Dr. L. de Jong nog lang niet uitgeschreven it* 3iënii appe ZATERDAG 23 APRIL 1988 Jen ir „Fijn dat het klaar is. dagsJammer dat het afgelopen :n aajis". Prof. dr. Lou de Jong hinkt op het ogenblik op .^.'deze twee gedachten. De «epiloog van „Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog" loopt """momenteel van de persen. Aan de opdracht uit 1955 is voldaan. De geschiedschrijving is van «v0|t00id. De twee delen die ■'wlkjnog vo'ëen zÜn slechts van 'wetenschappelijk belang. In een openhartig interview geeft hij een terugblik op zijn werk, op zijn hij miwerkwijze, zijn motivatie, de kritiek waaraan hij blootstond, de sul,a,(j„objectiviteit" die van hem >de v «werd verwacht en op de absolute vrijheid die de regering toestond aan de ^""«■„geschiedschrijver van het (t roos Koninkrijk". „HET KONINKRIJK" NA 33 JAAR VOLTOOID Dr. Lou de Jong geflankeerd door alle delen van „Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog". AMSTERDAM -- De terugblik kan worden samengevat in één enkele zin: „Het was de allermooiste wetenschappe lijke opdracht die een regering ooit aan een wetenschapper heeft kunnen geveii". Dat zegt dr. Lou de Jong over het werk dat hem 33 jaar lang intensief heeft be ziggehouden. Het is nu af. Donderdag ligt „Epiloog" in de boekwinkel; deel 12 van „Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog". De Staatsdrukkerij heeft overuren moeten maken. Met het bijzetten van alle zeilen is het karwei, nog net op tijd, geklaard. De datum van de plechtigheid waarmee in de Ridderzaal in Den Haag, in aanwezigheid van koningin Beatrix, de voltooiing van het levenswerk luister zal worden bijgezet,' werd al lang geleden vastgesteld. De opschudding die ont stond toen een van de „meelezers", die het niet eens was met de visie van De Jong op de rol die Nederlandse soldaten in het voormalige Nederlands-Indiè heb ben gespeeld, de concepttekst liet „lek ken", heeft echter aanzienlijke complica ties veroorzaakt. De „geschiedschrijver van het Konink rijk", de „boekhouder van de oorlog", de „alom geèerbiedigde zedenmeester" - het aantal bijnamen kan moeiteloos worden uitgebreid - noemt die handel wijze schandalig. „Het was in strijd met alle afspraken. De „meelezers" hebben de opdracht genadeloze kritiek te leve ren op het concept, maar dan wel via de daartoe geëigende kanalen. Aan de hand van die kritiek kan ik besluiten al dan niet wijzigingen in de definitieve versie aan te brengen". Overigens heeft De Jong zich de kritiek - „althans die, wel ke binnenskamers werd geuit" - wel ter' harte genomen. Hoe, wil hij nog niet kwijt, maar de definitieve versie is, zegt hij „ingrijpend gewijzigd". Het standaardwerk zal binnenkort nog worden aangevuld met deel 13 en deel 14, maar die voegen aan de geschied schrijving zelf weinig meer toe. „Deel 13, dat al klaar is, bevat een wetenschap pelijke verantwoording, een overzicht van de wijzigingen die in de loop van de tijd bij het verschijnen van diverse druk ken in de tekst zijn aangebracht en een index". Deel 14 moet nog worden voltooid. „Het wordt samengesteld door een com missie van historici", meldt De Jong. „Het bevat een weergave van de kritiek die, zowel binnen de kring van deskun digen als vanuit het publiek, op de pu- blikaties is ontstaan. Daar heb ik geen bemoeienis mee. Dat zou trouwens ook niet correct zijn". Kritiek die soms niet mals was. De Jong heeft bepaald niet uitsluitend oud-Indiê- gangers tegen zich in het harnas gejaagd. Bij de publikatie van vrijwel elk 'deel meldden zich mensen of groeperingen met kanttekeningen. „Ergens in deel 7 heb ik vastgesteld dat een beschrijving van het weer wellicht het enige aspect van de Tweede Wereldoorlog is waar over iedereen het eens zou kunnen zijn". Commissie Als alles was verlopen zoals de regering- Drees zich jn 1950 had voorgesteld, was de geschiedenis van het koninkrijk in de Tweede Wereldoorlog reeds lang geleden officieel geschreven, door een zorgvuldig samengestelde „verzuilde" commissie van vier historici met naam en faam. De hoogleraren C.D.J. Brandt (PvdA), I.J. Brugmans (liberaal), L.J. Rogier (katho liek) en dr. J.C.H. de Pater (protestants) kregen toen de