De echte bevrijding van Nederlandse kunst ZATERDAG 5 NOVEMBER 1988 Appel: Vragend Kind" uit 1950, gemaakt een jaar voordat Cobra ter ziele ging. Asger Jorn en de Nederlanders Appel, Constant en Corneille op 8 november het manifest tekenden dat het begin van die stroming zou vormen, werd Cobra niet eens opgemerkt. Maar des te groter was de „impact" in Nederland. Niet meteen, maar later, toen Cobra-kunst via een tentoonstelling in het Stedelijk Museum te Amsterdam een soort bom vormde onder de tot dan toe hooggehou den tradities in de Nederlandse kunstwe reld. Cobra was een ideologische beweging. Dotremont, Jorn en Constant waren de ideologen, die met Cobra een soort syn these wilden vormen van elitaire (lees: klassieke) en „volkskunst". Voor de schilders betekende dat een kunst die werd gemaakt vanuil de optiek van kin deren en geesteszieken, wier beeldvor ming nog niet was vervormd door erva ringen, door interpretatie. Maar daar naast moest Cobra voor de ideologen een „revolutionair realisme" uitdragen, met als doel te komen tot een betere, an dere wereld. Maar niet alle kunstenaars konden zich vinden in de links-geórién- teerde opvattingen van de ideologen Jorn, Dotremont en'Constant. Zij keer den zich af van Cobra, wat het begin van het einde betekende. In Nederland hadden de produkten van Cobra vooral woede en agressie tot ge volg. De onconventionele aanpak, de ogenschijnlijk simpele composities, het misverstand dat kinderen dit ook kon den maken, zorgden voor heftige reac ties. Niet in het minst in de Nederlandse pers, die de experimentele kunstenaars Appel, Corneille, Constant, Wolvecamp, Brands en Lucebert omschreef als „knoeiers, kladders en verlakkers" (Het Vrije Volk). De experimentele poëzie van De Vijftigers, in de geest nauw ver want met de Cobra-kunst, kon later op nog minder clementie rekenen. „De SS marcheert door de literatuur", schreef Bertus A&fjes woedend. Nederland was duidelijk nog niet rijp voor de moderne kunst, voor de provocerende uitstraling van zowel Cobra-kunst als -kunstenaars, voor het idee dat er méér kunst bestond dan alleen de Oude Meesters in het Rijksmuseum. Waar zelfs Picasso nog werd afgedaan als een oplichter en char latan, was er zeker geen plaats voor de volgens velen nog minder toegankelijke kunst van Cobra. Vitaliteit Kees Groenendijk uit Amsterdam keer de in 1948 terug uit Nederlands-Indiè, waar hij drie jaar lang als legertandarts had gewerkt. Wat hem onmiddellijk op viel bij terugkeer in ons land wSs dat er zo weinig was veranderd, dat de bevrij ding niet had gezorgd voor een soort nieuw elan, waarop zovelen hadden ge hoopt. Groenendijk, die een tandartsen praktijk vlak bij het Museumplein op zette en onder zijn patiënten tal van gooid, de moderne kunst kreeg alle kan sen. Nederland bleef buiten de oorlog maar sukkelde gewoon in een soort win terslaap, waar pas met de Tweede We reldoorlog een einde aan kwam. Maar in die tijd gebeurde er dus niets van bete kenis. Als wij wel in de Eerste Wereld oorlog hadden gezeten was die breuk veel sneller verlopen, daar ben ik van overtuigd. Nu moest er plotseling een einde worden gemaakt aan tientallen ja ren gezapigheid. En dat deed zeer", al dus Groenendijk. Cobra was een niet al te lang leven be schoren, ondanks de gezamenlijke in spanningen van de deelnemers. Drie jaar slechts duurde de revolutie, en toen was het weer voorbij. De schilders gingen ie der hun eigen weg, na nog één keer, in Luik, aan een overzichtstentoonstelling mee te doen. En wat in Nederland niet gebeurde, gebeurde daar wel: een groot publiek en een positieve pers. De revolu tie was blijkbaar geslaagd. Cobra-kunst was een gevestigd begrip geworden, alge meen aanvaard. De angel was er daar mee uitgehaald, en als naast alle rumoer ook geen schitterende kunst was ge maakt had niemand ooit nog van Cobra gehoord. Groenendijk: „Dat soort bewegingen vergelijk ik altijd maar met Sjors en de Rebellenclub. Er is dan een periode in het leven waarin je iets gemeenschappe lijks deelt, idealen nastreeft, even samen komt op een kruispunt van wegen, zoals Appel zei. Maar dat gaat voorbij. Daar na gaat ieder zijn weg. En dan komt het moment dat iedereen die beweging voor heilig verklaart. Voor Cobra geldt dat nog meer omdat er zoveel kwaliteit in zat". Verfdieren Cobra verzamelen is onder invloed van die heiligverklaring en de herdenkingen plotseling een rage geworden. „Werk van de schilder Cobra is een goede beleg ging", wist afgelopen zondag Kees van Kooten al te