De wrange winst
van de aanklager
'Finale'
HETSTRAFRECHT
GEWOGEN
Plant
■CcldócSomotit'
A 2
ZATERDAG 23 APRIL 1988 PAGINA 23
at de verdachte,
Ifldat hij in een
waas" zijn vrouw
ad gewurgd, naar
even ging om zijn
\/ee dochtertjes in
an slaap te doden,
•emde de officier
an justitie
moord". Maar de
xhtbank sprak
Jem daarvan vrij en
held het op
at de vrouw van
ifdverdachteK.,
ie drie kinderen
iet geweld bij hun
loeder weghaalde,
de auto zat
mrmee ze over de
■ens werden
'bracht, was
ilgens de officier
n justitie een
trm van mede
legen. Hij eiste
rom achttien
taanden
'angenisstraf.
'aar de rechtbank
Toprak de vrouw
el meolledig vrij.
f&tt de vier
Anntrpleegkundigen
ink óen einde maakten
"jn het leven van
Traumapatiënten,
■n ootnoest volgens de
Is mqjjjcjer van jUS[itie
oor drie van hen
ip élestraft worden met
losieyivoorwaardeliike
le?eyvangenisstraffen;
sM „moord". De
se ztechtbank achtte dat
nderdaad bewezen,
naar legde uitsluitend
Voorwaardelijke straffen op.
ïo gaat dat in het strafrecht,
ie officier wikt, maar de
echter beschikt anders. Hoe
tornt dat? Laten de
nagistraten zich zo sterk
leinvloeden doorgeslepen
42 fdvocaten? Nemen ze de
\jficieren niet helemaal
erieus? En heeft minister
iorthals Altes dan toch gelijk
ils hij beweert dat verdachten
io langzamerhand meer dan
i enoeg aan hun trekken
omen? In een serie van drie
jshalen geven de drie partijen
i het strafrecht hun
J, ntwoord. Vandaag de
officieren
1 har-
hog
r één
chpp-De
ruitefl
inca;
ld ge
e kla-
je di
>coor-
iddente
19 ge
untei
i niel
van
e ooi
7) en
chop-
rechtbank in Utrecht. Een oud
,:bouw, kaal als een school uit
stroeger dagen. „Hier melden",
it op het glazen hok van de por-
er. Door de gang klinken de stem-
en van bodes, die de namen af-
jDepen van verdachten en hun ad
vocaten: tijd voor de zitting.
>r he
ipeelt.
openingszet is voor de officier, van
ititie, mr. E.T. Wesselius. Een kleine
i met een baardje, die zijn ogen over
half brilletje heen laat priemen. Hij
"preekt vurig. Namens het openbaar mi
nisterie (dat door de staat belast is met
e vervolging van wetsovertreders) legt
ij uit wat de verdachten misdaan heb-
en en welke straf ze daarvoor verdie-
en. Daarna zullen de advocaten hun
leidooi houden en vervolgens krijgt de
1Dtchtbank, bestaande uit drie personen,
wee weken de tijd om tot een goede uit
braak te komen.
Tragisch en triest", noemt Wesselius de
aak in zijn aanklacht, het requisitoir,
loofdverdachte K. heeft, samen met
ijn vrouw en mede-verdachte De R.,
rie kinderen ontvoerd. Hij sleurde ze in
laarn van hun fiets toen ze door hun
loeder naar school werden gebracht,
ette ze in een auto en bracht ze naar
un vader. Die nam hen mee de grens
ver en sindsdien zijn ze in Oostenrijk,
uiten bereik van justitie en buiten be-
eik van hun moeder, aan wie ze na de
cheiding waren toegewezen. Omdat de
rouw van K. in de auto zat waarmee de
inderen over de grens werden gereden,
cht Wesselius haar even schuldig als
ïede-pleger De R., die in Baarn hielp de
inderen te ontvoeren. „Onttrekken van
inderen aan het wettig gezag", zegt
Wesselius en hij eist „zeer hoge straf-
en": tegen K. 2,5 jaar gevangenisstraf,
vaarvan zes maanden voorwaardelijk en
egen diens vrouw en De R. achttien
naanden, waarvan zes voorwaardelijk.
