„Laat de oorlog geen mythe worden in de hulpverlening" De andere jaren „Antwoord zonder waardeoordeel" Gast m "'^Onbeantwoord geiw Onverschillig Onherkenbaar Praten Onrecht SOMS IS HET DE JEUGD, DIE HET ZWIJGEN. DOORBREEKT CcidócSouAcmt door Piel Snoeren Zo'n zoele zomeravond uit het liedje van Rob de Niis waarin deze aan de vloedlijn door een blonde nimfomane onderwezen wordt in veilig vrijen, was het. Ze zijn zeldzaam geweest, het afgelopen seizoen, maar ze waren er. Die zeldzame zoele zomeravond dus werd op het terras van een gerenommeerde, landelijk gelegen eetgelegenheid doorgebracht in een staat van groeiende euforie - dit hoewel het gezelschap niet bestond uit een nimfomane met welke kleurspoeling dan ook, maar uit de eigenaar van het etablissement, een kalende heer die over de geneugten des levens kon nakaarten als Peter Knegtjens. Voor gesprekspartners geldt wat geldt voor kaas of port; ze moeten gelegen hebben, en niét noodzakelijkerwijs op de manier van Rob de Niis. Een steeds vollere maan zette de conversatie, de kaas, de port in milde glans toen plotsklaps de ober-kelner uit de schaduw uit de schaduw van een fuchsiahaag opdoemde. „Meneer", onderbrak nij het zoveelste sappige verhaal van de eigenaar met gefluisterde urgentie, „ik heb me daarnet toch een rare klant gehad. Hij wilde vijftien garnalen". De eigenaar moest even denken. Toen: „Het uur moge voor een garnalencocktail enigszins gevorderd zijn, vijftien garnalen in een cocktail is toch geen onredelijk verzoek, mijn jongen?". De aldus aangesprokene trad nog een fractie nader en boog zich voorover als had hij een geheim te onthullen, bijvoorbeeld wat er nou precies tussen Rob de Nijs en die blonde poes was gepasseerd. Het zoele avondkoeltje hield zijn adem in, de maan verstarde, glazen port bleven steken halverwege hun baan naar getuite lippen. „Die klant wilde helemaal geen garnalencocktail", huiverde de stem van de ober-kelner. „Hij wilde de vijftien garnalen meenemen. Voor ziin schildpad. Hij had een schildpad in de auto en het beest was hongerig geworden van de rit. Zodoende". De eigenaar verzonk andermaal in gepeins. Toen: „Je hebt hem die garnalen toch wel gegeven, mijn jongen?". Nu rechtte de ober-kelner de rug en wierp het hoofd vol vaktrots in de nek. Tuurlijkmeneer". „En je hebt hem toch wel de prijs van een garnalencocktail berekend, mijn jongen?". „Tuurlijk, meneer". In de beuk die het terras overhuifde - een knaap van wel twee eeuwen oud, Lodewijk Napoleon was er nog onder in slaap gesukkeld, had de eigenaar eerder die avond opgehemeld - ving een late vogel aan te zingen. Het lied van gastheerschap en zakrekenmachientje, zonder welke combinatie, in juiste harmonie gebracht, de horeca niet wel kan varen. Een zeldzame combinatie echter, dat ook. Jan Blazer heeft, kort voor zijn ontijdige dood, de lamlendigheid in veel Nederlandse horecabedrijven aan de spot paal genageld met het grapje: Een ober is iemand die roept dat hij er aan komt, terwijl hij wegloopt". Maar is het lamlendigheid? „Nee", vat directeur B. Rijgersberg van het Onderwijscentrum Horeca de conclusies samen waartoe een grootscheeps onderzoek binnen de branche heeft gevoerd. „Te veel mensen", vat het samen, „zitten te vaak in het verkeerde restaurant. Slechte service is niet simpelweg een kwestie van onbeleefde obers. Het is meer de kloof die er gaapt tussen enerzijds de gebrekkige formule van bedrijven en anderzijds net foutieve verwachtingspatroon van gasten. In de horeca is de produktverliefaneid nog te groot. Restaurateurs redeneren: als ik mooi bestek heb en