Ik denk dat ik hard door het gangpad garennen" PER BUS NAAR SPANJE eigenaar van een „pizza-pizza"-restau- rant, bezig met een drie maanden lange vakantie in Europa. „Dit is niet goed", zegt hij, wijzend op de bus. Hij schudt zijn hoofd. Niet goed. Hij lacht berus tend en legt bereidwillig uit wat het ver schil is tussen de Verenigde Staten en Canada. „Wie naar Amerika komt, wordt een Amerikaan, die ruilt zijn vroegere cultuur in voor een verse. Wie naar Canada komt voegt zich bij de rest, met behoud van zijn eigen identiteit". Asfalt Ron Plusjé, „Pluisje" voor zijn collega's, is vanochtend om zeven uur uit Beni- dorm vertrokken. Hij rijdt al zeven jaar op Spanje, zoals dat heet, en kan de weg zo langzamerhand wel dromen. Het hele jaar door, week in, week uit, ziet hij het asfalt tussen Alicante en Amsterdam on der zich vandaan flitsen. Het is zijn le ven, al was het maar omdat er niet veel tijd voor andere zaken overblijft. „Ik heb twaalf jaar in het internationale transport gezeten", zegt hij, „dus ik ben het wel gewend". Hij heeft even tijd om te praten, omdat zijn maat John (die bij wijze van uitzondering een keertje in valt) het stuur heeft overgenomen. Door met twee chauffeurs te rijden en hun tussen heen- en terugreis een nacht slaap te gunnen probeert Leo Kors min of meer te voldoen aan het rijtijdenbesluit en tevens zijn mensen fit te houden. Toch denkt Ron niet dat hij zijn pen sioen zal halen op de bus. „Je maakt lange dagen, ja. Je slijt sneller, dus je fnoet ook sneller nokken. Anders krijg je last van je rikketik. Ik denk dat ik uiter lijk tot mijn vijftigste kan doorgaan, daarna hou ik ermee op". De niet onverdienstelijke beloning („Ik mag niet klagen, ik kan wat overhou den") zal Ron dan goed van pas komen. Om te voorkomen dat een groot gedeelte ervan via de belastingen aan de Neder landse begroting ten goede komt, heeft hij zich gevestigd in Zuid-Spanje. „Ja ja, het klimaat is een stuk milder daar", zegt hij, „ook wat de belastingen be treft". Ron is niet ontevreden over zijn werk, hij houdt van het rijden, van de vrijheid op de weg. „Maar voor de pas sagiers hoeft het echt niet", zegt hij. Goed, hij zal niet ontkennen dat er wel eens aardige exemplaren tussen zitten, maar de moeilijkheid is altijd die ene lastige, die chagrijnige, die klager. „Hier heb ik weer een klacht", zegt hij en haalt een briefje tevoorschijn. „Meneer vindt het toeristenmenu van 52 francs onvol doende en het restaurant derderangs. Bovendien is het toilet volgens hem met schoon. Nou, ik maak het altijd schoon. Ik gooi hem leeg bij het restaurant waar we net waren, op een braakliggend ter rein, en dan maak ik 'm schoon". Offi cieel mag de inhoud van het chemisch toilet onderweg helemaal niet geloosd worden, niet op braakliggend terrein en al helemaal niet op straat, zoals de bus chauffeur op de heenreis deed. Volgens Ron is elke reis weer anders, ook al is de route altijd dezelfde. „Je maakt steeds weer wat anders mee. Je bent pastoor en psycholoog tegelijk. Mensen komen met de gekste proble men naar je toe. En vaak kloppen de verhalen helemaal niet. Vertelt mevrouw hoe slecht haar huwelijk wel niet is, blijkt van meneer later hoe het werkelijk zit. Dan denk je toch ook: meid, waar ben je mee bezig! Je moet eens kijken wat voor telefoonnummers we allemaal krijgen. Om eens een bakje koffie te ko men halen, ja ja". Strafwerk Als Ron nog een shaggie heeft gerookt, verdwijnt hij naar achteren, waar onder een luik in het gangpad een slaapruimte voor de chauffeurs is ingericht. „Een ontzettend goed bed", volgens Ron, die zich de komende uren niet meer zal la ten zien. John vervolgt de reis, via het Zuidfranse Montpellier naar het noor den. Niets ten nadele van Ron natuur lijk, dat is namelijk een goeie maat, maar John zet toch wel de nodige vraag tekens bij diens verhaal. Elke reis weer anders? John kan het zich niet goed voorstellen. Hij doet dit werk gewoonlijk niet en dat wil hij graag zo houden. „Dit is het niet hè", zegt hij. „Dit is toch een beetje strafwerk". De Spanje-rijder heeft niet de hoogste status onder de chauf feurs, dat is duidelijk. Als ik naar achteren loop en mijn plaats weer opzoek, slapen de meeste passa giers, of doen alsof. Het is in elk geval stil. Geen geschreeuw, geen geroep, geen gezang. Niemand vermeldt dat het „twee-nu-hul" werd, niemand infor meert