zuster die trouwen, vertrekken van de plat ze geboren en getogen soms naar heel ver we kerkbetrokkenheid in van christenen is vaak verminderd. Doopplechtigheden, Ee Communiefeesten, Hernieuwing van de doopbelofte (vroeger P tLVEI het 1 H. Communie genoem ^en v toediening van het H. zijn veel minder dikw aanleiding tot feestelijl ziekt ijnsel families. kan Bovendien leven we ii i, M' tijd niet meer erg gezibek familiegebonden; voele ons vaak weinig vèrbo met familieleden, omd gemakkelijker kiezen omgang met vrienden, nooit „opgedrongen" vt die we zelf kiezen. Ve hebben we zoveel versv; en vermaak dat de tra van familiereünies erb verte de I van I met i ^kenne itelijk telke niet zinkt. In mijn jeut 1 betekende vakantie vjq, bij uitstek: logeerpartij ooms, tantes, grootoud We zijn een volk van u individualisten ge word hechten - helaas - diki weinig aan verwanten, worden bijna geïndoct met de stelling dat vriendschap de pla. familieverband gaat J/& Ik wilde vandaag over laatste schrijven en vd rry I VPRC uitsl lënten, leven h hoe 1 m ka vroei Ier de id/én f week aandacht bested vriendschap. „Familie duurt een le lang", heeft Gerrit Acl gedicht. En de veelgel Amerikaanse psychotherapeute Lilli Rubin zegt in haar bot „Vriendschap": „Het vl tussen vrienden en fan het gevoel van duurza in de verhouding. Ik |T het niet zo was, maar realiteit laat zien dat vriendschappen kunne m"? aflopen of zeer ingrijp 5-17.31. teleurstellende verandt5 Nieu kunnen ondergaan. Bij 0 Tik 1 gebeurt dat niet. Aan t5 komt geen einde". Vroeger spraken we o banden des bloeds, wa kinderen aan hun oud omgekeerd) gebonden Broers en zusters, en 1 verder verwijderd nev nichten, waren dat ook elkaar. Daarvan hoor j0 Med meer. Een moeder die mfl"c adoptief kind heeft, is ogen van ons, moderne Bure 100% moeder als die wt bloedeigen moeder is. 1 er hier natuurlijk niet de ene moeder kwalita beter zou zijn dan de Ik denk beslist dat de die een kind heeft ^f( 4 geadopteerd, juist omdi 0 Laby moeilijke stappen heef' moeten ondernemen, h frustrerende formalitei moest vervullen, zeer heeft nagedacht over h ouderschap. Toch blijft ■relatie met haar kind Het bloedeigen kind ho moeder (en vader natu veel meer een spiegel van eigen werkelijkhei het aangenomen kind. confrontatie tussen mt kind is niet altiid ee/jv|0 Zone wel erg natuurlijk. andere kant lukt het 0 van een „eigen" kind toch gemakkelijker om kortsluiting in de opvoedingssituatie te accepteren als onvermi en niet direct toe te sci aan eigen, persoonlijke tekortkomingen. Het geadopteerde kind meestal met groot veran twoordelijkheidsgk, Extr'i van de ouders ontvang 5 Uitze Zulke ouders voelen ht hun zorgen toevertrou\ gewoonlijk sterk. Een gunstig uitgangspunt gi beiden mee: het feit da kind - om welke reden ook niet door zijn na tl ouders wordt opgevoet soms „anders-zijn van adoptief kind stelt zijn niet zelden voor raadst Inderdaad familie duui leven lang. Bloedeigen weeft onverbrekelijke 1 r-ur Die weliswaar soms er&\ jöur knellen, maar toch het 0 Coni gevoel geven dat in noo 5 L'Eci kan worden teruggeval die vanzelfsprekende, onontkoombare familieverbondenheid. gran en R 22.3C Paar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1988 | | pagina 10