een mooie menukaart, komen de gasten vanzelf. Daarmee maken ze een denkfout. Niet de spullen zijn belangrijk, maar de mensen voor wie je die spullen in huis hebt gehaald". Het antwoord op de hier geschetste kloof tussen een kunstig gevouwen servet en het betten daarmee van een voldane mond meent het Onderwijscentrum Horeca gevonden te hebben in zijn Project Gastheerschap, bedoeld om restaurateurs en bedienend personeel tot een nieuwe bedrijfscultuur te prikkelen. Obers heten voortaan gastheer, serveersters zijn gastvrouwen. De gasten begeleiden moeten ze, van de wieg hunner binnenkomst tot het graf van de rekening. De nieuwe gastarbeiders worden ze. Wijlen Jan Blazer posthuum op zijn wenk bediend. „Gastheer, mag ik wat meer mayonaise bij m'n patat", zal het straks door de bistroquettes schallen. Gastvrouwik had geen gepocheerde laagjes griet en zalmforel besteld, maar een bal met ketchup". Want dat is natuurlijk de keerzijde van het kalfsmedaillon. De opmars van de mayonaise-cultuur. Vraag aan Rijgersberg derhalve: zou er parallel niet een Project van Gastschap dienen te gaan lopen? Zodat gasten het afleren om garnalen te bestellen op de manier waarop in de tijd toen Whiskas nog niet was uitgevonden, aan de viskar wijting werd gehaald voor de kat? En zou les 1 van zo'n project alsjeblief kunnen luiden: „Aan Jan Kalebassen die schildpadden mee uit rijden nemen, wordt onder geen voorwaarde geserveerd"? Haai n ht teen jenié •t va| ividij dad n eef itwik lech\ rweq uiten s va •e eej n mi UTRECHT - Het verhaal is „wel eens" verteld, zeiden de (inmiddels stüTi volwassen) kinderen. Waarom va- doo^ der de kamer uitliep als er weer iets >o over de oorlog op de televisie was. '4 En waarom moeder de foto be waarde van een vriendin aan wie zij een bijzondere herinnering had. Maar voor de kinderen was het verhaal eigenlijk een raadsel geble ven, met een betekenis waarin ze niet konden doordringen. Jaren later bleek, dat een kleindochter daarin wèl meer inzicht had gekregen. ^Ze vertelde er over in een praktijkles van de opleiding bejaardenverzorgster, die zij volgde: „We kwamen er over aan 't praten, mijn grootouders en ik. Wat ik niet begreep heb ik toen gevraagd, ze ga ven overal antwoord op. En nog begrijp ik lang niet alles, maar ik zag wèl gewo ne menselijke emótie. Misschien voel den mijn grootouders het zelf ook zo aan. Ze hebben me gezegd wat de oor log, voor hun gevoel, in hun leven heeft betekend". De professionele hulpverlener staat er bij en kijkt ernaar, heeft zijn eigen vra gen. Zo'n contact over oorlogslijden, waarbij een hele generatie en dat nog wel van eigen kinderen, wordt overgeslagen? Kan het zijn dat het uiten van de emb- tie, waarovef de kleindochter sprak, ach terwege is gebleven in het contact met de eigen kinderen? Die daardoor nooit de basis onder „het verhaal" konden anat krijgen? Een verhaal zonder emotie kan ~)f W/dimmers nooit de echte beleving weerge- ts vtjYen. iant o lafde zeggen Joop Lamboo en Sytse van der twoo t nat ,Zo is het dan waarschijnlijk gegaan". Veen, „om nog maar te zwijgen over de vele mensenlevens waarin het verhaal mèt de emotie er helemaal niet uit komt". Waarom is er in zo'n benauwend groot aantal gevallen nooit het gesprek geweest waarin de kinderen toegang kre- 'ioni gen tot de oorlogsemotie van hun ou- 1e ooiders? En is het zinvol om nu nog naar uliei het antwoord op die vraag te zoeken? Icodo is van die zin overtuigd en vindt daarbij dat alles van betekenis is zolang mensen leven, denkt daarbij niet alleen aan de oorlogsgetroffenen maar evenzeer 'Stele aan de jongeren