Krokodillen, zompige oerwouden en kampvuren rond de evenaar 'Ceidóc (Bowuwt Ronnie Tober brengt geen rozen meer naar Sandra PAUL JULIEN (87) OVER ZIJN EXPEDITIES DOOR DONKER AFRIKA: Tovenarij B Kapmessen Olifanten Wantrouwen Willy alberti Obsessie Fietsen in China, trektochten door Nepal, een autorally door Peru; de drift om alle uithoeken op de aardbol te zien en aan kritische blik te onderwerpen, lijkt nimmer zo sterk geweest. En via ingenieuze communicatiemiddelen komen filmbeelden uit Timboektoe, radioreportages uit Vanuata en foto's van de Krakatau de Hollandse huiskamers binnenstromen. Maar het is één, misschien twee generaties geleden dat grote gebieden van deze kleine aardbol volledig blanco op de wereldkaart waren ingetekend. De 87-jarige Paul Julien, chemicus en self-made antropoloog vulde tijdesn zijn expedities een deel van de witte vlekken in Afrika in. WASSENAAR - Een aimabel man, die Paul Frédéric Joseph Al- phonse Julien. De vriendelijke baas uit Wassenaar is 87 jaar, maar hij kan uit zijn geheugen verhalen des tilleren uit lang vervlogen tijden; verhalen die doen denken aan de schokkerige zwartwit films waarin Johnnie Weismuller Tarzan speel de en waarin de bevolking van zwart Afrika nog simpel werd inge deeld in domme, maar aardige ne gertjes en slimme, maar slechte menseneters. De kleine, corpulente Julien is gekleed in een deftig zwart pak met krijtstreep en het valt moeilijk voor te stellen dat hij zich vele maanden te voet een weg baande door de zompige Afrikaanse oer wouden; dat hij in ritselende bladerhut ten kampeerde; op buffeljacht ging; zij delings betrokken raakte in de duistere wereld der magie en duizenden zwarten een druppel bloed afnam ten behoeve van de wetenschap. Paul Julien heeft grote delen van de we reld afgereisd in het natuurlijk tempo van de mens, lopend met een snelheid van vijf kilometer per uur. En dat is nog snel wanneer bijvoorbeeld door rivieren moest worden gewaad, lianen van het pad moesten worden weggekapt en pa den werden gekruist door vervaarlijke legers bosmieren. Maar dat was in het Afrika van vóór de Tweede Oorlog, vóór de economische groei en de blootlegging van het omvangrijke werelddeel. Na 28 expedities door het donkere conti nent, begon Azië te trekken. Vijf maal tufte hij met de auto naar India, een reis, die door de oorlogen in Iran en Af ghanistan momenteel niet zonder kleer scheuren is te maken. Thailand, Burma en Sri Lanka maakte hij tot zijn thuis. Hij bezocht uiteindelijk ook het eiland Samori in het Sumatraanse Tobameer. Tijdens zijn eerste studiereis naar Ne- derlands-Indié, in 1926 was dit eiland nog verboden terrein voor blanken, om dat er kannibalen zouden wonen. IYGMEEÈN Het bloed van de Wassenaarder, die zijn brood feitelijk verdiende als leraar schei kunde op het Edith Stein College, bleef hartstochtelijk kriebelen. De rector werd vriendelijk aangekeken en hup, vertrok Julien weer voor enige tijd naar Jorda nië, de Sinai en Japan. En passant be klom hij /interessante" bergen, zoals Mount Cameroun en de Kilimanjaro. En na afloop van inspannende tochten. werden de dagboeken geraadpleegd en tikte hij zijn verslagen uit tot boeken als „Kampvuren langs den Evenaar" „Zo nen van Cham" en „Pygmeeën". Met name het eerste boek moet welhaast nog in talloze boekenkasten dan wel op zolders zijn te vinden. Paul Julien was immers een van de eerste Nederlanders die in populair taalgebruik verslag deed van een werelddeel, waarvan zelfs de sa menstellers van de Bosatlas nog geen kaas hadden gegeten. Daar was het Ju lien overigens niet in eerste instantie om te doen. Zijn reizen vonden plaats uit naam van de wetenschap. Terwijl veel van zijn collega's hun on derzoeksmethoden botvierden op de In donesiërs, scheepte