opdracht gezamenlijk het standaardwerk te schrijven. Ze kwamen er niet uit. Er ontstond tijdgebrek. Maar vooral was er het probleem dat het werk niet in vier gelijke porties kon Worden geknipt. „Ze gaven na vier jaar de opdracht te rug", vertelt De Jong. „Ze gaven aan dat ze wel adviseur wilden blijven, maar dat het werk naar hun oordeel door één au teur zou moeten worden samengesteld. En ze noemden daarbij mijn naam. Mi nister Cals van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (OKW) gaf daaraan, in 1955, gehoor". „Ik heb de omvang van de opdracht schromelijk onderschat", zegt hij nu. „Als ik toen geweten had dat ik er 33 jaar over zou doen, dat het werk pas in 1988 gereed zou zijn, dan had ik be dankt. In 1955 had ik het denkbeeld dat ik er tien jaar mee bezig zou zijn. Mocht het tegenvallen, dan was ik toch wel in 1970 klaar geweest. En uiteindelijk is het dan 1988 geworden". Het aanvaarden van de opdracht bete kende voor De Jong dat hij zich eerst zorgvuldig moest gaan documenteren. „De hoofdindeling van „Het Konink rijk" stond me al direct bij het begin duidelijk voor ogen. Daar ben ik, in de praktijk, ook nauwelijks van afgeweken. Maar wat ik niet goed kon inschatten was de hoeveelheid materiaal die zou moetèn worden verwerkt en hoe uitge breid de beschrijving zou gaan worden". Het documenteren hield in dat De Jong alles las wat. globaal tot 1967, over de Tweede Wereldoorlog in Nederland ver schenen was. Van het verslag van de parlementaire enquêtecommissie tot de inhoud van legale en illegale kranten. Alle rond drieduizend boeken, van stan daardwerken tot regionale verslagen over de bevrijding van een dorp op de Veluwe. „De oorlogsgeschiedenis van Harlingen kan details bevatten die van algemeen belang zijn", legt hij uit. Tijdens de voorbereiding werd De Jong door de NTS, de voorloper van de NOS, benaderd voor het maken van een docu mentaire tv-serie over de bezetting. Die werd, in 21 delen, uitgezonden tussen 1960 en 1965. Het werk sloeg enorm aan bij het publiek. Hij kreeg er de Nipkov- schijf voor. De materie werd samenge vat in vijf pockets; de eerste publikaties van De Jong voor een groot publiek. Brandkast Alles wat in „Het Koninkrijk" gebruikt zou kunnen worden legde hij vast op tienduizenden fiches; kaarten met bron vermeldingen. „Die verdwenen in de brandkast, zodat er niets verloren zou kunnen gaan terwijl, wanneer mij onver hoopt iets ernstigs zoii overkomen, an deren het werk zouden kunnen voortzet ten zonder het bronnenonderzoek nog eens over te moeten doen". De voorbereiding duurde twaalf jaar. Globaal gezien was toen het meeste ma teriaal verzameld dat ten grondslag heeft gelegen aan de twaalf delen, in 26 ban den, die in de volgende kwart eeuw zou den verschijnen. Publikaties van na 1967 zijn in het werk sporadisch ge bruikt, ook niet ter aanvulling van her drukken. „Er zijn sindsdien nog wel drieduizend boeken verschenen. Ik heb ze niet meer gelezen. Je moet ergens een streep kunnen zetten. Men kan zich niet tot taak stellen de geschiedschrijving voortdurend aan te vullen. Niets is vol maakt. en dat geldt ook voor „Het Ko ninkrijk". Ten top gevoerd perfectionis me is uit den boze". „In 1967 begon ik met het schrijven van het eerste deel. Ter verlichting van mijn werk als directeur van het RIOD is toen drs. A.H. Paape als adjunct aangesteld. Ik kon toen 85 a 90 procent van mijn tijd aan het project besteden. In 1979 nam ik afscheid van het instituut. Paape werd er mijn opvolger. En ik kon mij volledig wijden aan de taak. De delen vanaf 10a heb ik thuis samengesteld". Het gehele concept is door De Jong met de pen geschreven. „Ik kan best met de schrijfmachine overweg. Daar werkte ik in Londen mee bij Radio Oranje", merkt hij op. „Maar ik heb nu eenmaal het gevoel dat, als iets er helemaal op aan komt, de pen moet worden gebruikt. Mijn handschrift is in de loop van de tijd wel de helft kleiner geworden. Dat komt door het tempo waarin ik werkte. Ik schreef honderd gedrukte pagina's per maand". Het schrijfwerk werd van tijd tot tijd on derbroken voor nieuwe periodes van studie. „Wanneer een samenhangende groep delen af was, bijvoorbeeld de de len 4 