"atsoenlijk
tou de officier nu menen dat die straf-
en inderdaad gerechtvaardigd zijn? Of
'eronderstelt hij dat de rechtbank en
'oor alle verdachten wel wat af zal trek-
;en, zodat op die manier gerechtigheid
ot stand komt? De Haagse advocaat mr.
Sjöcrona, die gespecialiseerd is in
•trafrecht heeft die indruk wel eens. „Ik
lenk dat officieren iets overvragen. Ze
(058-reten dat ze bij een eis van pakweg hon-
derdtwintig procent de uitspraak berei-
cen die ze ongeveer willen. Ik zeg niet
lat ze allemaal zo te werk gaan, maar
och. Ja, je kunt je afvragen of dat een
behoorlijke gang van zaken is. Heel
■trikt genomen is het niet juist. Een fat
soenlijke officier vraagt gewoon wat bij
de zaak past, niet meer".
Dat doet Wesselius dan ook: „Ik vraag
een straf waarvan ik in gemoede vind
dat de man of vrouw hem ook moet
krijgen". Dan moet het hem verbazen
dat de rechter zo vaak van de eis af
wijkt. Uit jaarcijfers van het openbaar
ministerie blijkt dat de rechter in onge
veer vijftig procent van de gevallen met
de officier meegaat („conform de eis uit
spraak doet") en in dertig tot veertig
procent een lagere straf oplegt. Wesseli
us: „Ik denk dat de percentages bij mij
heel anders liggen. Ik majoreer nooit.
Nooit, nooit, nooit eis ik een hogere
straf dan ik redelijk acht. Ik vraag altijd
precies wat iemand volgens mij moet
krijgen en ik motiveer dat ook grondig".
Over zijn collega's wil Wesselius niet
oordelen; hij „weet niet" hoe zij zich op
stellen. hoewel het hem niet zou verba
zen als zij hun eisen minder zouden on
derbouwen, „waardoor de rechter tot
een eigen en ander oordeel komt". „Ik
"hoor in eigen kring wel eens zeggen: be
slist de rechter bij jou vaak conform?
Dan eis je te laag. Wie dat zegt geeft na
tuurlijk wel iets van zijn gedachtenwe-
reld prijs".
Belangen
In die gedachtenwereld voelt mr. A.G.
Korvinus, advocaat-generaal bij het ge
rechtshof in Amsterdam („Ik zeg altijd
maar dat ik officier van justitie in hoger-
beroepzaken ben"), zich net zomin thuis
als Wesselius. Nimmer eist ze hogere
straffen dan ze redelijk vindt en nog
voor het onderwerp is aangesneden
meldt ze uit zichzelf dat het recht niet
gezien mag worden als een belangen
strijd tussen de
adcocaat (na
mens de dader)
en de officier
(namens het
slachtoffer c.q.
de staat). „Ik wil
graag beklemto
nen dat het
openbaar minis
terie onderdeel is
van de rechterlij
ke macht. Ik
vind dat erg be
langrijk omdat
het onderstreept
dat ik een stand
punt moet inne
men namens het
algemeen belang
en niet namens
een of andere
partij", zegt ze.
„Eigenlijk zit dat
van de verdachte
daar al bij in,
want hij behoort
tot het algemene,
tot de samenle
ving". Met die
formulering
komt Korvinus
wel opvallend
dicht bij een
taakomschrijving
van de rechter.
Hebben officier
en rechter dan
niet met verschillende belangen rekening
te houden? Korvinus: „In wezen niet".