Julien zich in voor Afrika. Onder de Bhaka, de pygmeeën in het Kameroense Itouri-woud probeerde hij verwantschappen van bevolkingen vast te stellen aan de hand van bloed groepen. Daarmee maakte hij tegelijker tijd een combinatie van scheikunde en antropologie. „De vier bloedgroepen bestonden lang voordat sprake was van homo sapiens. Dat betekent dat door de bloedgroepen te volgen ook is na te gaan, hoe bevol kingen zich hebben gespreid. Daartoe nam ik van duizenden pygmeeën een druppel bloed om vast te stellen of het O, A, B of AB was. Een hele klus, omdat zo moeilijk was uit te leggen wat en waaróm ik dat deed". In de ogen van de zwarte bevolking, die, geïsoleerd als zij leefde, nog niet eerder kennis had gemaakt met microscoop en sera, moeten de drukke bezigheden van de blanke man in beige khaki-short wel haast op tovenarij hebben geleken. „Ik denk dat blanken in Afrika van veel werden verdacht, maar zelf ben ik toch nooit aangezien voor een tovenaar of medicijnman". En ter geruststelling: „Na afloop van elk onderzoek gooide ik alle restanten bloed ten aanschouwe van het hele dorp in de rivier. Daarmee wilde ik hen de zeker heid geven dat ik het niet gebruikte voor rituelen, waarmee ik misschien macht over hen zou krijgen". Paul Julien is chemicus en lijkt derhalve weinig onder de indruk van wat hij „irrationele ang sten" noemt. Misschien stond hij niet als tovenaar be kend, maar dan toch wel als zo'n merk waardige blanke die alles deed om het noodlot te tarten. Zo waagde hij het in Sierra Leone een „magische medicijn" in zijn bagage mee te nemen dat zijn reisgenoten bijkans de doodstuipen op het lijf joeg. „Deze borfimah", zegt Ju lien terwijl hij eerst nog een slok thee neemt en tergend langzaam het deksel van de kartonnen doos licht: deze borfimah heet Neppoh. Zij heeft twee kinderen, waarvan er één nog gevaarlij ker dan zijzelf. En als één van de twee weer met haar samenkomt gebeurt een vreeslijk ongeluk". AD MEDICINE Het lijkt of de vogels in Juliens achter tuin even stil houden; of de thee even vergeet stoom af te blazen; of de exoti sche voorwerpen in de kamer hun laat ste krachten uit stoten naar het lugubere „ding". Voor wie over enig inlevingsver mogen beschikt, klinkt het allemaal zeer bedreigend. Paul Julien vertelt echter broodjenuchter en vriendelijk; alsof de moderne mens elke dag „medicijnen" in handen krijgt waar mensenoffers voor gepleegd zijn en die volgens de overleve ring beschikken over leven en dood. In „Kampvuren langs den Evenaar" be schreef hij dat „toen mijn oude bediende Mommoh het voorwerp in het oog kreeg, hij een vervaarlijke schreeuw gaf en de hut uitstormde, waarbij hij mijn werktafel met instrumenten en al omver liep. Trillend van schrik bleef hij op vei- ligen afstand buiten staan: „This be very bad, very bad medicine", De borfimah Neppoh blijkt een buidel van garen en leer te zijn, afgezet met schelpjes en vier vishaken die als steun dienen. De inhoud is onbekend, maar het is zeer wel mogelijk dat het uit men selijke beenderresten bestaat. En de bui tenkant, die ziet eruit als gedroogde modder, maar het is geronnen bloed De oorspronkelijke borfimah dateert vermoedelijk uit de zestiende eeuw, maar zoals gezegd, de inhoud is gewij zigd voor de twee „kinderen". De buidel vormde een medicijn, dat de eigenaar en diens stam welvaart, vruchtbaarheid, kracht en goede oogsten verzekerde. Maar o wee wanneer toch ziekte in het dorp toesloeg of een miskraam plaats vond, dan moest de borfimah worden gevoed en niets was beter dan mensen bloed Wee de zwakke van geest of de onbekende uit een ander dorp; die werd geofferd voor het heil van allen. In het begin van deze eeuw, waren vele borfimahs in gebruik. Waar de „kinde ren" van Neppoh zijn is niet