op luide toon of iedereen wel slaapt. Wat dat betreft zijn de omstan digheden beter dan op de heenreis. Maar mijn benen zijn nog even onwillig als toen én hebben nog minder ruimte. Waar moet ik ze laten? Ik word er gek van en maak klaarwakker het krieken van de dag mee. Lenig als een mummie hang ik in m'n stoel. We naderen Parijs en dus België en dus Nederland. Denken we. Maar oh, wat duren die laatste uren lang. Wat benijden we de passagier die in Mons uitstapt, hoe jaloers zijn we op de mensen die in Antwerpen worden vrijgelaten. En lag Breda daar vroeger niet vlakbij? Nu lijkt de plaats verder verwijderd dan ooit. Tegen vieren ko men we er aan. Rotterdam is nu binnen handbereik en langzaam maar zeker komt Den Haag in zicht. Daarna reizen sommige passagiers nog door naar Am sterdam en eventueel, maar dan niet meer met deze bus, verder het land in. Tollend van de slaap struikel ik de bus uit. Ik ben er. Dit is Nederland, dit is Den Haag. Het is half zes 's middags en het regent dat het giet. ZATERDAG 9 JULI 1988 Terug in Holland. Maar oh, wat hebben die laatste uren lang geduurd. Duizenden zonaanbidders stappen dit weekeinde weer in de bus naar Spanje, op de vlucht voor het aanhoudende Hollandse weer alhier. Verslaggever Stevo Akkerman nam alvast een voorproefje en rapporteert wat hen te wachten staat: gebrul en geschreeuw, gebedel om een nachtzoen, het krieken van de dag, de Rhóne bij maanlicht en een gruwelijke ontdekking. Alsmede de lenigheid van een mummie. LLORET DE MAR/DEN HAAG - Tollend van de slaap struikelen de vier jongelui de bus uit. Ze zijn er. Dit is Spanje, dit is Lloret de Mar. Het is half zeven in de ochtend en het regent dat het giet. De vakantie is be gonnen, wat nu? Eerst maar een kop koffie in de stationsrestauratie. Walter evalueert de reis nog even. Het is hem niet tegengevallen. Eigenlijk was het zelfs wel gezellig. Vooral dank zij Bienja. Ach ja, Bienja uit De Lutte. Eerder deze morgen, om kwart over vijf, was deze jongedame gedropt in het plaatsje Figueras, in het enge donker. De bus was daar veel te vroeg, het zou nog anderhalf duren voordat haar tante haar kwam halen. Arme Bienja. „Ik vond het wel een lekker ding", zegt Walter. Om het uur heeft deze Hagenaar luidkeels gemeld dat ccn of andere voetbal wedstrijd in „twee-nu-hul" is geëindigd en aangezien het 23 uur geleden is dat we vertrokken weten we dat nu wel. We zijn het zat. Moe. De bus heeft ons gesloopt. O nwillige benen Hebben we dan niet geslapen? Jawel, soms wel. Maar nooit lekker en nooit lang. Om twee uur vannacht bijvoorbeeld, toen het toch zeker een uur lang stil en duister was geweest in de bus, gingen opeens de lichten aan en de deur open. De zwijgzame chauffeur, die op spaarzame momenten franstalig bleek, vulde de tank, mompelde wat en reed weer verder. „Twee-nu-hul!", brulde Walter en verdween weer onder de bank. Daar had hij al een paar uur gelegen, min of meer slapend. Mij lukte dat niet. Ontstemd over mijn onwillige benen (nergens hielden ze het uit, niet hoog over de leuning, niet laag over het gangpad) keek ik maar uit het raam en noteerde wat het zuiden van Frankrijk te bieden had: de Rhöne glinsterend in het maanlicht, omgeven door heuvels. „Mooi uitzicht", schreef ik, maar liever had ik gezien dat de deal met Carlos geslaagd was: leg jij je voeten bij mij op de bank, dan mag ik de mijne bij jou achterlaten. Hij lag wel comfortabel uitgestrekt over het gangpad, maar ik zat stijl rechtop. Op de stoelen voor me lagen Arno en Malissa uit Gorkum, te verliefd om last van elkaar te hebben. En op de achter bank sliep Frans, zich van geen kwaad bewust. Zijn vriend Walter lag voor hem op de grond en daarvoor, ook op de vloer, lag Bienja. Daar moeten we verder niets achter zoe ken, want hoe graag Walter het ook ge wild had, zelfs een nachtzoentje was voor hem niet weggelegd. Hij had er urenlang om gebedeld, maar Bienja was onverbiddelijk, ze trapte er niet in. Die schermutselingen rond een kusje maak ten de kampweeksfeer compleet. Het was een uur of tien, de lichten gingen uit, het gegiechel kon beginnen. Net le ken de eerste ogen definitief gesloten of de leut barstte los. „Slaapt iedereen al?", schreeuwde Frans en hij kwam niet meer bij. De overige passagiers waren te beleefd om er iets van te zeggen eri be perkten zich tot geeuwen en verzitten. Het was Walter („Twee-nu-hul") al op gevallen dat er geen types voor een polo naise in de bus zaten. Nadat hij enthou siast de meedeiner „Eén kopje koffie" had aangeheven was het volslagen stil gebleven en ook de wave die hij wilde organiseren bleef beperkt tot een een mansactie. Daar stond tegenover dat Walter zelf verstek liet gaan toen de groep (leden van de Missionarische We reld Beweging, een soort pinksterge meente) zich eerder die avond ontferm de over een reeks geestelijke liederen. Terwijl voorin de bus het „hallujah" klonk, zong Walter achterin dat we nog niet naar huis gingen, nog lange niet. Triest zoogdier In het boek dat ik las toen het nog licht was, werd onthuld dat de mens is „een triest zoogdier, dat zich kamt" (Vallejo). Een betere omschrijving voor een lam lendige verzameling buspassagiers („Ik denk dat ik straks heel hard door het gangpad ga rennen") is er niet, al klaag de Walter dat hij zich niet kon kammen, omdat het daarvoor benodigde instru mentarium in de bagageruimte lag, on bereikbaar voor zijn warrige ragebol. De jongeheer die rond Parijs al nauwelijks kon wachten op de ontmoeting met „al die meisjes in Spanje", had zich onder weg danig opgewonden over Tamils („steken een hotel in de fik voor vier warme maaltijden per dag") en andere „buitenlanders". Dat die in groten getale de markt van Brussel bevolkten beviel hem helemaal niet. En juist daar had de chauffeur de bus even stilgezet. Hij stap te uit en verdween. Wij volgden aarze lend. Was er sprake van een pauze of was er iets anders aan de hand? Voor de zekerheid bleven we maar wat rond de bus hangen. En deden een af schuwelijke ontdekking. Direct naast de achterdeur, op de plaats van het che misch toilet, kwam een gelige stroom naar beneden druppelen. Vies, giftig en Vele uren hangen in een stoel, met uiteindelijk de lenigheid van een mummie. wat passagiers zijn afgezet, komt er eindelijk een beetje ruimte voor de achterblijvers. FOTO'S: CEES VERKERK verboden. In Den Haag had ik dat ook al gezien, maar toen wist ik nog niet waar het vandaan kwam en kon ik nog hopen dat het om olie of iets dergelijks ging. Bovendien was ik toen te opgelucht over de komst van de bus (om kwart voor negen moesten we bij de opstap plaats zijn, om half tien kwam de bus aan) om op zulke details te letten. Frans en Walter hadden helemaal de zenuwen, bang dat het allemaal weer mis zou lo pen. Een dag eerder hadden ze hun bus gemist, omdat ze niet wisten hoe die er uit moest zien. Dat is ook niet zo mak kelijk, want wie bij Iberbus boekt (re tourtje Costa Brava vanaf 190 gulden), boekt bij vier ondernemingen tegelijk. Als ik een paar dagen later voor het sta tion in Lloret de Mar sta om de" terugreis te beginnen, weet ik dan ook niet naar wat voor bus ik uit moet kijken. Om zes uur 's middags aanwezig zijn, hadden ze gezegd, en ik was er dus een half uur eerder; aan mij zou het niet liggen. Maar welke bus ook voor komt rijden, geen enkele heeft Nederland als bestemming. Wel wordt me om het half uur gevraagd of ik echt niet naar Stuttgart of Frank furt wil, maar het duurt tot half acht voor een vaderlands geluid weerklinkt. Amsterdams Dat is wanneer een bus van onderne ming Leo Kors is gearriveerd en de chauffeur op z'n Amsterdams wat na men begint te roepen. De mijne is daar bij, maar echt vrolijk word ik er niet van. Dat ik niet weer - zoals op de heenreis - twee stoelen ter beschikking krijg, is direct duidelijk. Op zoek naar een vrije plaats word ik rij na rij aange staard door argwanende gezichten: bezet, bezet, bezet. Bijna helemaal achterin vind ik ruimte. Ik zet mijn tas voor mijn voeten, hou mijn linkerarm strak tegen mijn lichaam (anders mep ik mijn Spaanse buurman het raam uit) en be reid me voor op ruim twintig uur stilzit- De familie voor me weet niets nuttigers te doen dan het roken van de ene sigaret na het andere shaggie, er zorgvuldig voor wakend dat altijd wel iemand er eentje opgestoken heeft. Daar kan de luchtkoeling niet tegenop. Het is dat ik zelf jarenlang mijn naasten met teer- en nicotinedampen heb vergiftigd, anders zou ik er wat van zeggen. Nu behelp ik me maar met de frisse lucht die waait bij het wegrestaurant. Samen met Ian blijf ik buiten zitten, niet geïnteresseerd in de menukaart. Ian is een jonge Canadees, 'CfiidócSouAont

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1988 | | pagina 21