Archeologie niet alleen maar graven 'Roals Expositie „Nederland Onderste Boven" moet vooroordelen wegnemen '£eidóc 0ouAO4it' ZATERDAG 23 APRIL 1988 Het diorama van Dorestad is zonder twijfel de mooiste reconstructie van „Nederland Onderste Boven". LEIDEN - „De tentoonstelling moet een openbaring zijn voor al die mensen die zich bij archeologie een saaie, dorre bezigheid voorstel len. Dat verhaal van het wroeten in de modder inderdaad. Bewust heb ben we geprobeerd de ware beteke nis van het vak concreet voor te stellen door vijf reconstructies uit het verleden in de tentoonstelling op te nemen, met daarbij de vond sten die voor een belangrijk deel de basis vormden voor de reconstruc ties. Op die manier toon je aan dat het zoeken naar scherven en splin ters wel degelijk tot iets moois kan leiden, al zie je dat resultaat vaak pas na jarenlang werk". Enthousiast vertelt coördinator W.J.H. Verwers over de tentoonstelling „Neder land Onderste Boven" in het Rijksmu seum voor Oudheden in Leiden, waar voor hij gezien de populaire opzet een grote belangstelling verwacht. Die toestroom van mensen zou hem en zijn collega's zeer welkom zijn, want er is hun veel aan gelegen de heersende vooroordelen van het grote, onwetende, publiek over het vak weg te nemen. „Als we de mensen bewust kunnen maken van het belang en de resultaten van ons werk, stijgen de kansen op behoud van het verleden. Misschien komt er dan meer geld beschikbaar voor onderzoek, want dat is er nu beslist te weinig". Verwers kan het zich „heel goed" voor stellen dat mensen het geld voor archeo logisch onderzoek weggegooid vinden. Tegelijkertijd heeft hij er niet veel zin in om uit te leggen waarom dat geld juist goed wordt besteed. „Tja, je kunt op merkingen in die trant heel lacherig af doen, of er een heel serieus antwoord op geven". Waar hij, omdat de situatie daar om vraagt, serieus aan toevoegt: „Het beoefenen van geschiedenis is heel es sentieel. Het bestuderen van de ontwik keling van het bestaan draagt bij tot de ontplooiing van de mens. Zo zie ik het tenminste. Ik denk dat het, net als kunst, toneel en muziek bij je opvoeding hoort, dat het een onderdeel moet zijn van een soort basispakket in je leven. Maar veel meer wil ik er eigenlijk niet over zeggen. Ik begin geen principiële discussies meer. Ik laat de mensen liever zien waar het toe kan leiden, probeer archeologie levend te maken voor het publiek en zo duidelijk te maken waarom we voorzich tig moeten omspringen met het bodem archief'. Inseinen Dat bodemarchief, dat wil zeggen de res ten van het oudheidkundig verleden van ons land die nog in de bodem zitten, be staat uit tal van voorwerpen. Voorwer- I pen die soms onwaarschijnlijk gaaf, maar meestal in grotere of kleinere stuk jes in de grond worden aangetroffen. Een deel van het archief heeft altijd boven de grond gelegen en daardoor ook altijd de aandacht getrokken. Te denken valt aan grafheuvels, hunebedden, urnenvelden en wallen. Het zijn zeldzame getuigen uit het verre verleden, die in het steeds veranderende landschap overeind zijn gebleven. Heel anders is het met de scherven, splinters en dergelijke gesteld. Zo toeval lig als zij raak in de bodem terecht zijn gekomen, komen zij er na honderden of duizenden jaren ook weer uit. Soms lig gen zij vlak onder de oppervlakte, maar het komt ook voor dat er eerst twintig meter grond afgegraven moet worden. Het zijn met name de duizenden ama teur-archeologen die dit gedeelte van het bodemarchief helpen opsporen. Verwers: „Zonder die archeologen zou den we nu veel minder hebben