tot en met 7 waarin de oorlog in Nederland tussen mei 1940 en juni 1944 wordt beschreven, volgde de voorberei ding op de beschrijving van afzonderlij ke aspecten: het lot van gevangenen en gedeporteerden. Londen, het laatste jaar, Nederlands-Indié. Ongeveer de helft van de tijd is in studie gaan zitten". In de discussie over „Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereld oorlog" keert voortdurend terug dat De Jong nogal „belerend" is. In het werk komen persoonlijke waardeoordelen voor. De „objectieve waarheid" is er niet in te vinden. De Jong stoort zich zichtbaar aan dat soort kritiek. „Objecti viteit bestaat niet. Er is geen waarheid die voor alle tijden geldt. De opdracht kreeg ik van de regering. Maar die draagt alleen de verantwoordelijkheid voor het uitgeven van het werk. De in houd is mijn eigen geestelijke eigen dom". 's Lands geschiedschrijver stelde zich tot taak de gebeurtenissen niet mooier of lelijker voor te stellen dan ze in werke lijkheid hebben plaatsgevonden. „Mus- sert, Seyss Inquart en andere oorlogsmis dadigers zijn niet beschreven in een sfeer van haatdragendheid. Het was mijn stre ven een fair beeld te geven van hun op vattingen en motieven". Wel constateert De Jong dat de Tweede Wereldoorlog op het ogenblik bij het pu bliek aanzienlijk gevoeliger ligt dan een kwart eeuw geleden. „Recentelijk werd in een publikatie over het „drieman schap" van de Nederlandsche Unie - De Quay, Enthoven en Linthorst Ho- man - geschreven in termen die ikzelf hooguit zou reserveren voor iemand als Mussert. Schrijvers als Ed. Hoornik en Bert Voeten werden gedpodverfd als mensen die „fout" waren in de oorlog, wat nergens op slaat. Hun kan hooguit worden verweten dat ze zich het karak ter van de bezettende macht niet onmid dellijk hebben gerealiseerd. Ik veronder stel dat veel mensen zich steeds minder goed kunnen realiseren wat voor moei lijkheden een bezetting met zich brengt voor mensen die haar moeten onder gaan". Wat zijn werk betreft gelooft De Jong niet beinvloed te zijn door enige tijds- trend. „Het oordeel dat ik uitdraag had ik al in de oorlog. Dat is niet wezenlijk veranderd". De regering is zich, aldus De Jong, voortdurend bewust geweest van de grenzen van haar eigen verantwoorde lijkheid. Vrij „Ik heb me bij het schrijven zo vrij gevoeld als een wetenschapper maar kan zijn. Er waren heus wel constaterin gen waar de regering niet gelukkig mee was. Zoals, in deel 9, de onthulling dat prins Hendrik, de echtgenoot van konin gin Wilhelmina, een onecht kind op de wereld had gezet. Over die passage is uitvoerig overleg geweest met de toen malige minister-president Van Agt. Tot diens taak behoorde immers ook het be schermen van het koninklijk huis en het voorkomen van negatieve effecten daar op. Hij zag de bewuste passage liever niet verschijnen, maar aan het eind van het gesprek liet hij me weggaan met de mededeling: ik laat het aan je eigen oor deel over". Na de publikatie meldde zich een Bra bantse jurist, mr. Pim Lier, met de openbaring dat hij dat kind zou zijn. Hij trok vervolgens de aandacht als lid van de Centrumpartij en vanwege het doden van zijn vrouw die zwaar ziek zou zijn geweest en hij zit nu gevangen. „Ook mr. Lier was een onecht kind van prins Hendrik", stelt De Jong nu vast. „Maar hij werd in de publikatie niet bedoeld. Dat kind, en de moeder, zijn spoorloos verdwenen". Een vrijwel vast argument in de kritiek die van tijd tot tijd op het werk van De Jong is ontstaan was: hij heeft de bezet ting niet meegemaakt; hij zat in Londen. „Ik ben me terdege van dat manco be wust", zegt hij zelf, „maar een historicus schrijft nu eenmaal meestal over gebeur tenissen waar hij niet zelf bij is geweest. Bovendien leefden mijn collega's en ik bij Radio Oranje vijf jaar lang met de blik naar het bezette gebied. Ook waren we in Londen vooral de laatste jaren veel beter op de hoogte dan men in Ne derland zelf kon zijn, omdat wij ons een samenhangend beeld konden vonnen dank zij de inlichtingendiensten, die in contact stonden met met maatschappe lijke groeperingen en daarover rappor teerden. In de laatste twee jaar begonnen we onze werkzaamheden elke dag met Louis de Jong werd in 1914 in een joods gezin geboren. Hij studeerde geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en was van 1938 tot 1940 redacteur van De Groene Amsterdammer. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog vluchtte hij naar Engeland. Terecht, zo zou blijken. Zijn ouders, zijn tweelingbroer en zijn zus, die in Nederland achterbleven, werden door de Duitsers weggevoerd. Zij overleefden de oorlog niet. In Londen werd De Jong één van de redacteuren van Radio Oranje. Al in Engeland besefte De Jong dat er na de oorlog in Nederland een oorlogsdocumentatie centrum zou moeten komen. In bezet Nederland was prof. N.W. Posthumus, één van zijn leermeesters, tot dezelfde conclusie gekomen. Posthumus had in de illegaliteit al éen begin gemaakt met de voorbereiding. Onmiddellijk na de bevrijding, op 8 mei 1945, werd het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD) opgericht. De Jong werd directeur. In 1955 kreeg hij de regeringsopdracht tot het beschrijven van de geschiedenis van het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. FOTO: MILAN KONVALINKA het doornemen van stapels rapporten uit bezet gebied". Het manco wordt bovendien ondervan gen doordat het concept van elk deel voor publikatie wordt verspreid onder een groep „meelezers"; deskundigen die terdege op de hoogte zijn van de behan delde materie. „Over de bezetting is geen regel gepubliceerd die niet tevoren is gelezen door een groep van tenminste twintig mensen. Ik tart iedere criticus om in m'n werk één formulering aan te wijzen waaruit blijkt dat ik, als gevolg van mijn verblijf in Londen, de situatie niet heb kunnen invoelen". Wel heeft de studie De Jong geleerd, dat de regering in Londen haar invloed op de gebeurtenissen in bezet Nederland schromelijk heeft overschat. „In 1943 verbood Gerbrandy, de minister-presi dent in ballingschap, de ambtenaren in bezet gebied mee te werken aan het weg voeren van gevangenen, joden enzo voorts. Dat is een volledige slag in de lucht geweest. Bijna niemand heeft zich gedragen conform de richtlijnen uit Lon den. Tot de zomer van 1944 had de re gering in Londen geen enkele greep op de gebeurtenissen hier. In Nederland wa ren velen zich trouwens van hun verant woordelijkheden bewust". Achteraf kan, aldus De Jong, worden vastgesteld dat de regering via Radio Oranje het moreel van de mensen in bezet gebied hoog heeft gehouden, maar hun handelwijze is er niet door bepaald. Toekomst „Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog" is nu af en Lou de Jong zou. negen jaar na zijn pensio nering, eindelijk op zijn lauweren kun nen gaan rusten. Maar daar zal voorlo pig geen sprake van zijn. „Als Onze Lie ve Heer het wil, en mijn gezondheid blijft goed, dan ben ik zeker tot m'n tachtigste onder de pannen". Er staan voorlopig vier potjes op het vuur. „Ik ben ertoe uitgenodigd in de herfst een semester te doceren aan de Harvard-uni- versiteit in de Verenigde Staten. Verder ben ik bezig met het project om de serie „De Bezetting" uit de jaren zestig in 1990 opnieuw uit te zenden. Het docu mentaire materiaal daarin blijft gehand haafd, maar de verbindende teksten worden opnieuw opgenomen - ik kan ze aanvullen met gegevens die ik door m'n werk aan „Het Koninkrijk" te weten ben gekomen. Verder overweeg ik mijn per soonlijke herinneringen op schrift te stel len in een autobiografie". Het vierde project is zo mogelijk nog moeilijker dan het schrijven van twaalf delen koninkrijkshistorie in 26 banden. „Ik vind het noodzakelijk de uitgebreide versie samen te vatten in één deel van circa vijfhonderd pagina's. Dat zal heel anders worden dan „Het Koninkrijk". Maar lang niet iedereen die is geïnteres seerd in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog is in staat (of heeft er be hoefte aan) alle delen aan te schaffen. Bovendien schept een compact deel de mogelijkheid om de inhoud te vertalen in het Engels en het Duits, waarmee de geschiedenis van het Koninkrijk der Ne derlanden in de Tweede Wereldoorlog ook voor het buitenland beschikbaar komt". ANDRÉ HORLINGS £eidóc0otvumta

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1988 | | pagina 21