met hun in feite onbe- *l fifo<antwoorde vragen. Mogelijk i& dan, met alle restricties en voorzichtigheden, iets aan te geven dat herkenningspunten op levert zowel voor ouderen als voor jon geren. Het was, in die eerste decennia na de Ik o/loorlog, de tijd van „aanpakken en door- kora douwen". Praten was goed maar 't ie 0omoest n'et te vee' over jezelf gaan. Het besef van eigen verantwoordelijkheid weerhield ouders er ook van hun kinde- sven ren - zoals zij het zagen - te belasten lallei met de emotionele kanten van hun oor- 'n. ZHogsbeleving. Al moet daarbij aangele id 2kend worden dat velen er gewoon niet over konden praten, het misschien nu ,i nog niet kunnen. Het vermogen ertoe zit >r°D" dichtgeschroeid. Blijft het een feit dat de smel emotionele oorlogsbeleving op deze ma- Ze nier nooit een wezenlijk stuk van de op- 'g vei voeding kon worden, terwijl het heil- ten 2zaam kunnen zijn voor beide partij en als dat wèl was gebeurd. Gepraat ach teraf? Niet helemaal, vinden Lamboo en >evai yan der Veen. Want nu, na zoveel jaren, is er van alles aan de gang dat op bewe ging wijst in de contacten tussen oud en en alsnog beter begrip en grote moge lijkheden tot „eigen verwerking" uit voortvloeien. jbel Ji°nS over de oorlogsjaren. En daar kun- n kei 1 d zei Bf r is de jonge man in een Nederlandse provinciestad, die op gezette tijden een ichamelijk gehandicapte oorlogsgetroffe- .ie naar de graven van omgekomen fa- Bna\ milieleden rijdt. Niet uit een soort me- ^fldelijden, maar omdat hij het wezenlijk t/, acht in menselijke verhoudingen. Het zijn de jongeren die meereizen op pelgri mages naar de voormalige concentratie kampen, waarbij de ouderen op die rei zen gewaar worden dat zij zich openhar tiger opstellen jegens hen dan ze inder- ch öj tijd tegenover hun eigen kinderen kon den doerl. De adoptie van monumenten door schooljeugd. De spreekbeurten van vroegere verzetsmensen en overlevenden van concentratiekampen op de scholen, ien. 1 waarbij vragen opkomen die wel eens isie t beter beantwoord worden dan eertijds 'espr&hzt geval was. Maar oud en jong ont- ln nitmoeten elkaar ook nog op heel andere ndpr I?anieren- Bij anti-apartheidsdemonstra- ties bijvoorbeeld, waarin ze hun beweeg redenen om er aan mee te doen op een l heldere manier kunnen vergelijken. m Lamboo en Van der Veen: „Dat is een ^belangrijke ontwikkeling, zeker als je te rugdenkt aan de tijd van de Viétnam-de- De bevrijding in Leiden, een geallieerde jeep in plaats van een Duitse rijdt door de straten. Een geluksgevoel, dat velen zoveel jaren na dato nog steeds niet goed onder woorden kunnen brengen. FOTO: SP monstraties, waarin vaak een scheiding der geesten tussen ouderen en jongeren liep. Ze komen nu samen op tegen wat Elie Wiesel. winnaar van de Nobelprijs voor de Vrede in 1986, de zonde van de onverschilligheid heeft genoemd. Dat geeft een voedingsbodem voor begrip ook op ander terrein". Mag dat dan een sociaal gegeven van be lang zijn, bij Icodo telt vooral de verta ling ervan in de hulpverlening aan men sen met onverwerkte oorlogservaringen. En de plaats van de jongere generatie in die hulpverlening. Lange tijd is aangeno men - en nog leeft die gedachte wel - dat daarvoor specifieke instanties zijn. Die zijn er ook voor, maar alleen in spe cifieke gevallen en dan nog met een be perkte capaciteit. Oneindig veel groter is het aantal van de instanties en indivi duele hulpverleners die bij ouderen te maken krijgen met gevolgen van de oor log. In eerste aanleg is het gegeven vaak onherkenbaar, mogelijk zelfs voor de cliént zelf. Hoe kom je er