,Een gokker kan niet verliezen" PETER H., EEN CRIMINELE GOKVERSLAAFDE: POËZIE 'CeidóeGouAcmt1 Een nieuw verschijnsel heeft de kop opgestoken: de criminele gokverslaafden. Zij maken deel uit van het leger probleemgokkers dat in ons land (met de natte vinger) op een slordige honderdduizend wordt geschat. Sommigen komen zo zeer in geldnood dat ze grof moeten lenen, stelen en/of inbreken om hun verslaving te kunnen betalen. Een politiefunctionaris uit Zutphen baarde kortgeleden opzien met de mededeling dat de helft van de ongeveer vijftig jeugdige inbrekers die vorig jaar iiTzijn gemeente zijn gepakt hun buit vergokken. Behalve bij toto, lotto, bingo en paardenkoersen kunnen ze daarvoor terecht in gokhallen, cafés, cafetaria's en sportkantines. Honderden verslaafden zijn inmiddels onder behandeling bij de Consultatiebureaus voor Alcohol en Drugs (CAD). In Den Haag neemt hun aantal explosief toe. En bij de Leidse CAD, waar zich in het verleden slechts een enkeling meldde, zijn nu dertig gokverslaafden onder behandeling. Met lichte verbijstering zien hulpverleners dan ook de lawine op zich afkomen. Hieronder een interview met een van die vele gokverslaafden, een jongen, zomaar ergens in Nederland. ningeri. We werkten 's nachts, na het gokken. Ik werkte met één maat. Het ging hoofdzakelijk om autoradio's, hele dure van achttienhonderd gulden. Die verpatsten we voor twee- of driehonderd gulden. De cheques die we stalen gingen allemaal naar Amsterdam. Ikzelf had daar zeven adressen waar ik ze kwijt kon. Maar elders ken ik er ook een paar. Voor een girobetaalkaart van tweehon derd gulden betalen ze tegenwoordig vijfenzestig gulden. Daar kreeg je ander half jaar terug nog een meier voor. Voor Eurocheques van driehonderd gulden betalen ze nu honderdvijftig gulden. Pas jes erbij of niet, maakt in Amsterdam niks uit. Ik ken een jongen in Amster dam die maakt zelf pasjes. Ik heb uit een auto ook nog 's een rijbewijs plus pas poort gehaald. Kreeg ik daar vijfender tighonderd gulden voor. Zomaar even. Reken maar dat zo'n paspoort voor asielzoekers nog een paar keer over de kop gaat". Auto's kraken stelt niks voor, maakt hij me wijs. En hij demonstreert welke sim pele technieken je toepast bij welke mer ken. „Voor die autoradio's heb je je vas te opkopers. Je gaat ze op rij af. Je speelt ze tegen mekaar uit. Helers - geen goed volk. Voornamelijk mensen die dure au to's hebben en een goeie baan. Je komt ze ook tegen in de gokhal en in het casi no. Je bent aan het spelen en je hebt geen geld meer. Je zegt tegen zo'n goser: ik heb nog dit of dat in de aanbieding. Dan -kom je een prijs overeen en die krijg je uitbetaald. Of ze komen naar je toe: kun je me dit of dat leveren. Die spullen heb je natuurlijk niet bij je. Die sla je op in een kastje op het station of waar dan ook. Zo werkt dat". Onbetrouwbaar Na een blik op de zwanen die een ande re visser blazend belagen zegt hij met walging in zijn stem: „Het is ongelooflijk hè: een gokker is niet te vertrouwen. Je kunt liegen dat je 't zelf gelooft. Dat je het niet meer zult doen. Dat je dit geld echt zult gebruiken om je schuld mee af te*betalen. Vergeet het maar. Je kunt mensen altijd zo ompraten dat ze toch hun portemonnee trekken. Een gokker is niet te vertrouwen. Daar weet m'n moe der van mee te praten. Hoe vaak ik dat mens al niet belazerd heb. Ze was jaren lang de enige thuis die het van me wist. Ze gaat d'r kapot aan". „Ja, waarom ga je door? Neem die fruit automaten, met drie of vier rollen. Als je tweehonderd punten hebt krijg je vijf tientjes. Maar het