melden. Jan Nieuwenhui- zen Segaar uit Den Haag is voor die be leggers zo ongeveer de belangrijkste tus senpersoon. Hij handelt in alle Cobra schilders, maar de laatste jaren voorna melijk in Appel, van wie hij zelf recht streeks de werken koopt. „De ideologie interesseert me niet", aldus Nieuwenhui- zen. „Cobra bestond voor mij uit ex pressionisten, verfdieren. En er is nu een golfbeweging aan de gang van een nieu we generatie die het werk weer mooi vindt. Dan zie je de prijzen plotseling stijgen, want er is een tekort. Appel kan geen werken uit de jaren vijftig meer maken, dus kosten werken uit die perio de steeds meer. Daar hebben kunsthan delaren geen greep op, zo is de markt nu eenmaal". Het heeft helaas wel het effect dat er steeds meer valse Appels opduiken. De drang naar het bezit van een werk van de man die behalve door „de muur van abstractie" ook internationaal doorbrak is blijkbaar zo groot dat argeloze kunst liefhebbers duizenden gulden over heb ben voor een valse Appel. Nieuwenhui- zen is de expert die ze meestal uit de droom helpt. Door de politie wordt hij geraadpleegd in het onderzoek naar de valse Appel-grafiek die in grote partijen op de markt komt. Met iets van berus ting zegt hij: „De makers van die dingen zijn nauwelijks op te sporen. Dus moet je naar de afzetkanalen, de galeries, de kunsthandelaars. Die wil ik aanpakken. Want als de makers ze niet meer kwijt kunnen verdwijnen ze weer vanzelf'. Jan Vrijman bekijkt de activiteiten van beleggers met enig dédain. „Bij die men sen moet ik altijd aan een uitspraak van Oscar Wilde denken: hij weet de waarde van niets, maar kent de prijs van alles". En ook Kees Groenendijk is er niet echt gelukkig 'mee. „Ik behoorde tot een heel kleine groep, die Cobra verzamelde. Nu is die groep plotseling veel groter, omdat de mensen weten wat het oplevert. Het zijn effecten geworden, een belegging. De aardigheid is er een beetje af nu. Ik heb gekocht omdat ik het niet laten kon, vanwege de schoonheid van het werk. En dat is het enige dat telt". KOOS VAN WEES cobra Veertig jaar geleden ging er een schok door de kunstwereld: Cobra. Jonge, revolutionaire kunstenaars trachtten het na de oorlog weer langzaam ingedutte kunstwereld wakker te schudden. Met succes. Nergens was de verontwaardiging zo groot als in Nederland, waar Picasso nog werd omschreven als charlatans. Cobra zette de Nederlandse kunst met één klap in de twintigste eeuw. Koos van Wees blikt terug. kunstenaars zou krijgen: „Ik had ontzet tend het land aan die duffe, moede geest die alles trachtte terug te draaien naar de jaren dertig, zowel politiek als cultureel. Er heerste daarnaast in ons land een groot doemdenken, Russen-angst, een koude-oorlogsfeer. Die was er toen al. Je zag dat ook in de kunst: de werken van Pyke Koch, Carel Willink, met van die donkere, dreigende wolken Daarom sprak Cobra mij juist zo aan. De vitali teit, het nieuwe, die mentaliteit. Er ge beurde wat. Cobra was revolutionair. In de geest, niet in de politiek. Alleen was het zo dat als je toen sociaal dacht, je uitsprak tegen het kolonialisme, tegen racisme, tegen het koude-oorlogdenken, dan was je meteen communist. Je moet niet vergeten dat Nederland toen enorm reactionair was". •Hij pakt het eerste schilderij dat hij kocht van Cobra: een Appel, „Vogel", uit 1951. Hij kocht het nu zelfs braaf aandoende werk voor driehonderd gul den bij een galerie. Het is vrolijk, kleur rijk. „Appel heeft durf, moed, vitaliteit, zeurt niet. Het was allemaal in strijd met de mentaliteit van toen in Europa en Nederland. Nu ziet men dat, maar het heeft erg lang geduurd. Het grote publiek heeft er veertig jaar over gedaan om het mooi te vinden. Ik was óók aarzelend. Als ik toen zekerder was geweest had ik m'n huis stampvol zitten". Niet abstract Groenendijk werd ondanks die aarzeling een verwoed verzamelaar van Cobra, vooral van Lucebert, die later toetrad tot de groep. In zijn tandartspraktijk con fronteerde hij ook de patiënten met zijn laatste aankopen. „Er waren wel eens mensen die dan vroegen: wat ziet u nou in die abstracte kunst? Dan zei ik: het is toch niet abstract? Kijk nog maar eens goed, dat is een vogel. Of ze het mooi vonden weet ik niet. Ze verkeerden bij mij in de praktijk over het algemeen niet in de positie om te protesteren. Er werd wel eens gezegd: dat kan m'n kind ook. Maar daarom heb ik altijd veel propa ganda voor Cobra gemaakt, uitgelegd waarom ik het mooi vond". Vorig jaar trad Groenendijk plotseling uit de relatieve