„In hart van
de Palestijnen
groeit meer
en meer haat"
We leven
in de
verwachting
van de
komst
van de
Messias"
■foidóe Sou/ia/nt"
ZATERDAG 23 APRIL 1988 PAGINA 33
In Ramallah, brandhaard van het Palestijns verzet op de westelijke Jordaan-
oever, is de spanning tastbaar. De stad is omringd door vluchtelingenkam
pen, bewoond door zeventienduizend Palestijnen, van waaruit de Israeli's
veelvuldig belaagd worden. We brachten er een bezoek tijdens een gevechts
pauze. „Er groeit meer en meer haat in het hart van de Palestijnen".
RAMALLAH - Een Arafat-hoofd
doek op het dashboard en een
krachtterm van mijn Palestijnse
gids Wael (29) redden de ruiten
van onze Israëlische huurauto. Nog
net op tijd laten een stuk of zes
jongetjes hun katapulten zakken.
„Hollandse journalist, goed volk",
licht Wael toe. „You're welcome",
grimlacht een schoffie, met veel te
veel ernst voor z'n twaalf, dertien
jaren. Hij werpt een vlugge, onder
zoekende blik in de auto. „Doorrij
den, geen foto's".
We zigzaggen door de wijken van Ra
mallah, door slordige gaten in barrica
den van stenen en straatvuil, langs
smeulende autobanden en uitbundig
bloeiende bougainvillea. Geen militair te
bekennen. De wijk staat nog op scherp.
De slag van een paar uur eerder is verlo
ren.
Verder kachelend bereiken we het cen
trum. Het is even na elf uur en alle win
kels, cafés en bedrijven zijn gesloten.
IJzeren luiken voor de ruiten. „Elke dag,
vaste prik, uit protest tegen de bezet
ting", legt Wael uit in een Engels, dat de
verse sporen van zeven jaar Amerika
draagt. „Wie weigert mee te doen aan de
staking is de klos. Dan wordt je winkel
in brand gestoken".
Op een straathoek een opstootje. Twee
meisjes belagen een legerpatrouille. Drie
soldaten, nauwelijks twintig jaar, bejege
nen hen met een achteloze glimlach.
Twee Palestijnse jongens, kinderen n<pg,
worden per jeep afgevoerd. De meisjes
blijven scheldend achter. Een andere
Palestijnse jongen krijgt bevel de resten
van een barricade op te ruimen. Hij
spartelt tegen, maar een dreigende knup
pel brengt hem tot inkeer. Onder luid
protest en treiterig langzaam begint hij
stenen aan de kant te gooien. Een Ame
rikaans journalist, een van de honderden
in de bezette gebieden, bemoeit zich er
mee en wordt afgeblaft door een soldaat:
„Bastard, go back to America". De jour
nalist lacht geringschattend, maar be
moeit zich er verder niet mee.
Even verderop nog meer emotie. Een
meisje vaart uit tegen een fotograaf en
dwingt hem onder bijval van enkele
vriendinnen het filmpje uit zijn toestel
te halen. Als ik met het Arabisch van
Wael verhaal haal, zegt het zelfbewuste
meisje dat de fotograaf zich uitgeeft voor
journalist van een dagblad in Bethle
hem. Maar ze verdenkt hem ervan voor
het Israëlische leger te werken. „Hij
schiet plaatjes van demonstranten, die
later aan de hand van de foto's worden
opgepakt". Intussen loopt een legerpa
trouille over de volle breedte van de
straat, hier en daar pasjes controlerend.
Hooghartig en zelfbewust.
Bloemkolen
De groentemarkt is tot onze verbazing
wel open. De felkleurige overvloed van
Tracey en Wael: voor de maffia gevlucht uit Amerika, niet welkom in Jeruzalem.
de subtropen ligt uitgestald. Maar als ik
een plaatje wil schieten, gooit een Arabi
sche marktvrouw een bloemkoolstronk.
Een oudere Palestijn neemt ons in be
scherming en verontschuldigt zich voor
het gedrag van de marktvrouw. „We zijn
hier allemaal een beetje opgewonden.
Demonstraties, geweld, soldaten op
straat. Het is moeilijk vol te houden,
maar het moet. We vechten voor onze
vrijheid".
„Bloemkolen", roept Wael in een onbe
holpen poging de spanning te breken.
Hij heeft ook nog drie jaar in Nederland
gewerkt en daarvan dierbare herinnerin
gen aan André van Duin overgehouden.