dan achter? Lamboo en Van der Veen: „We gaan uit van hetgeen in de dagelijkse praktijk tot ons komt. Dan hoor je hulpverleners, als ze over een bepaalde cliënt of patient spreken, de opmerking maken: „Er klopt iets niet, hier". Het kan dan gaan om „overreacties" op dingen die gebeuren, reacties die buiten het verband lijken te hulpverlening voormalige collaborateurs: Uit contacten met de algemene hulpverlening constateert het Icodo dat veel medewerkers in aanraking komen met voormalige collaborateurs, waarbij het verleden en het maatschappelijke isolement dat daarop vaak volgde, de achtergrond vormen van klachten. Ook kinderen van deze mensen komen met - soms ernstige - problemen tengevolge van de beladen geschiedenis van het gezin, waarin ze opgroeiden. Joop Lam boo en Sytse van der Veen hierover: „Ook hier kun je te maken hebben met problemen waarin een leven na jaren vastloopt. Het antwoord op de vraag naar hulp mag dan niet afhankelijk zijn van een waardeoordeel omtrent de persoon die de problemen heeft. Het vooroordeel waar kin deren van „foute" ouders zelfs in de hulpverlening soms tegenaan lo pen, is natuurlijk een groot onrecht. Het gedrag van de ouders destijds valt hen niet te verwijten. Wel moet het uiteraard mogelijk zijn dat een hulpverlener om persoonlijke redenen een contact met aangaat, maar dan moet overdracht aan een collega plaats vinden. Het staat allemaal los van de vraag of grote emotionele problemen tussen mensen en be volkingsgroepen binnen één generatie opgelost kunnen worden. Het gaat er uitsluitend om dat een hulpverlener daar moet optreden waar anderen niet helpen, mogelijk niet kunnen helpen. Daarvoor heeft hij dat beroep gekozen". liggen van wat er echt is gebeurd op dat moment. Extreme situaties in, bijvoor beeld het rouwproces om een recent overledene. Spanningen, angsten, waar bij je aan de klacht niet kunt „zien" wat er aan de hand is. De huisarts krijgt ook nogal eens te maken met mensen die hem een „gewone" lichamelijke klacht voorleggen, terwijl hij tot in z'n vinger toppen het gevoel heeft dat er wel dege lijk iets in dit mensenleven woelt en graaft. Hulpverleners in andere discipli nes worden er eveneens mee geconfron teerd. Sommigen van hen denken dan aan gevolgen van de oorlog. Gaan een poging aan tot een gesprek daarover. Kunnen uiteindelijk wellicht helpen, eventueel weer in samenwerking met an deren. Maar het blijft een terrein, dat zich moeilijk laat overzien. Wie hebben alle maal met de oorlog te maken gehad, op welke manier en wat heeft het hen ge daan? De meeste aandacht is tot voor korte tijd uitgegaan naar de enigszins te traceren trauma's, maar er kan zo onein dig veel meer gebeurd zijn. Dingen die voor anderen misschien futiel lijken, maar bij degene die ze meemaakte na ja ren de kop weer opsteken. En dat niet al leen bij de alleroudsten, die de volwas sen leeftijd al hadden bereikt bij het uit breken van de oorlog: kinderen van toen zijn intussen ook al van gevorderde leef tijd en kunnen ernstige problemen heb ben tengevolge van oorlogservaringen. Lamboo en van der Veen: „Laten we dat niet onderschatten. De ouderen waren al in zekere mate gevormd in hun leven toen de oorlog uitbrak. Maar de kinde ren zaten in volle ontwikkeling, hadden de leeftijd waarop bepaalde ervaringen je verdere levensloop in hoge mate kun nen bepalen". Als hulpverleners, op medisch of maat schappelijk gebied, enigszins greep krij gen op een oorlogsverleden - wat kun nen ze dan eigenlijk dóen? Icodo staat voortdurend met vele be roepsgroepen in contact, maar geen van die groepen