Hoe graag officieren echter ook beweren
dat ze echt heel veel op rechters lijken
(Wesselius: „Ik doe hetzelfde als de rech
ter, ik weeg het algemene en individuele
belang tegen elkaar af'), de andere par
tijen in de rechtszaal bespeuren toch wel
de nodige verschillen. Mr. P.J. Baauw,
hoofddocent aan de Utrechtse Rijksuni
versiteit, rechter-plaatsvervanger en ad
vocaat van een van de verdachten van
de Baarnse kinderkidnap: „Wat er ook
van zij, de officier is toch primair belast
met de handhaving van de wet. Zijn ver
trekpunt is de gepleegde schending daar
van, dat wordt weieens vergeten". Niet
door mr. U. van de Pol, rechter-com-
missaris in Amsterdam: „In feite werkt
het zo dat officieren wat meer dan rech
ters accent geven aan het handhaven
van de rechtsorde, het belang van de
maatschappij".
zlttingsboer
De tijdsdruk waaronder officieren ge
bukt gaan is wijd en zijd berucht. Het
openbaar ministerie is overbelast, heet
het, en daar maken criminelen dankbaar
gebruik van. Is het niet omdat de officie
ren niet aan vervolging toekomen, dan
wel omdat de vervolging onzorgvuldig
geschiedt. Advocaten en rechters maken
melding van een tweedeling in het gilde
der officieren; boven aan de ladder be
vinden zich de „snelle beleidsjongens",
onderaan de „zittingsboeren". Het tradi
tionele handwerk in de rechtszaal staat
in een slechte reuk, liever doet men mee
aan het politieke bedrijf (lekker vergade
ren om prioriteiten te stellen). Gevolg:
officieren verschijnen ongeïnspireerd ter
zitting en presenteren slordige tenlaste
leggingen. Niet
allemaal natuur
lijk, maar wel
steeds meer.
Mr. P.W. Van
Schendel, vice-
president van de
Utrechtse recht
bank: „Ik heb
het gevoel dat
het aantal fouten
toeneemt. Dat
wijt ik aan een
minder grondige
voorbereiding
van zaken dan
wenselijk zou
zijn, waardoor
vormfouten
worden gemaakt.
Bovendien leidt
een onvoldoende
opleiding tot in
houdelijke mis
sers".
De gevolgen van
vormfouten, hoe
klein ook, zijn
groot. Admini
stratieve blun
ders kunnen lei
den tot de vrijla
ting van notoire
misdadigers. De
Zutphense offi
cier mr. L.R.
Montijn schreef
daarover veron
gelijkt in NRC/Handelsblad: „Een auto
mobilist, die onder invloed een fietser
heeft doodgereden, wordt vrijgesproken
als in zijn dagvaarding staat dat hij het
ongeluk veroorzaakte in Den Haag en
als op de terechtzitting blijkt dat het on
geluk zich iets verder, in Rijswijk, heeft
afgespeeld".
Als iemand daar de rillingen van krijgt,
dan is het minister mr. F. Korthals Altes
van justitie wel. „Het is niet redelijk
meer meent deze ex-advocaat. De ver
dachten worden volgens hem veel te
veel in de watten gelegd. Op zijn minis
terie wordt daarom een wetsvoorstel
overwogen om de stringente regels op te
rekken, zodat het openbaar ministerie
criminelen makkelijker aankan. Zo
moeten formele fouten voortaan onge
daan kunnen worden gemaakt. De mi
nister zelf formuleerde het zo, bij de
opening van het nieuwe gebouw van de
rechtbank in Assen: „De vraag die ik in
discussie wil brengen is deze: is het rede
lijk en aanvaardbaar dat in een groot
aantal gevallen een herstel achteraf van
een gemaakte fout niet mogelijk blijkt?
Moeten wij niet een herziening overwe
gen die tot gevolg heeft dat van fouten
niet altijd de verstoorde rechtsorde het
kind van de rekening wordt, maar dat
het risico eerlijker wordt verdeeld?".