FOTO'S: PERS UNIE
In een komisch soort Nederlands vertelt
hij van zijn bewondering voor onze na
tionale volksheld. „Ik zat in een kost
huis in Wijk bij Duurstede. Werkte me
rot, want ik had twee jobs. In m'n vrije
tijd keek ik het liefst naar André van
Duin".
In de voorjaarszon slenteren we verder
over de markt, kopen bananen en
broodjes shoarma of wat erop lijkt. Het
lijkt net, zoals de VVV-folders willen
doen geloven. Genietend blik ik naar de
strakblauwe lucht en stuit op vier ge
weerlopen. Vanaf de daken houden sol
daten de markt onder schot. Het Israëli
sche leger is overal.
In een ander stadsdeel treffen we een
verzameling uniformen rond een bulldo
zer. Vanaf de weg is het werktuig grom
mend bezig om een boomgaard met
wortel en tak uit de grond te rukken.
Wraakoefening, meldt Wael. „Hier heb
ben ze van de week een Israëlische bus
in brand gestoken. Molotov-cocktails.
De aanval kwam vanuit de boomgaard.
Die moet er nu aan geloven. Als ze van
uit de huizen waren gegooid, waren die
eraan gegaan".
Wael, geboren Palestijn, zegt het op neu
trale toon, alsof hij er niets mee te ma
ken heeft. Een Israëlische soldaat beves
tigt onwillig de reden en wijst op een
hoopje glassplinters en verbrand rubber
aan de kant: de resten van de bus.
Australië
Op de weg terug naar Jeruzalem, slalom-
mend langs de vele kuilen in de weg,
wijst Wael op de uitgebrande winkel van
de Palestijn die zijn zaak niet op tijd
sloot. Bij zijn moeder thuis, in de Arabi
sche wijk, ontmoeten we zijn Engelse
vrouw Tracey. De twee zijn onlangs in
Jordanië getrouwd. Wael op laconieke
toon: „We zijn de States ontvlucht voor
de maffia. Ik had daar een pracht van
een business in autotelefoons. Bungalow,
zwembad, drie auto's. In drie jaar tijd
opgebouwd. Totdat ze me bij een over
val 45.000 dollar afpikten. Twee figuren,
pistool op m'n slaap, je kent dat. Ze zijn
gepakt en zitten nu dertig jaar uit. Ik
dacht, zo kan het wel weer. Maar ik
werd opnieuw met de dood bedreigd.
Toen zijn we gevlucht. Ik ben nu drie
maanden in Jeruzalem, op een toeristen
visum. M'n eigen geboortestad. We dur
ven niet meer terug naar de VS. We zijn
hard bezig om zo gauw mogelijk naar
Australië te emigreren".
Onder de Turkse koffie in de woonka
mer, koranspreuken aan de wand, zegt
Tracey: „Mooi land hier, maar onbe
schaafde mensen. Om vijf uur 's nachts
begint dat gemekker van die moskee.
Weet je wat die vent roept? Ontwaakt,
luie mensen, bidden is beter dan slapen.
Waar bemoeit-ie zich mee? En dan dat
eten! Mijn schoonmoeder liet me vorige
week een blik in de pan werpen. Drie
geitekoppen! Ogen, tong, alles eten ze
op". Ze trekt haar hoofd in een grimas
van afschuw. Wael smakt genietend:
„Geitetong? Heerlijk".
Tracey: „En dan dat gedonder met die
joden. Waarom geven ze die westelijke
Jordaanoever niet gewoon terug aan de
Arabieren?".
Nietanti-israel
Wael, in zijn westers gesneden zijden
pak leunt ontspannen achterover. „Ik
ben niet anti-Israel. Ik haat de joden
niet, de meeste vrienden van me zijn jo
den. Ik hou me erbuiten. Ik heb geen
trek om dezelfde weg te gaan als m'n va
der. Die woont nu in Amman, over de
grens gezet. Hij is een ex-leider van de
PLO. Gepakt en veroordeeld wegens het
organiseren van wapentransporten naar
Libanon. Twaalf jaar gevangenis. Dank
zij mijn grootvader, die toen burgemees
ter van Hebron was en die Begin goed
kende, is hij na twee jaar uitgewezen.
Van de week hebben ze m'n oom ge
pakt, een tandarts hier in Jeruzalem. Hij
vertelde de Palestijnen dat ze zich moes
ten verzetten". Om droogkomisch en in
rond Hollands te besluiten: „Allemaal
hartstikke gek".