anonimiteit met de be kendmaking dat hij zijn gehele Lucebert- collectie voor een spotprijs, voor een fractie van de werkelijke waarde, had overgedaan aan het Stedelijk Museum. Het ging om ongeveer zevenhonderd schilderijen, tekeningen, aquarellen, gou aches en manuscripten. Waar het mu seum geen prijs op stelde was zijn enor me Lucebert-archief, dat zich nog steeds bevindt op zijn zolderkamer. „Maar dat vindt zijn weg nog wel", zegt hij. Ondenkbaar Jan Vrijman, wiens film „Cobra, een op stand tegen de orde" dinsdag op tv werd uitgezonden, maakte als journalist de opkomst van de „experimentele groep Holland" en Cobra van nabij mee. Hij is ervan overtuigd dat de latere ontwikke lingen op het gebied van beeldende kunst in ons land nooit mogelijk waren geweest zonder Cobra. „Het was on denkbaar geweest dat er dan geschilderd werd zoals nu gebeurt. Alles was dan dicht blijven zitten. Wij snakten in die koude-oorlogstijd naar iets nieuws, naar de échte bevrijding. Cobra ademde die geest, die mentaliteit. Revolutionair, vernieuwend. Ik voelde me daarmee verwant, was ook de eerste journalist die er over schreef, dat was mijn bijdrage, want ik kon schilderen noch dichten". Vrijman en Groenendijk, beiden als ad viseur verbonden aan de stichting die de dinsdag te openen overzichtstentoonstel ling in de Amsterdamse Nieuwe Kerk organiseert, menen dat de schok van Co bra nergens zo groot was als in Neder land, „omdat de kloof met de al bestaan de kunst nergens zo groot was als in ons land. In Denemarken hadden ze een enorme voorsprong, daar was de moder ne kunst vóór Cobra al veel meer geac cepteerd. In België hetzelfde. Maar daar hadden ze ook de Eerste Wereldoorlog meegemaakt, verschrikkelijk natuurlijk, maar na die oorlog werd alles openge ËcidócSotwtmt AMSTERDAM - Een briefje Van Karei Appel, in 1947, aan zijn vriend Corneille. Opgewonden, met hortende, stotende zinnen. ,,Even schrijf ik je, dag en nacht werk ik door, nu ben ik pas gaan schilderen, plotseling vond ik het, 's nachts, ik maak nu een krachtig primitief werk, krachtiger dan ne gerkunst en Picasso. Fel van kleur. Ik ben er doorheen gestoten, door de muur van abstract, surrealisme enz. Kom voorlopig niet, geen tijd over, werk hard, gooi alles over boord. Je vriend Karei". Appel, de man die later zou uitgroeien tot de belangrijkste Nederlandse verte genwoordiger van een toen nog niet be staande internationale kunstbeweging, Cobra, was hevig van streek. Hij had hét gevonden. Een eigen vormentaal, een schildertoets die uniek was, kunst waar in vorm en verf een onnavolgbare twee- éenheid aangingen, gebaseerd op de nog niet door ervaringen aangetaste blik van kinderen en beïnvloed door werken van Jean Dubuffet en Picasso. Zonder op smuk, krachtig en, heel belangrijk, een optimisme uitstralend dat velen na de grijze jaren van de Jweede Wereldoor log enorm aansprak. Appel gooide alles overboord, schreef hij. De academische schildertraditie waarin hij was opgeleid, werd door hem en veel andere kunstenaars van die tijd meer als ballast dan als verworvenheid ervaren. Het onderwijs voorzag niet in moderne kunst. Appel wilde terug naar de basis, het creëren vanuit het niets; hij wilde, als hij voor het blanco linnen stond, de kunst zichzelf laten vormen, intuïtief, niet gebaseerd op modellen, landschappen, vergezichten. Niet ab stract, niet surrealistisch, niet kubistisch, eigenlijk niets wat al benoemd was. Zijn opmerking „Ik rotzooi maar wat an", hem zijn hele leven nagedragen, behels de meer dan de bevestiging van wat ve len altijd al dachten. Het was een rebels verwoorde omschrijving van de basis van zijn kunstenaarschap: vertrekkend vanuit het niets, maar al schilderend op zoek naar zijn meesterwerk. Symbolisch Appels doorbraak en werkwijze waren symbolisch voor die van een kunstbewe ging die een jaar later zou komen. Hij werd, zeker voor Nederland, hét gezicht van Cobra, een revolutionaire kunststro ming van kunstenaars uit Nederland, Denemarken en België. Cobra, genoemd naar de hoofdsteden Copenhagen, BRussel en Amsterdam, was in 1948 een van de vele stromingen die vlak na de oorlog overal in Europa de kop opsta ken. In Parijs, waar de Belgen Christian Dotremont en Philippe Noiret, de Deen Carl Henning Pedersen, een van de Deense aanhangers van Cobra, bewijst met „Oranje figuur met fabeldieren" uit 1941 dat in Denemarken schilders al werkten in Cobra-stijl nog voordat deze beweging was

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1988 | | pagina 21