is bijna altijd zo: bij tweehonderd punten krijg je een heel mooi bord. Dat kan veel bonuspunten opleveren. Dus je hebt de keus: die vijf tientjes eruit halen of gokken op bonus- punten. Je gokt op bonuspunten. Als je er al vier- of vijfhonderd gulden in hebt zitten dan stel je je niet meer tevreden met vijf tientjes. Meestal ben je 't hele zwikkie kwijt. En als je alles verloren hebt wil je wel stoppen, maar dan zie je door Piet Snoeren sch Volgens Pythagoras zijn woorden de adem van de ziel. Maar moet men alk van deze Griekse wijsgeer voor zoete ka slikken? Hoewel de naar hem vernoem stelling aangaande de rechthoekige driehoek onverkort overeind staat, zoa iedere middelbare scholier ervaart die hem in het hoofd kriigt te stampen, ht Pythagoras ook zonderlinge invallen, i was hij de oervader van de vegetariërs, want hij predikte de leer der verhuizin, dat wil zeggen: na de dood zoekt de z\ een onderkomen in het stoffelijk omhul van een ander levend wezen, hetgeen betekende dat men best eens zijn eigen oud-oom op kon zitten peuzelen wanne men zich te goed deed aan een gemarineerd hazeboutje. Maar alla, da valt nog in te komen. Soortgelijke lariekoek wordt ook tegenwoordig onderwezen en menige holist met zijn hoofd vol Capra vaart zeer wel op een dieet van zeewier. Hilarischer is de getallenleer die Pythagoras predikte, A gev mensen met een eigennaam waarin ee oneven aantal klinlcers voorkomt, orakelde hij bijvoorbeeld, zullen aan d rechterzijde van het lichaam getroffen worden in geval van gehoorstoornis, oogverlies, verlamming of erger. Omgekeerd kunnen mensen met een evi aantal klinkers in de eigennaam erop rekenen dat de linkerzijde van het lijf i prooi zal vallen aan allerlei ongemak. Snoeren. Drie klinkers. Het luie oog die zich rechts te bevinden en dat klopt. Maar de chronische verstopping van ee "jyj neusgat zit links en dat klopt niet. De meest voorkomende achternaam in Nederland luidt De Vries - dit in tegenstelling tot de leer die predikt dat helft van ons volk Jansen heet. Een oneven aantal klinkers. Willen allen d De Vries heten, opstaan en controleren de inham rechts het meest tot de mees fevreesde van alle kwalen, kaalheid, ijdraagt? En worden de Jansens - evi aantal klinkers - allemaal dovig aan linkeroor? Mocht Pythagoras echter gelijk hebben t met zijn stelling dat woorden de adem ^aa van de ziel zijn, dan staan wij Nederlanders ten onrechte te boek als e kleinzielig volk. Dan berust het eeuwig doorzeuren over geknakte kopjes boven gra het maaiveld op een vooroordeel en die me SIRE ook jegens deze natie het eens opzetten van een andere bril te propageren. Misschien wel vijf miljoen woorden heeft Nederland in zijn taalkundige historie voortgebracht. Als dat niet wijst op een joekel van een zit Voor slechts vijf tot tien procent van de immense woordenschat is er plaats in toch dikke Van Dale. Naar de rest mó men gissen. Ofwel men vindt ze in de gespecialiseerde woordenboeken waarvt er gelukkig steeds meer verschijnen. De eigen collectie omvat in al zijn bescheidenheid uiteraard de voornoemt Van Dale en de onmisbare aanvulling erop, de Grote Koenen voor eigentijds Nederlands. Daarnaast „Het Juiste Woord", een naslawerk voor synoniemt waarvan Martine Bijl ooit heeft bekent dat ze ermee naar bed gaat, zoveel kan er van Ieren, een Etymologische Woordenboek, een Signalement van Nieuwe Woorden, het Erotisch Woordenboek, Het Bargoens Woordenboek, een Lexicon van het Martelen, de Flora van Nederland, een Medisch Woordenboek, de Encyclopedi van het Milieu, het Woordenboek voor Puzzelaars