Van de moskee aan de overkant schalt
het Allah Akhbar, God is groot, door de
kamer. Tracey trekt een gezicht en Wael
zegt: „Er groeit meer en meer haat in het
hart van de Palestijnen. De enige oplos
sing is een vredesverdrag. Maar Shamir
Palestijnen kijken naar de resten van een
boomgaard, zojuist door een bulldozer
omgewoeld uit wraak tegen het in brand-
steken van een Israëlische autobus.
wil peace and piece, vrede èn land.
Waarom die Jordaanoever erbij? Omdat
hier eeuwen terug joden woonden? Het
jodendom is een religie, geen natie. Dit
land behoort aan de Palestijnen".
Op de vraag of hij zich daar niet sterk
voor wil maken verliest hij iets van zijn
bravour als hij zegt: „Misschien zou het
wel moeten, maar ik weet wat ze met
m'n vader gedaan hebben. Hij is twee
dagen aan z'n voeten opgehangen, z'n
penis met draad afgebonden. Hij leeft als
een wrak in Amman. Ons huis was twee
jaar verzegeld. Zelfben ik in '74 gearres
teerd, als jongen van vijftien, toen ik
wilde zwemmen bij de YMCA. Het ging
om een aansteker die ik niet bij me
mocht hebben. Ik rookte toen al. Werd
verdacht van brandstichting. Ze sloegen
me met m'n hoofd tegen de muur". Hij
toont twee littekens. „De volgende dag
zeiden ze dat ze de dader hadden en kon
ik weer gaan".
Wael verontschuldigt zich dat er niets te
eten is, omdat de winkels dicht zijn.
Daarom besluiten we eten te halen in
joods Jeruzalem, de andere kant van de
stad. „Blijf alsjeblieft niet lang weg",
zegt Tracey. Wael reageert luchthartig.
We komen geen enkel obstakel tegen bij
ons bezoek aan een hypermodern win
kelcentrum in het Israëlische deel en ke
ren met veel smakelijks terug. Tracey
zegt haar eetlust inmiddels verloren te
hebben na een vers conflict met haar
schoonmoeder. Ze neemt een banaan.
„Fruit is het enige wat ik hier goed vind.
Hoe eerder we in Australié zijn des te
beter".
Wael probeert de misère weg te lachen:
„Allemaal hartstikke gek".
Israël neemt meer en meer bezit van de bezette weste
lijke Jordaanoever. Het zijn niet meer voornamelijk
fanatieke kolonisten die het „door God beloofde" Ju-
dea en Samaria te vuur en te zwaard bewerken. Steeds
meer zijn er goed verdienende inwoners van Jeruza
lem en Tel Aviv die er hun hypermoderne „yuppie-
towns" bouwen, op'hooguit een half uurtje rijden van
hun werk. Het zijn voor drie kwart jonge echtparen
onder de dertig jaar, slechts voor de helft religieus, zo
als een onderzoek onlangs aan het licht bracht. Éfrat
is een van die nieuwe steden op tien kilometer van
Jeruzalem.
EFRAT - Een ijzige wind zweept
hagelbuien over de groene, stenige
heuvels van Judea. Op een top, in
een verrassende vlaag zonlicht, ligt
Efrat te stralen. Het is een van de
joodse „yuppietowns" op de door
Israel bezette Jordaanoever, gele
gen tussen Bethlehem en Hebron.
Architectonisch fraai aangelegd,
hoog boven Palestijnse wijngaarden
en dorpjes verheven. Fonkelnieuwe
scholen en winkels, glad asfalt op
de brede straten. In vijf jaar uit de
grond gestampt.
Bij het gemeentehuis staan enige hon
derden joodse jongens met keppeltjes op
het hoofd en spandoeken in de hand
voor een stuk of zes touringcars te drin
gen. Ze gaan demonstreren in Tel Aviv.
„Steun betuigen aan de regering Sha
mir", verklaart Yossi Beek, de 35-jarige
gemeentesecretaris Efrat van Nederland
se afkomst, die de tocht organiseert. We
mogen wel mee.
In regenflarden koersen we door de her-
dersvelden van Efratha, waar eens Jezus'
geboorte moet zijn bezongen. Dit keer
geen engeltjes bij nachte, maar uitgelaten
scholieren die een keel opzetten. De hele
weg tot aan Tel Aviv, zeventig kilometer
lang, davert de bus van religieus natio
nalistische liederen. Ondertussen vertelt
Yossi Beek zijn verhaal.