opgegra ven. In 'heel Nederland staan ze vaak te kijken bij bouwwerkzaamheden en hou den in de gaten of daar misschien iets interessants wordt aangetroffen. Dat hoeven niet alleen voorwerpen te zijn, ook verkleuringen in de bodem vormen een aanwijzing. De mensen van de ROB kunnen dat onmogelijk allemaal bijhou den. Per provincie is maar één archeo loog aangesteld en die kan het werk on mogelijk alleen aan. We zijn dan ook heel blij dat ze nauw contact houden en ons inseinen zodra er ergens iets aan de hand is". Iedereen is volgens de Monu mentenwet uit 1961 overigens verplicht een bijzondere vondst te melden aan de burgemeester van zijn woonplaats. Op het moment dat de ROB werd inge licht was het, tot zo'n vijftien jaar gele den, echter vaak al te laat. Dat wil zeg gen: te laat om het gewenste, systemati sche onderzoek te kunnen verrichten. Op dat moment was de bouw van hui zen, de aanleg van een weg of de ruilver kaveling vaak al begonnen. De archeo loog die zich daar als het ware tussen wrong, werd het liefst door gemeente of provincie weggekeken omdat door zijn tussenkomst het proces stagneerde. Bo demonderzoek is immers een tijdroven de aangelegenheid omdat het zeer nauw keurig en vooral zonder haast moet worden uitgevoerd. Afraffelen Maar als we Verwers mogen geloven, is daar tegenwoordig bijna geen sprake meer van. Niet omdat gemeente en pro vincie opeens een fan van archeologisch onderzoek zijn geworden, maar omdat de ROB beter anticipeert op grondwerk zaamheden. Verwers: „Extreem gesteld was het vroeger zo dat je door een ama teur werd gebeld en je er op af ging. Vaak was een gedeelte van het terrein dan al vernield. Je kon alleen maar ho pen dat er nog niet veel verdwenen was en moest alles snel afraffelen. Maar te genwoordig hebben we de mogelijkheid om daar beter op in te spelen. We zor gen er voor dat grote delen van het bo demarchief in bestemmingsplannen worden opgenomen". Hij vervolgt: „Zodra een gemeente of provincie iets met een stuk grond van plan is, worden wij daarover ingelicht. Ze sturen ons alle plannen toe. We voe ren daar geregeld overleg over, zodat de periode tussen de ontwikkeling en de uitvoering van de plannen meestal lang genoeg is om uit te zoeken of er iets be langrijks in de bodem zit en dat te on derzoeken. Op dit moment weten we bij voorbeeld dat er een rijksweg aankomt die vanaf Boxmeer naar het zuiden loopt. Daar gaan we dus kijken. Als blijkt dat er iets leuks in de grond zit, geven we dat door. Die informatie wordt op speciale kaarten vastgelegd. Ook wa terschappen houden daarmee rekening. Instanties als Defensie, de Landinrich- tingsdienst en Staatsbosbeheer werken trouwens ook met ons samen". Hoe ideaal bovenstaande aanpak mis schien ook overkomt, het bodemarchief is daar mee nog lang niet velig gesteld. Je kunt immers wel op de hoogte zijn van grondplannen en tot de conclusie komen dat een bepaald stuk grond „leu ke dingen" bevat, als er geen geld is om die zaken op te graven, ben je nog geen stap verder. En dat komt voor, weet Verwers maar al te goed. „Medewerking van betrokkenen is belangrijk, maar geld is vaak cruciaal. Het is een bekend ver haal: we zouden graag meer dingen in tensiever bekijken, maar dat kan gewoon niet. De tijd en de mankracht ontbreekt omdat er te weinig geld is. Je moet dus keuzes maken. Daarom sta je soms let terlijk met tranen in je ogen te kijken hoe een stuk grond overhoop wordt ge haald door een dragline. Je zou daar als archeoloog heel gefrustreerd van kunnen raken. Ik denk echter dat je dat pro bleem beter realistisch