bekend, maar het zou Julien niet verbazen wan neer ze nog worden gebruikt door gehei me genootschappen zoals de panter- en krokodilgenootschappen. Genootschap pen, waarvan de anonieme leden zich zouden kunnen veranderen in dieren en die de feitelijke macht - dus boven de dorpshoofden - in de gemeenschappen uitoefenden. Maar ook van deze gehei me verbonden kon Julien niet onder de indruk raken, terwijl toch de lokale be volking heilig ontzag had en soms een wantrouwen creëerde dat bijna hysteri sche proporties aannam. Julien: „Ik ben eigenlijk behoorlijk bang aangelegd. Maar angst voor wat heet het onbestemde heb ik niet. Wat dat betreft heeft Afrikaanse magie weinig indruk op me gemaakt; ik was vaak banger om over beijsde hellingen te lopen of bepaal de beklimmingen te verrichten". Het heeft Julien er evenmin van weerhouden zijn houten draagkisten te vullen voor weer een trektocht door bush en jungle. Elke keer weer tientallen dragers zien in te huren, kok en hulpkok, boy (bedien de) en hulpboy en vooral niet te vérge- ten verschillende tolken, want de taal grenzen lagen en liggen nog steeds dicht bij elkaar. En dan moesten fikse voorra den tabak worden ingeslagen, zout, kap messen en blauwe katoen (indigo) die dienden als „betaalmiddel" in de dor pen. Sterke drank weigerde Julien princi pieel mee te nemen; dat gaf alleen maar ellende, zowel onder de dragers als in de dorpen. Kaarten van de gebieden, waardoor de karavaan van Julien zich een weg kapte, waren veelal niet voorhanden. Met een beetje goede wil (en wat cadeaus) stuur de het dorpshoofd een gids mee, die de stoet naar het volgende dorp begeleidde al waar weer een nieuwe gids klaarstond. Bruggen en wegen waren er niet en Ju lien schat dan ook in totaal vele tiental len kilometers door rivieren te hebben gewaad „tot wel zover" en hij wijst hoog boven zijn omvangrijke buik. „Wat een geluk dat ik altijd ontsnapt ben aan die krokodillen, die je niet zag, maar waar van je wist dat ze er wel waren". Paul Julien vertelt zijn ervaringen op heel neutrale wijze, maar dat maakt de gebeurtenissen niet minder bloedstol lend. Zo trok een grote kudde olifanten in een keurige boog om zijn tent, terwijl d? dikhuiden in het algemeen de kortste weg niet schuwen en die liep toevallig wel dwars dóór zijn kampement. „Ik lag ook eens in een ronde hut van bananebladeren onder mijn klamboe. Zo'n net was natuurlijk onontbeerlijk in de vochtige streken waar het vergeven is van de muskieten. In de deuropening zag ik plotseling een enorm beest staan; veel groter dan een hond. Het dier staar Paul Julienzelf een hartstochtelijk fotograaf, poseert hier naast een uitbeelding van de duivel bij de Mende-stam in Sierra Leone. de mij aan en ik, verlamd als ik was a angst, staarde terug. Na enkele verstild ogenblikken keerde de hyena, want da bleek het achteraf te zijn geweest, ziel waardig om en verdween geruisloos i het oerwoud". De Wassenaarder lee waarschijnlijk moeilijk te verhapstuk ken. Paul Julien: „De contacten met mensej waren voor mij waardevoller dan dij met dieren. Het was bijvoorbeeld in hl zuiden- van Kameroen, nabij de Djaan vier toen mijn boy zei dat een pygm& mij wilde spreken. De man bracht eel- leeg sardineblikje mee dat ik 's ochtend in het kampement had laten liggen. H|, dacht dat het waardevol was en dat Ij het per ongeluk had verloren. Hij kwan.. het dus terugbezorgen. Maar die d<L hadden wij wel veertig kilometer gelif, pen". Zowel uit zijn boeken als uit zijn huidij opstelling lijkt lijkt overigens naar vou te komen dat Julien teleurgesteld is in Afrikaanse medemens. Herhaaldeli spreekt hij de vrees uit bestolen worden of vreest hij dat uit zijn naa voedsel, zoals fruit of kippen, wordt g vorderd in de dorpen die ze passere „Hoe primitiever, hoe sympathiek^ luidt de boude bewering van de Was: naarse chemicus/ontdekkingsreizigi Vandaar ook zijn voorliefde voor kleine mensen, de pygmeeën. „Onder dragers had ik geregeld dieven. Mens die gek waren op riemen, kleren voedsel, maar het waren altijd nege nooit pygmeeën die dat deden". Teleurgesteld is Julien ook in de zijn idee - discriminerende opstellii van Afrikanen en hun niet aflateni wraakgevoelens.