Opbouw
„De zesdaagse oorlog in '67, ik was toen
een jaar of zestien, sprak me zo aan, dat
ik naar Israel wilde om te helpen bij de
opbouw van dat land. Ik woonde toen in
Haarlem en wist absoluut niet dat ik
jood was. Dat vertelde m'n moeder me
pas toen een rabbi al een tijd bezig was
om mij in het joodse geloof in te wijden.
Ik wilde per se jood worden. Op 't laatst
kon m'n moeder zich niet meer stil hou
den: „Je bent een jood, want ik ben jo-
din". Ze had haar eerste man en bijna al
haar familie in de holocaust verloren en
besloot, toen ze na de oorlog met mijn
vader trouwde, dat geheim voor haar
kinderen te bewaren. Zo bang was ze
voor een nieuwe holocaust".
Yossi's Nederlands is nog uitstekend, al
leen de zangerige uithalen naar boven
verraden de tongval van zijn alledaags
Ivriet. Sinds een jaar is hij gemeentese
cretaris van Efrat.
Wat moeten we ons bij Efrat voorstellen?
Een fanatieke religieuze gemeenschap,
bezield met de Groot-Israèl-gedachte en
David Ramati (met wapen op de rug) ondervraagt een groepje Palestijnse boeren over
een in Efrat gevonden gasgranaat (op de voorgrond). FOTO: PERS UNIE
niet vies van wraakacties op verdachte
Palestijnse buren?
Yossi, afwerend: „Fanatiek zijn we niet.
We willen niets van doen hebben met
rabbi Kahane en zijn moordcomman
do's. We willen in vrede met de Arabie
ren leven. We zijn hier nu met driehon
derd joodse families, immigranten en sa-
bra's (geboren Israeli's), half om half.
Bijna allemaal zijn we religieus, tolerant
orthodox kun je zeggen. Twintig families
zijn niet-religieus, maar die leggen we
mets in de weg. Efrat is gesticht door re
ligieuze groepen in Amerika en Zuidafri-
ka, met de bedoeling een eigen gemeente
in Israel op te bouwen".
Wat is religieus? Mijn vraag klinkt als
een schreeuw tegen het brullend gezon
gen „Me shalom aleikem" in. Yossi ant
woordt onverstoorbaar: „We houden
ons aan de thora, de wetten van Mozes,
zoals je die ook vindt in de bijbel. Die
gelden voor allerlei gebieden van het le
ven. Ook privé. Koosjer eten, geen var
kensvlees, vlees en melk strikt geschei
den. Op sabbat volstrekte rust, dus niet
autorijden, geen tv of radio aan, auto
matische in- en uitschakeling van het
elektrisch licht via een tijdklok. Maar we
gooien niet met stenen als we iemand in
een auto zien, zoals de zwarthoeden in
Jeruzalem doen. Wel leven we in ver
wachting van de komst van de Messias.
De profetie zal vervuld worden".
Is dat de religieuze rechtvaardiging om
Judea en Samaria bezet te houaen en te
bewonen?
Er glijdt een trek van behoedzaamheid
over Yossi's gezicht. „Wij zien onszelf
niet als bezetters. Judea en Samaria ho
ren bij Israel. Nablus, het vroegere Sa
maria, Bethlehem, de stad van David,
Hebron, de stad van Abraham - dat zijn
allemaal joodsere steden dan Tel Aviv.
Ze hebben diepe betekenis voor religieu
ze joden. En religieus is ten minste veer
tig procent van de joodse Israeli's. Wij
hebben het recht om hier te wonen. En
wat de Arabieren betreft, daar moeten
we een oplossing voor zien te vinden.
Hoe weet nog niemand".
Vrede en oorlog
We rijden door de voorsteden van Tel
Aviv. De jongens hebben de liedjes van
de jeugdbeweging ingeslikt en dollen
voor de ramen met de meisjes op straat.
„Weet je", zegt Yossi Beek na enig na
denken, „de vestiging van een Pale
stijnse staat, is voor ons gelijk aan zelf
moord. Ik kan niet toelaten dat we onze
toekomst na veertig jaar in handen van
de Palestijnen leggen. Het begin is een
kleine Palestijnse staat, maar uiteindelijk
willen ze heel Palestina".