kunt benaderen. Je hebt je er bij neer te leggen. Voorlopig moeten we eerst maar eens proberen heel Nederland te inventariseren waar dat nog kan. Van grote gebieden weten we nog helemaal niets af'. Jachtscène Verwers ziet de toekomst van het arche ologisch onderzoek in Nederland al met al redelijk optimistisch tegemoet. Sinds de oprichting van de ROB in 1947 is het archeologisch onderzoek - dat ook door andere instituten en universiteiten wordt verricht - de documentatie en de arche ologische monumentenzorg met spron gen vooruitgegaan. Niet alleen is er door het intensievere overleg met diverse in stanties meer tijd om de bodem te on derzoeken, Verwers heeft ook het idee dat gemeentebesturen daar steeds posi tiever tegenover staan en het overleg niet als een noodzakelijk kwaad be schouwen om hun plannen veilig te stel len. „Je ziet bijvoorbeeld dat steeds meer gemeenten hun eigen archeoloog aanstellen. Ik vind dat een gunstig teken. Blijkbaar vinden zij het een goede zaak dat archeologen zich inzetten voor de re constructie van onze geschiedenis". Wat het resultaat van zo'n reconstructie kan zijn is te zien in het Museum van Oudheden in Leiden. Wie het museum vanaf het Rapenburg binnenloopt, stuit al snel op een loopbrug, die door een stellage loopt. Vanaf de brug kijkt de be zoeker in wat de samenstellers van de tentoonstelling een groot ruimtelijk mo del noemen. Dit laat de ondergrond van ons land zien met alles wat daarin aan wezig is: van rioleringen en waterleidin gen, via boomwortels en konijnengangen tot huisfunderingen, waterputten en grafkuilen. De kern van de expositie laat zien wat de resultaten van het archeologisch on derzoek zijn. In vijf ruimtelijke objecten worden reconstructies getoond uit vijf verschillende perioden. Het zijn een 280.000 jaar oude jachtscène die is on derzocht bij Maastricht, een bóeren-ne derzetting uit de bronstijd (West-Fries land), Nijmegen in de Romeinse tijd, de vroeg-Middeleeuwse handelsnederzet ting Dorestad en de oude stad Dor drecht. De keuze voor die vijf onderwerpen is geen toevallige. „We wilden karakteris tieke reconstructies laten zien van ver schillende perioden. Het zijn allemaal verschillende scènes, omdat er afwisse ling in moest zitten", licht Verwers toe. De tentoonstelling wordt afgesloten met een collage van foto's die laten zien wat er nu nog van het verleden zichtbaar is. Opnamen van hunebedden, grafheuvels, terpen, burchten en kastelen plaatsen het archeologisch verleden in het Nederland van 1988. Diorama Trekpleister is ongetwijfeld de recon structie van Dorestad. De handelsneder zetting is weergegeven in een diorama, een kijkkast waarin door een bepaalde opstelling en belichting via een spiegel een perspectivisch effect wordt verkre gen. Door een brede spleet ziet de bezoe ker van de tentoonstelling Dorestad aan de Rijn liggen. Op de voorgrond kabbelt het water van de rivier langs de oevers van de stad. Een uitgekiende belichting zorgt afwisselend voor „zon" en „maan licht". Een heuse sterrenhemel comple teert het geheel. Een soortgelijke blik wordt geworpen op de tamelijk bloederi ge jachtscène, die een afgehakte ever- zwijnenkop laat zien. Tegenover de vijf scènes staat een wand, waarin voorwerpen zijn bevestigd op grond waarvan de reconstructie deels is samengesteld. Er hangen verklarende teksten bij. Potjes, vazen, gereedschap en sieraden trekken de aandacht. Wie die voorwerpen ziet, vraagt zich echter af of die zoveel informatie hebben leverd dat daaruit met zekerheid kan worden afgeleid wat zich meer dan dui zend jaar