heeft uiteraard het recept in handen waar op staat wat er precies moet gebeuren. Lamboo en Van der Veen: „Wij denken dat er een goed be gin kan zijn als die hulpverleners in eer ste instantie er toe komen, de oorlogser varingen voor zichzelf te ontmythologi seren. De oorlog heeft mensen in extre me situaties gebracht, daardoor is ook de gedachte ontstaan dat ze alleen maar te helpen zijn door hyperdeskundigen. De gewone hulpverlener denkt al gauw: „O jee, hiervoor ben ik helemaal niet ge kwalificeerd". Goed, in sommige geval len kunnen ze gelijk hebben en gelukkig zijn er dan de specialisten op het gebied van oorlogstrauma's. Maar het gaat ons nu om de vele gevallen waarin zo'n ver wijzing niet mogelijk en misschien zelfs niet nodig is. Heel vaak kan de gewone hulpverlener dan zelf die patiënt of cliënt helpen. Door de oorlog niet buiten de menselijke ervaring te plaatsen en zich te realiseren dat herinneringen aan oorlogservaringen, hoe extreem soms ook, „gewone" menselijke reacties en emoties kunnen oproepen: angst, woede, pijn. Dat is ontmythologisering. En als we dan zo ver zijn, kan er ruimte komen om er samen over te praten. Dat zal vaak ontzettend moeilijk zijn, voor bei de partijen, maar er komt tenminste een opening in het probleem. Het verhaal met de emoties breekt er misschien ten lange leste toch uit, de oorlogsgetroffene hoeft het eindelijk niet meer allemaal al leen te doen". Vanuit de praktijk weten Joop Lamboo en Sytse van der Veen, dat er beweging zit in het contact tussen de generaties als het gaat om de oorlogservaring. De jon ge bejaardenverzorgster, waarover ze al eerder spraken, die haar grootouders aan het praten kreeg, zal haar ervaring ge bruiken in het dagelijkse werk. Gerichte activiteiten in onderwijs en vorming, waarbij antwoord wordt gegeven op vra gen over die oorlog, missen hun uitwer king niet. Zeker is dat het geval waar de oorlogen, de onderdrukkingen en de martelingen van ónze dagen er in" worden betrokken op een voor oud en jong begrijpelijke manier. Je praat dan over het falen van mensen. Over de noodzakelijkheid om je stem te laten ho ren tegen onrecht. Tegen de zonde van de onverschilligheid. Dan is de oorlog van 1940-1945 te integreren in het leven van nu. En kunnen mensen elkaar hel pen door twee en zelfs drie generaties heen. AAD SCHOUTEN Geschiedenis wordt geschreven, mensen leven verder. En in het leven van alledag staat nog de generatie, die de Tweede Wereldoorlog heeft meegemaakt. Zij laat van zich horen of juist niet, maar in beide gevallen kan er een psychisch en lichamelijk lijden aan ten grondslag liggen, met een voor anderen onpeilbare diepte. „In nachtmerries en dagdromen van honderdduizenden wordt de oorlog dag in daguït opnieuw gevoerd, gewonnen, verloren", zegt de auteur Willem Frederik Hermans in zijn boek „Onder professoren" en dit citaat wordt aangehaald in de algemene prospectus van de stichting Icodo (Informatie- en Coördinatie Orgaan Dienstverlening Oorlogsgetroffenen), want de schrijver verwoordde met grote trefzekerheid het gegeven, waarmee de stichting dagelijks te maken heeft: de oorlog is niet voorbij en zal niet voorbij gaan voor een ongeteld aantal landgenoten. Over de plaats van de algemene hulpverlening bij de opvang van late oorlogsslachtoffers en in het bijzonder over de in veel gezinnen aanwezige, maar moeilijk bespreekbare oorlog een gesprek met maatschappelijk werker Joop Lamboo (39) en Sytse van der Veen (40) van de afdeling voorlichting bij Icodo in Utrecht. J

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1988 | | pagina 23