en natuurlijk de jongste aanwinst: Turbotaal. Wat echter node gemist wordt, dat is een Poëtisch Woordenboek. En nu niet aankomen het Nederlands Rijmwoordenboek, wan de wetenschap dat Enschedeér rijmt op patjepeeër heeft alleen zin in die plaats uitsluitend met Sinterklaas. Nee, hier wordt poëzie van een andere orde bedoeld. De Taal der Dichteren. Et onuitputtelijke woordenbron sprankelt daar op zonder ooit, net als Spa, eens fatsoenlijk gebotteld te zijn. Men moet voor elke taalvondst minstens de „100( en nog enige gedichtenvan Gerrit Komrij uitpluizen, maar liever „De Spiegel van de Nederlandse Poëzie" in vijf delen, verzameld door Victor van Vriesland. Welk een schat ligt hier braa Alleen de scheldwoorden al. Zwijn in mensenschijn. Wentelaar in slijk. Eedbreukig broed. Dove doedelzakker. Almansdweil. Oei, schelden dat Nederlandse dichters kunnen. En kankeren op het weer dat ze kunnen. Kliemerig klimaat. Een dampkring zwaar en dof. Wolken die gezwollen onweer torsen in 'l zwijgend zwerk. Mt donderbui bevracht. Bezweept van bliksem. Op zo'n doorsijperd stukske grond vol vuns slijk, in zo'n saaie brij moeras, op zo'n erf van overschoenen, rest een volk weinig anders dan te versomberen in krakelen. Weerhaansdraailust heerst er. Een vloekbaar schriktoneel is het, vol marrende hotten, droomontgoocheld. Waar blijft het opzoekboek dat deze exotische woordenvloed voor Jan en alleman ontsluit? Wat zou dat mooi zij Wim Kok die na enig bladeren het Cl aanspreekt met „dit glibberig kwijlkwabzaad". Bert de Vries die hem met „gij, kraakbenig slijkelingenkroost lik op stuk geeft. Dolman zijn zin, wan het kamerdebat weer levendig. Woorde als verademing voor de ziel. „D jesroof zal ik ook nooit beginnen. Dat vind ik zo min. Om een oud moedertje tegen de vlakte te smijten, mij niet ge zien. Je brengt iemand zo erg aan het schrikken hè. Maar als ze 't me zouden vragen als ik me beroerd voel, koppijn en zo, dan ben ik bang dat ik voor de bijl ga". „Ik heb nooit crimineel willen worden. Als ze dat vroeger tegen me gezegd had den, had ik gezegd: sodemieter op. Nie mand die het van mij verwacht had. Ik ben niet echt crimineel. Als ik die ver broken verloving niet had gehad had ik het gered. Een man van het CAD gelooft ook niet dat ik crimineel ben. Ik ben d'r heel lang klant geweest, alhoewel ik niet wilde toegeven dat ik gokverslaafd was. Ik kwam elke week praten over de moei lijke dingen waar ik tegenaan liep. Bij voorbeeld als ik naar de Chinees ging zat ik altijd even naar zo'n gokkast daar te kijken. Je kunt die dingen niet ontlopen. Kijken is precies hetzelfde als zelf gok ken. Alleen denk je altijd dat je 't beter had gedaan. En dan bleef ik hangen bij die Chinees. Terwijl ik met het CAD had afgesproken 't niet te doen. Je hangt dan een mooi verhaaltje tegen zo'n hulp verlener op en hij denkt dat 't goed gaat. En op een gegeven moment kom je niet meer opdagen. Na de laatste keer dat ze me gepakt hebben, heb ik een half jaar niet gegokt. Alleen van de week was het weer raak. En heb ik er vijf tientjes in gegooid. Dat was het geld waarvoor ik een paar keer in de week naar een voet balstadion moet; een alternatieve straf. Ik heb 186 uur dienstverlening gekregen in twee rechtzaken. Ik moet daar schoonmaken, grasmaaien, enzovoort. Ik rij d'r heen met de trein. Zwart. Ging goed. Op de terugweg van het stadion kom je langs een cafetaria. Even een pa tatje halen. Stond weer zo'n ding. Ik kon er niet langs. Gevolg: vijf tientjes kwijt. Op de terugweg pakten ze me in de trein voor zwartrijden. Bekeuring. Nee, ik