geleden in ons land heeft afge speeld. Verwers: „Ik denk het wel. De tentoon stelling richt zich op een groot publiek en is daarom populair ingericht. Maar daar moet niet uit worden afgeleid dal we het mooier hebben gemaakt dan hel eigenlijk was, of dan we hebben kunnen nagaan. De reconstructies zijn niet al leen gebaseerd op de vondsten aan de wand, maar ook op andere gegevens Schriftelijke documenten, verkleuringen in de grond en andere gegevens vormen met elkaar een legpuzzel die de archeo loog in elkaar probeert te zetten. Daar zijn methodes voor, waar ik heilig in ge loof. Dat betekent natuurlijk niet dat je altijd absoluut zeker van je zaak bent, Dat is echter onvermijdelijk. Mijn hoog leraar zei vroeger altijd: „De Romeinen zijn dood, we kunnen het ze niet meer vragen". Het zou trouwens best eens aardig zijn als dat wel mogelijk was", fi losofeert de coördinator hardop. Het graafwerk, waar de archeoloog door gaans het eerst mee wordt geassocieerd, is bij de speurtocht naar ons verleden „slechts een middel, een noodgreep ei genlijk", probeert Verwers één van de vooroordelen over zijn vakgenoten weg te nemen. „Aan het graafwerk gaat een intensieve periode van inventarisatie vooraf en vooral het denkwerk na het graven neemt veel tijd in beslag. Drie tot viermaal zoveel als het graven. En dat laatste doet de archeoloog meestal alleen zelf bij bijzondere opgravingen. Hij werkt veel samen met studenten of met arbeiders, die door hun jarenlange ervaring meer dan genoeg kennis hebben opgedaan om op de juiste manier hel graafwerk te verrichten. De archeoloog is vooral degene die de lijnen uitzet en de conclusies trekt". Het „spektakel" bestaat voor de archeo loog dan ook vaak niet uit wat er boven de grond komt, maar vooral uit wat hij daaruit kan afleiden over de historie van Nederland. „Natuurlijk is het leuk als er iets moois boven tafel komt. Gouden munten of, zoals bij Dorestad, een gou den broche die in een waterput werd ge vonden, dat zijn leuke dingen", zegt Verwers. „Maar dan verkeer je niet in een heel opgewonden toestand. Integen deel: je moet dan juist heel rustig blij ven, omdat je bijzondere vondsten bij zonder voorzichtig uit de bodem moet halen. Juichen, dat doe je achter je bu- reau" PIETER EVELEIN Coordinator VV.J.H. Verwers in het gereconstrueerde huis Scharlaken. Er bestaan nogal wat misverstanden bij het grote publiek over de archeoloog. De eerste Associatie die hij oproept is die van een man die, geknield in de modder van een bouwput, rubberlaarzen aan zijn voeten, met een lepeltje schepje voor schepje zand, modder of veen verwijdert om na veel gewroet een scherf van een pot bloot te leggen. Een tijdrovende, nutteloze aangelegenheid, die de bouw van huizen en aanleg van wegen onnodig ophoudt en nog veel belastinggeld kost ook, zo luidt het verwijt dat de archeoloog naar zijn hoofd krijgt geslingerd. Want zelfs al vind je de resten van een Romeinse nederzetting, wat dan nog? Dat de Romeinen in ons land hebben gewoond, weten we toch al lang? Om een eind te maken aan deze en andere vooroordelen over archeologie in Nederland besloot de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) ter gelegenheid van het veertigjarig bestaan een tentoonstelling te houden waarop het tegendeel moest blijken. Het resultaat is vanaf vandaag tot 3 oktober te zien in het Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden, waar prinses Margriet gistermiddag de openingshandeling van „Nederland Onderste Boven" verrichtte.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1988 | | pagina 28