„Ik vroeg mijn (neger boy ooit eens op de foto te gaan mi een pygmee. „Jamais de ma vie ofw nooit van mijn leven", was diens g schokte reactie". En vervolgens: „Afril is een continent vol wraak. Wraak ondi de geheimzinnige genootschappen, d zoveel verdeeldheid en wantrouwe zaaiden in de in wezen harmonieu; leefgemeenschappen". De ideeën over Afrikaanse bevolking groepen, meer dan duizend, zijn in loop der decennia echter danig verai derd. Julien wordt gerekend tot de pi<j niers in Afrika, maar latere studies he| ben geleid tot een veel groter begrip \i de verschillende culturen en maatscha pij verhoudingen. De tijden van Me Ti zan, You Jane zijn voorgoed - en gel kig - voorbij en van hen die het hebl meegemaakt is Paul Julien een der lai ste Mohikanen. JOOS PERSO' Hij heeft nog steeds dat onmiskenbare Amerikaanse accent. Ook na vijfentwintig jaar nog. Grappig zegt de een, afschuwelijk zegt de ander. Maar wat je er ook van denkt, het hoort bij Ronnie Tober. Het is een beetje zijn handelsmerk geworden. Inmiddels zit Ronnie Tober een kwart eeuw in het vak, maar grote hits heeft hij de laatste jaren niet meer gescoord. Wat is er van hem geworden? Na vijfentwintig jaar in het vak heeft Ronnie Tober toch nog een grote wens: meedoen in een belangrijke musical. „Maar daarvoor ben ik helaas nog nooit gevraagd". FOTO: GER DIJKSTRA APELDOORN - „Ik heb een tijd lang beweerd dat ik op m'n veertig ste zou ophouden. Nu ben ik 43 jaar en ik sta nog steeds op het po dium. Waarom? Eerlijk gezegd, kan ik het geld nog niet missen. Maar zo gauw ik het gevoel heb dat de mensen gaan denken: „Die Tober, da's toch ook een zielig ge val", dan houd ik op. Ik wil een eervolle aftocht en wens absoluut niet in het harnas te sterven". Ronnie Tober bestelt een pilsje in het restaurant waar we hebben afgesproken. „Nadorst", verklaart hij ongevraagd. De zanger, die in Apeldoorn woont, heeft het druk. Vliegt van Majorca naar Tune sië, van zijn ouders in Amerika naar Ne derland en van optreden naar optreden. Daar tussendoor interviews, want de gloednieuwe elpee Holland-America Sto ry (met vocale bijdragen van Annie de Reuver, Rita Corita, Manke Nelis, de Mokumers en natuurlijk Tober zelf) kan wel wat publiciteit gebruiken. Het heeft overigens weinig gescheeld of Ronnie Tober was niet meer onder ons. Hij zou aanvankelijk deel hebben uitge maakt van het groepje Nederlandse ar tiesten dat vorig jaar september betrok ken was bij een ernstig ongeluk in de Verenigde Staten, waarbij drie mensen het leven verloren en andere artiesten, onder wie Rita Corita en Manke Nelis, gewond raakten. Tober had zich voor de toernee afgemeld omdat het niet zo best ging met zijn vader. „Ik geloof zeker dat ik een engelbewaar der heb. Dat heb ik in het verleden al eens vaker gemerkt". Maar ondanks alle ellende gaat de groep, inclusief Ronnie Tober dit jaar opnieuw naar Amerika. Om goed beslagen ten ijs te komen is be sloten een twaalftal theatervoorstellingen te doen met het programma zoals dat aan de overkant van de oceaan gepre senteerd zal worden. Bekende Hollandse en Amerikaanse melodieën zullen ten gehore worden gebracht. Een van die op tredens is in Den Haag: op 18 april in Amicitia. Ronnie Tober zet in 1963 voet op Ne derlandse bodem. Talentenjager Willy Alberti ontdekt de Amerikaan en intro duceert