red 't niet. Ik hoop nou maar dat ik uitstel krijg van die dienstverlening en dat ze me naar het afkickcentrum laten gaan. Anders ben ik bang dat ik weer gekke dingen ga doen". Met een kleine stem, alsof zijn tong krimpt bij het vooruitzicht: „Het is daar vreselijk. Ze zijn heel hard voor je. Heel streng. Elke dag moet je daar iets voor jezelf bereiken. Ze leren je daar ook een ander om hulp te vragen. Ze dwingen je om je gevoelens onder woorden te bren gen. De vorige keer is het misgegaan. Ik voel me lekker, zei ik altijd, terwijl dat helemaal niet zo was. Dit keer moet ik er doorheen, al kost het me meer dan een jaar. Anders ga ik voor m'n leven naar de knoppen. Gek hè, ik heb gewoon een harde hand nodig". Een week later horen we van Peters moeder dat hij inderdaad is opgenomen. „Ik vind het vreselijk en ik voel me schuldig dat ik hem niet van het gokken heb kunnen afhouden, maar het is wel beter zo", zegt ze triest. HOMME KROL Gokkastenbingo, paardenkoersen: ze hebben velen in hun greep. Zozeer dat gokverslaafden misdaden gaan plegen om aan geld te komen. Peter H., 24 jaar, gokverslaafd en „goed" voor tientallen autokraken en inbraken, zit te vissen in een stadsgracht. Naast hem staat een jongetje van een jaar of tien: zijn neefje. Met geduld en toewijding leert hij het knaapje hoe je een ge vangen vis van de haak verlost. „Toch tril ik van de zenuwen. Ik heb ontzettend de kriebels. Als ik nu vijf tientjes zou hebben zou ik ze meteen vergokken. Ik barst van de koppijn. Ontwenningsverschijn selen zeggen ze bij het CAD. Ik hou het niet langer. Ik heb nee ge zegd tegen een stel kameraden die me vroegen voor een overval op een geldloper, maar ik weet niet of ik het volhou". Peter is een toeschietelijke jongeman met zachte stem en sierlijke, haast vrou welijke gebaren. Moeilijk voor te stellen, dat deze handen een mens zouden neer slaan. Om een paar opdringerige zwanen („ze pikken gewoon m'n deeg af') te ontlopen gaan we even verderop op een bankje zitten. In het bijzijn van zijn neefje („die weet overal van") vertelt hij zijn verhaal. „Ik ben begonnen met onschuldige spel letjes: flipperkasten en zo. Bij het zwem bad hier, ik vergeet het nooit. Ik was veertien jaar. Je kreeg zakgeld en je ging met vrienden zwemmen, maar de mees te tijd zat je achter die kast. Je probeer de van dat zakgeld meer geld te maken. En dat lukte heel goed. Ik had meestal tien, vijftien gulden winst. Je hield altijd wat over. Dat werd later steeds moeilij ker, omdat je telkens meer wilt. Later gooi je d'r een paar honderd gulden te- genan en dan heb je niks meer. Maar je gaat gewoon door. Ik tenminste". Als hij na zijn schooltijd als bouwvakker gaat werken vergokt hij steeds meer. Halve en hele weeklonen zelfs. „Maar ik heb me toen nog staande weten te hou den, al was het kiele-kiele. Tot drie jaar geleden, toen ben ik op het verkeerde pad gegaan. Ik woonde toen samen. We gingen in ondertrouw. Een week daarna kwam ze d'r achter dat ik m'n weekloon had vergokt in de Golden Ten. Ze maakte het uit, zes weken voor de brui loft. Toen ben ik doorgeslagen. Heb ik heel lang lopen gokken. Schulden ge maakt. In enkele maanden dertiendui zend gulden. Bij de woningbouwvereni ging, de bank, bij vrienden, bij m'n moe der. Links en rechts. Ik beloofde van al les, maar terugbetalen ho maar". Kraken Door contact met een paar kameraden die weten dat hij in geldnood zit begint hij met „kraken". „Het ging merendeels om auto's, maar we pakten ook wel wo- broken. Het mag niet verder gaan. Ik kan het m'n ouders niet aandoen. Die hebben