Op het Plein van de Koningen van Is
rael staan tachtigduizend mensen, voor
het gros jongeren, die op doeken en bor
den dooddoeners de lucht in steken. De
meeste in het Ivriet, maar oók tientallen
in het Engels. „Vrede nu betekent mor
gen oorlog". „Land voor vrede op geen
enkele grond". „Dit land is van ons".
De steun aan premier Shamir is duide
lijk. De massa juicht en danst na het
volkslied terug naar de bussen. Lousy
speakers, but a good crowd", stelt een
Amerikaanse jood naast me vast. Waar
deloze sprekers maar een goed publiek.
De volgende morgen in Efrat. In stra
lend weer op patrouille met David Ra
mati, hoofd van de veiligheidsdienst. Hij
is een Amerikaanse jood, Vietnam-vete-
raan. Hij gunt de gemeentesecretaris
nauwelijks de tijd om even uit te leggen
waar het om gaat. Yossi: „Niet dat we
zo bang zijn voor de Palestijnen, voor
wapengeweld of zo. We rijden vooral pa
trouille in de gebieden waar we de ko
mende jaren gaan bouwen. Er komen
nog vierhonderd huizen bij. We bouwen
op zeven heuveltoppen. Die dragen, elk
de naam van een vrucht: vijg, druif, gra
naatappel, enzovoorts. Allemaal bijbelse
namen volgens het woord van Joshua,
dat het land van Israel overvloedig geze
gend zal worden. We bouwen alleen op
grond die staatseigendom is. Grond
waarvan de Arabieren geen eigendoms
bewijs hebben".
Opwinding
Veiligheidsman David wil niet langer
wachten en sleurt me zowat zijn jeep in.
Op de achterbank ligt achteloos een ge
weer. Hij toont me de oorzaak van zijn
opwinding: een gasgranaat. „Vanmorgen
hier op de weg gevonden. Oké, 't is geen
echte granaat. Maar morgen is het voor
hetzelfde geld een mijn. Het is die
„damned" PLO. Een waarschuwing om
te laten weten dat ze er zijn. Ik ken dat -
tuig. Vertel mij wat. Ik zit hier nu al
vijftien jaar. Mij kunnen ze niet meer
verrassen. Kom op, we gaan die kerels te
grazen nemen. Ik weet wie het zijn".
Per mobilofoon geeft David aan het le
ger de naam door van de man die de
granaat zou hebben gelegd. Hij barst in
lachen uit als ik hem vraag waar hij het
recht vandaan haalt om heer en meester
te spelen op Palestijns land. „Palestijns
land? Het was Turks land, het is nooit
Palestijns land geweest". In het voorbij
gaan zwaaiend naar een vriendelijke
wijnboer met zijn zoon: „Het zijn toch
zulke sweethearts".
Een heuvel verderop: „Wij vervullen
hier bijbelse profetieën en daarom ben
ik hier. We leven in het laatste uur voor
Armageddon. Lees je eigen bijbel er
maar op na. Maar eerst zullen alle joden
uit de hele wereld hier in het beloofde
land bijeen komen. Hitler was het in
strument om de joodse staat op te rich
ten. Misschien is er een tweede holo
caust nodig, maar ze zullen komen".
Koud water
Onderweg ontmoeten we de militairen,
reservisten eigenlijk. Samen gaan we af
op degenen die volgens David de gra
naat hebben gelegd. „Daar zijn ze",
schreeuwt hij opeens. Stapt uit zijn wa
gen, grijpt zijn wapen en loopt af op een
vader met drie jongetjes, die bezig zijn
wijnranken te snoeien. De man protes
teert heftig. De jongetjes ontkennen iets
van de gasgranaat te weten. „Wat een
drukte. Het is niet eens een echte", zegt
een knaapje van een jaar of twaalf tegen
mij in goed Engels.
De militairen hebben oor voor de argu
menten van de man en weigeren hem te
arresteren, tot zichtbare woede van Da
vid. „Het zijn geen engelen", roept hij
verbolgen, maar hij moet onverrichter-
zake afdruipen. „Aan het leger heb je
niks. Te bang om zich aan koud water te
branden", klaagt hij even later.
Wat zou hij doen als de politiek besluit
om de westelijke Jordaanoever te ontrui
men? „We zullen dit land nooit opge
ven. En als ons eigen leger ons daartoe
dwingt, zal ik op de een of andere ma
nier tegen het leger vechten".
HOMME KROL