hem bij Willem Duys, die hem uitnodigt voor een optreden in zijn „Vuist". Vanaf dat moment is zijn kos tje gekocht. In de herfst van '64 brengt hij zijn eerste plaatje, getiteld „Iedere avond, iedere morgen" op de markt. Zo'n tachtigduizend exemplaren vliegen over de toonbank. Met het lied „Gewel dig" staat hij op het Knokke-festival, dat toen nog enig aanzien had. In '66 mag hij Nederland zelfs op het Eurovisie songfestival vertegenwoordigen, maar dat werd een afgang. Maar in de jaren zeventig zou Ronnie sterk terugkomen. „Nederland kende in die jaren nog het schnabbelcircuit", blikt hij terug. „Als je in Groningen moest optreden, kon je je borst nat maken. Ik denk dat we dan zo'n vier uur onderweg waren. Met een Fiat 600 en dan over de windgevoelige Afsluitdijk, dat schiet niet op, hè. Om een uur of zeven kwam je dan in een theatertje aan, waar de andere artiesten inmiddels ook waren gearriveerd. Praat je in de kleedkamer, kopje koffie, omkle den en schminken en dan op. Op zo'n avond trad steevast een conferencier op, een pianist begeleidde de artiesten, er was een variéténummer, een zanger of zangeres zong enkele liedjes, een gooche laar liet z'n kunsten zien en dan had je het wel zo ongeveer gehad, 's Avonds bleven we dan met z'n allen gezellig hangen en brachten gezamenlijk de nacht in een hotel door". „Het is nu zo anders. Als artiesten moeten optreden, komen ze op het laat ste moment binnen. Snel hun eigen kleedkamer in, snel op en als het kan snel weer naar huis of naar een ander optreden. Contact met elkaar heb je nau welijks, het is allemaal een stuk onper soonlijker geworden. Iedereen is bezig met zichzelf. Ook is er veel jaloezie on derling. Sommige artiesten hebben ver schillende managers om zich heen en stellen hoge eisen. Ze willen bijvoor beeld tien flessen whiskey in de kleedka mer, anders treden ze niet op. Man, wij kregen vroeger soms niet eens een kopje koffie van de organisatie. „Eerst preste ren, dan een drankje" was het motto". Zijn grootste bekendheid ontleent Tober waarschijnlijk aan het nummer „Rozen voor Sandra" en dan voornamelijk door de wijze waarop hij de titel met zijn ty pische accent uitspreekt. „Rozen voor Sandra" is een obsessie voor me gewo; den", bekent hij. „Ik vind het afschuwj lijk om dat nummer te zingen en als I het even kan vermijd ik het". „Of ik wel eens afgegaan ben? Natuuj" lijk. Het ergste wat ik ooit meegemaal heb was een optfeden op een van ij" kerstdagen in een groot hotel. Voorj- had ik een paar koppen Irish-coffee gt nomen. Daar ben ik toch beroerd vi geworden, niet te geloven. Ik was zo zi( dat ik het optreden wilde afzeggen. Mi de mensen in de zaal waren voor mij komen en dan kun je dat niet maken, heb werkelijk alles geprobeerd om nL enigszins een redelijke indruk te make- maar het hielp allemaal niet. Het zingt ging beroerd, het werd een vreselijke gang en ik werd weggehoond". Aan het hitfront is Tober al meer gezien. „Dat betekent niet dat ik zonder werk zit. I nooit gezeten. Nee, de optredens ga! maar door, of het nu voor het personc van een papierfabriek in Eerbeek of een discotheek aan de Costa del Sol is[ Elke zondag treedt Tober op in het Ai sterdamse horeca-etablissement „Shoi of London". Al vijf jaar, al dan niet combinatie met Manke Nelis, zingt Amerikaanse en Nederlandse liedjes leen vaak overvolle zaal, want de zangf entertainer ligt nog steeds goed in markt. Heeft Ronnie Tober het gevoel dat 1 alles al heeft meegemaakt of zou hij n( wel eens iets anders willen doen? „Jj acteur zijn in een film of meedoen I een belangrijke musical. Maar daarvft' ben ik helaas nog nooit >nd I r al jaren n :ent overige it. Heb ik o<? HENK WANINCf

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1988 | | pagina 24