meer te verduren dan jij. M'n vader werkt zich elke dag rot voor z'n gezin en m'n moeder is een schat van een mens. Ook toen ze wist dat ik alles vergokte kwam ze toch aan met een tas vol boodschappen. Nu woon ik dus weer thuis en het gaat niet goed. Als ik geen geld krijg dan schop ik herrje en krijgt m'n moeder dé zenuwen. Ze helpt je overal mee en je trapt ze zo weer naar onder". „Het is heel moeilijk om overeind te blijven. Ik krijg steeds meer de kriebels om te gaan gokken. Ik hou het niet lang meer. Ik moet weer terug naar het af kickcentrum. Daar ben ik al eerder be handeld tegen gokverslaving. Ik zie er ontzettend tegenop, maar het moet. Dat zegt m'n moeder ook. Het was de moei lijkste tijd die ik ooit heb meegemaakt. Je praat daar heel veel over jezelf. Over je gevoelens en zo. En dat is iets waar ik heel slecht mee overweg kan. Je agressie en zo. Die stop je allemaal in zo'n gok kast. Ik kan er moeilijk over praten, maar ik heb geen andere keus, ik moet er doorheen. Anders zit ik over vier of vijf weken in hetzelfde schuitje". Geldloper „Een paar kameraden van vroeger heb ben me alweer gevraagd. Voor een over val op een geldloper. Gewapend ja. Ik wil het niet. Ik heb nee gezegd. Ik wil niet met een pistool omgaan. Ik weet wat de gfvolgen zijn. Ik heb zelf op af stand gezien hoe twee andere kameraden van me een geldloper in mekaar sloegen. Nee, ik deed er zelf niet aan mee. De man begon te schreeuwen en ze gingen aan de haal. Ze zijn gegrepen en voor de rechter is het met een lichte straf afgelo pen. Stom geluk, want die geldloper en ook de politie wisten niet dat die twee jongens een mes en een pistool op zak hadden. Ik wist het toevallig wel. Het kan dus heel gauw misgaan. En daar wil ik niks mee te maken hebben. Aan tas je buurman ernaast op de knop drukken en de knaken d'r uit rollen en dan ga je ook maar weer door". „Weet je wat het met mij is? Je gaat door, omdat je dat verlies niet kan ver dragen. Een echte gokker kan niet verlie zen. Tegenover elk verlies moet een gro tere winst staan en daarom ga je door. Maar dat gebeurt niet. Ik weet zeker: als de regering die wet op de kansspelen niet had veranderd en dus niet had toege stemd in uitbetalen dan was het met mij nooit zover gekomen. Een paar jaar te rug mocht je alleen maar vrije spelen winnen. Tuurlijk werd er toen veel zwart uitbetaald, maar nu is het hek van de dam. Ze moeten die kasten allemaal ver bieden. Weet je, het is zo belachelijk, die kasten staan overal. Niet alleen in alle cafes en snackbars, maar ook in sport kantines. Voetbal, zwembad, noem maar op. En daar komt ontzaglijk veel jeugd. Het zijn trouwens altijd dezelfden die je tegenkomt. Ik ken al die jongens van ge zicht. Ik denk dat de gokverslaving in Nederland erger is dan de drugsversla ving waar ik gelukkig nooit aan begon nen ben. Wat dacht je van al die casino's die als paddestoelen uit de grond ko men? En de bingo niet te vergeten. Ook dat is gokken. Kun je ook veel geld mee winnen en verliezen". Ouders „Ja, casino's ken ik ook. Ik heb er in twee minuten tijd vijftienhonderd gul den verdiend. En in Amsterdam binnen drie uur zeventigduizend gulden. Daar was ik samen met een vnend heenge gaan, met zes mille op zak. Gestolen ja. We waren zo stom om in Amsterdam te blijven slapen. Een dag later verloren we vijfduizend gulden per ronde. Binnen een week waren we blut". „Vorig jaar ben ik voor de laatste keer gepakt voor inbraak. Samen met zes, ze ven vrienden. Ik heb alle contacten ver-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1988 | | pagina 26