Revolutie
Hoe voordehandliggend deze vragen van
de minister op het eerste gezicht ook
mogen lijken, in juridische kring deden
ze veel stof opwaaien. Wat voor niet-in-
gewijden overkomt als een betrekkelijk
geringe aanpassing („even een formeel
foutje herstellen"), is voor juristen een
revolutionaire wijziging. In het strafrecht
steken procedures uitermate nauw; ach
ter de vormvoorschriften gaat een uitge
wogen filosofie schuil over de positie
van de verdachte. Als de staat met
dwang het leven van zijn onderdanen
binnendringt en inbreuk maakt op diens
grondrechten, moeten de nodige waar
borgen stevig verankerd zijn, zo is de ge
dachte. Voor we daar aan gaan romme
len moet de nood wel heel hoog gestegen
zijn. Dat is ook zo, vindt de minister:
„Ik ben grensverleggend bezig. De maat
schappij vraagt erom".
Zo stellig en definitief zul je mr. Korvi
nus niet uit de hoek horen komen. Aar
zelend formulerend schaart ze zich min
of meer achter de bewindsman. „Het
zou wel eens kunnen zijn dat sommige
vormvoorschriften zo klemmend zijn ge
formuleerd dat kleine vergissingen onei
genlijk grote gevolgen hebben. Verschrij
vingen bijvoorbeeld. Daar zou ik wel
eens over willen praten. Als in de tenlas
telegging essentiële onderdelen ontbre
ken, tja, dan hebben die ook wel extre
me gevolgen, maar het is toch ook heel
belangrijk dat de tenlastelegging klopt,
want daar baseert de advocaat zijn hele
verdediging op. Als het echter om louter
administratieve vergissingen gaat, dan
zie ik niet in waarom de consequenties
daarvan niet hersteld zouden kunnen
worden. En daar gaat het om in de hui
dige discussie".
Centraal daarin staat het begrip „equali
ty of arms"; het evenwicht dat er moet
bestaan tussen het openbaar ministerie
en de verdachte. Het ministerie mag niet
zoveel macht hebben dat de verdachte
ondergesneeuwd raakt, de verdachte
mag niet zo rigoreus worden ontzien dat
hij onaantastbaar wordt. Voor Korthals
Altes is dat laatste een steeds naderbij
komend schrikbeeld. „Ons Wetboek van
Strafvordering dateert uit een tijd dat
openbaar ministerie en politie beide
overheidsorganen met onbetwist en on
aantastbaar gezag waren, met zeer groot
overwicht over wat in die tijd de door
snee verdachten waren", zei hij in As
sen. „Van werkelijke equality of arms
kon geen sprake zijn en ae equality werd
daarom nagestreefd door zeer strikte
spelregels. Veel is intussen veranderd.
De georganiseerde misdaad doet in intel
ligentie niet onder voor openbaar minis
terie en politie. De equality of arms is
inmiddels bereikt, maar de regels gaan
nog uit van het structurele onderwicht
van de verdachte".
Niet
relevant
Op grond waarvan de minister geconsta
teerd heeft dat het evenwicht tussen
openbaar ministerie en verdachte inmid
dels is bereikt, blijft een raadsel; in de
rechtszaal was het nog niemand opgeval
len. Zelfs de officieren van justitie niet,
en die zouden toch de eersten moeten
zijn om te constateren dat de mogelijk
heden van zijn „tegenpartij" (om in
Korthals Altes' sfeer te blijven) de pan
uitrijzen. Wesselius: „Strikt genomen is
er geen sprake van equality of arms. Het
openbaar ministerie is door de bank ge
nomen natuurlijk beter toegerust, be
schikt over meer machtsmiddelen en
meer specialistische kennis dan de ver
dachte en zijn raadsman. In een zaak als
van deze kinderkidnap ben ik alleen al
met de dagvaarding twee maanden bezig
geweest. Toen ik hem af had, heb ik
hem aan vier collega's laten lezen en de
nodige veranderingen aangebracht.
Daarna heb ik hem zelf nog van 'woor
naar achter gecheckt om te controleren
of'ér geen vormfouten in voorkwamen".
Dat leidde tot een eis van 2,5 jaar ge
vangenisstraf, waarvan een half jaar
voorwaardelijke, tegen hoofdverdachte
K„ een koppige man, die geen spoortje
medegevoel toonde. De rechtbank kwam
twee weken later op twee jaar onvoor
waardelijk uit. De rechtbank in haar
vonnis: „K. was de initiatiefnemer en hij
nam het belangrijkste aandeel voor zijn
rekening, waarbij verder van belang is
dat hij het verwerpelijke karakter van
zijn daad nog steeds niet inziet". Wesse
lius kon zich er geheel in vinden, maar
weigerde triomfantelijk te doen. „Voor
zover er sprake is van tevredenheid, dan
is het omdat de rechtbank hetzelfde oor-'
deel had als ik. Maar nee, prettig is het
helemaal niet. K. moet dan wel twee jaar
zitten, maar daarmee hebben we het
probleem nog niet opgelost; de kinderen
zijn nog steeds ontvoerd, onbereikbaar
voor hun moeder. Deze zaak toont
schrijnend aan dat het strafrecht niets
oplost".
Tegen De R., de uiterst berouwvolle me
depleger, eiste Wesselius achttien maan
den gevangenisstraf, waarvan zes voor
waardelijk. De rechtbank hield het op
twaalf maanden, waarvan acht voor
waardelijk. Als bijzondere voorwaarde
kreeg De R. 200 uur dienstverlening op
gelegd, precies zoals de advocaat ver
zocht had. Daar had Wesselius zich nu
juist „mordicus" tegen uitgesproken.
„Daarom ga ik toch maar in hoger
beroep".
Tegen mevrouw K., die onder druk ge
zet van haar man een minimale rol ver
vulde, eiste de officier ook achttien
maanden, waarvan zes voorwaardelijk.
Maar de rechtbank sprak haar vrij: „Zij
heeft op geen enkele wijze aan de daad
werkelijke ontvoering in Baarn meege
werkt en ook was zij niet degene die de
kinderen de grens over bracht". De offi
cier wikt, de rechter beschikt. Ook
straks, als het gerechtshof zich buigt
over het hoger beroep dat Wesselius te
gen mevrouw K. heeft aangetekend.
STEVO AKKERMAN
door Piet Snoeren
„Deze plant gooi ik weg", sprak zij
met wie bed, brood en gebeden gedeeld
worden, resoluut. „Hij doet niks en hij
staat maar in de weg". Nauwelijks
echter was ze terug van haar gang
naar het vuilnisvat, of ze vroeg met een
benepen stemmetje: „Zeg, zou dat
ongeluk brengen, een plant weggooien?
Ik heb er opeens zo'n raar gevoel over.
Kun je het even opzoeken?". Pijn.
Piloot. Planeten. Planten. Ha. „In de
meeste gevallen dient het planten te
feschieden bij wassende of volle maan.
)eze maanfasen gelden als vruchtbare
periode. Alles wat op Goede Vrijdag
geplant of gezaaid wordt, zal
voorspoedig gedijen. Maar men kent
ook een reeks ongeluksdagen,
bijvoorbeeld de laatste maandag van
april, omdat op deze dag Kaïn zijn
broer Abel zou hebben gedood. Dan is
planten en zaaien naar men zegt tot
mislukken gedoemd". Nee hoor, niks
over weggooien. Het vermocht haar
met wie Bed, brood en gebeden gedeeld
worden, niet gerust te stellen. „Kijk
voor de zekerheid eens bij
weggooien?". Week. Weer. Weerwolf.
Weg. Weggeven. Stop. „Men mag
niets weggeven zonder er op zijn minst
een kleine tegenprestatie voor terug te
vragen, omdat men anders zijn eigen
geluk weggeeft". Zwakjes: „Maar
weggeven is iets anders dan weggooien,
schat". Vergeefs. „Door die plant weg
te gooien heb ik een stukje van mijn
geluk weggegooid", klonk het
ontroostbaar.
Het geraadpleegde werk was de Atlas
van net Bijgeloof. Want die bestaat
sinds kort. Bijgeloof heeft op het leven
van mensen vaak een veel grotere
invloed dan reële feiten, verdedigt
samensteller Helmut Hiller zijn
topografische arbeid op het gebied van
het paranormale. Veel mensen zijn
doodsbenauwd wanneer de dertiende
van de maand op een vrijdag valt. En
inderdaad gebeuren er op deze dagen
dertig procent méér
verkeersongelukken dan op normale
vrijdagen. Waarschijnlijk door pure
zenuwachtigheid, maar toch. En
waarom mocht het keizerlijke geslacht
der Hohenzollern zich door de eeuwen
heen - met 1914 als laatste keer - zo
graag van de ene oorlog in de andere
storten, tot meerdere rampspoed van
Europa? Omdat de leden ervan
krachtens een oud bijgeloof
onkwetsbaar waren; slechts door een
zilveren kogel konden ze gedood
worden en daar waren er niet zoveel
van.
Meer in overeenstemming met de
speldeknop waarover zij regeren, zijn
ae bijgeloven der Oranjes geweest. Zo
gelooft prinses Juliana heilig in
wichelroeden. Twee maanden voor de
geboorte van Beatrix raadpleegde ze
een gereputeerde wichelroedeloopster
teneinde vast te stellen of er op paleis
Soestdijk ook kwalijke aardstralen
rondspookten. Aan de hand van het
rapport dat deze expert uitbracht, werd
uiteindelijk bepaald waar de wieg van
Beatrix moest komen te staan. En nog
steeds kan Juliana geen put offontein
passeren waarin een muntstuk
geworpen dient te worden om een
dierbare wens vervuld te zien, of ze
grabbelt in haar tasje. Misschien heeft
ze bij zo 'n gelegenheid wel gewenst dat
ze eens, lekker in Lech met haar
uithuizige man, voor een paar dagen
ingesneeuwd zou raken. En is dat nou
erg voor een vrouw of man van
overigens redelijke pienterheid? Ach
nee. De verheven geest die er huisde in
de dichter, denker, diplomaat en nog
veel meer Johann Wolfgang von
Goethe heeft voor eens en altijd het
zweverige deel der mensheid als volgt
gerustgesteld: „Bijgeloof behoort tot net
wezen van de mens. Verdring het dus
niet, want dan vlucht het in de
wonderlijkste hoeken en gaten
vanwaar het opeens, als net zich
enigzins veilig waant, toch weer
tevoorschijn sprint".
Zij met wie bed, brood en gebeden
gedeeld worden, had de uitkomst van
ait onderzoekje doorheen de nodige
naslagwerken niet afgewacht. Daar
kwam ze binnen, de weggegooide plant
koesterend tussen haar handpalmen,
een vochtige glans in de blik. „Het is
zoiets weerloos", sprak ze zacht. „Ik
wil hem doodmaken en hij roept niets
terug, hij stribbelt niet tegen. Terwijl
hij al die tijd nota bene naast de
lidcactus heeft gestaan die ik van oma
heb geérfd". Dit laatste vergt uitleg. De
oma in* kwestie was gehuwd met een
opa die nog bevriend was geweest met
ae oude Drees. Samen voortgekomen
uit het onderwijs. Samen de
Nederlandse Vereniging van
stenografen opgericht. Helemaal uit
die tijd stamt de lidcactus. Zo oud is
het erfstuk. Niet kapot te krijgen, mits
hij stipt zijn natje en vooral zijn
droogje krijgt. En nooit verplaatsen,
een ïïdcactus. Daar gaan ze geheid van
dood. Nu staat de weggegooide plant er
weer naast op zijn vertrouwde plekje
en het lijkt waarempel of hij opfleurt.
Bijgeloof? Of zou het maffe aeuntje van
de STER op waarheid Berusten dat
bloemen c.q. planten houden van
mensen? Wanneer ze wegkwijnen, is
dat uit liefdesverdriet?