„Hoeveelhangt erin de kast, waar je nooit naar omkijkt ?r Brand wonden Revolutionaire dessins van begin deze eeuw 'f Zijn vaak de kleine dingen die het doen VAN HUIS UIT £etdóc@ou/ia/nt DINSDAG 5 APRIL 1988 PAGINA 14 Sonia Delaunay in een van haar japonnen, bedrukt met ge ometrische figuren. FOTO: PR In het Nederlands Textiel museum in Tilburg is tot eind mei een overzichtsten toonstelling te zien van So nia Delaunay. Deze in de Oekraïne geboren Russisch- Franse kunstenares (1885- 1979), die haar opleiding ge noot in Karlsruhe en zich in 1905 in Parijs vestigde, is in haar kledingdessins baan brekend geweest. Gehuwd met de abstracte kunstenaar Robert Delau nay (1885-1941) maakte het echtpaar in 1912 deel uit van de Parijse „avant gar de" en wijdde zich uitslui tend aan de kleur en de op tische wetten daarvan. Vormgeving en ontwerp zijn tegenwoordig populaire begrippen, die zich echter uitstrekken door grensver vaging naar aanverwante terreinen als meubels, stof fen, boekomslagen, vrije- toegepaste kunst. Sonia was sterk geboeid door het „simultanisme van kleuren". Dit berust op het gegeven dat ons oog bij het zien van een bepaalde kleur steeds tegelijkertijd de kleur wordt gedacht, die het com plement van deze kleur is. Daarbij wordt uitgegaan van de drie primaire kleu ren: geel, rood en blauw. Wanneer bijvoorbeeld geel en blauw worden ver mengd, krijg je groen. De resterende kleur: rood is het complement van deze mengkleur. Rood en groen geven geen simultane wer king, maar wordt oranje naast groen gezet dan zal deze kleur in ons oog meer oranjerood lijken en groen meer blauw-groen. „De we reld is kleur en kleur is de wereld" is dan ook een ge- Textielontwerp uit 1925, dat niet zou misstaan op een bi kini 1988. FOTO: PR liefde uitspraak van Delau nay, die haar simultanische schilderkunst toepaste op meubels, auto's, theater- en filmkostuums. Revolutionair waren haar dessins vöor kleding, gede coreerd met poëtische zin nen. Tegenwoordig worden jurken en sweaters bedrukt met slogans of letters, niets nieuw dus onder de zon. So nia's opvattingen over een moderne, maar toch betaal bare mode vormden de aan zet tot de huidige „prêt a porter". Toen de kunstenares in Ma drid woonde, runde zij een zaak, die zowel op interieu rontwerpen als op kleding en accessoires was gericht. Spaanse adel kocht bij haar kleren, waarin zij para doxaal genoeg veel goedko pe materialen verwerkte als bijvoorbeeld raffia voor ap plicaties van folkloristische bloemdessins. Zij maakte ook in die tijd geborduurde mantels, hoeden en shawls met patronen van in elkaar geschoven abstract-geome- trische vormen in gedempte aarde- en natuurtinten. Tot 1931 had Delaunay in Parijs haar eigen modehuis, waar ongeveer 30 mensen werkten, onder wie een dichter en een schilder, die in het „Atelier Simultané" ook de naald ter hand na men. De collectie was rijk geschakeerd en omvatte bontmantels, gebreide pull overs, badpakken, parasols, avondjurken en tassen. Nooit eerder gepubliceerde foto's uit die jaren op de tentoonstelling tonen dat Sonia naast haar commer ciële collectie steeds kans heeft gezien met de mode te blijven experimenteren. De economische crisis in 1929 dwong haar het modehuis te sluiten, maar de duizen den stofdessins bleven in de verkoop. Het veelomvattende werk van Delaunay heeft een achtergrond van kunsthis torische stromingen en ver dient het aan de vergetel heid te worden ontrukt door de vele moderne as pecten daarin, waarop niet alleen de mode, maar ook meubelontwerpen en tapij ten in later jaren inhaakten. Openingstijden van het mu seum dinsdag t/m vrijdag 10-17 uur, zaterdag en zon dag 12-15 uur. 2e pinkster dag en Hemelvaartsdag geo pend van 12-17 uur. TINY FRANCIS .n rijkdom en armoe zijn de verhalen toch eigenlijk de zelfde. Het ene jochie kwam, in de dertiger jaren van deze eeuw, naar school met een gestreken buisje en bijpassen de korte broek. Zijn minder bedeelde kameraad moest het doen met verstelde spullen of afdankertjes van een oudere broer. Maar de slijtgaten wa ren netjes gestopt, onder het motto: 'Als 't maar schoon en heel is'. Zo groeiden jongens en meisjes op, die goed ge leerd hadden 'er netjes bij te lopen'. Met enige ontsteltenis zouden ze jaren later zien, hoe hun eigen kinderen een pas ge kochte spijkerbroek door een rijdende vrachtauto lieten Cletten om er een eigentijds eeld aan te geven: geribd en gerimpeld. Daarna raakte een jongerenmode in zwang waar veel ouderen toch wel 'iets aardigs' in zagen. Hoe veel 55-plussers die geleefd hebben met de opvattingen van hun ouders, van henzelf en van hun kinderen, zouden in staat zijn om hun eigen weg te gaan? Wie gevoelig is voor verwar ring, leeft in slechte tijden. Bij jongeren komt juist nu de gedachte op dat stijlvolle kle ding 'weer mag', ze geven ook de indruk het prettig te vinden en die kleding niet zozeer te ervaren als ver plichting. Aan de andere kant zie je Kee Ruizeveld (83), ooit de Robin Hood van de Nederlandse senioren ge noemd en schrijfster onder meer van het befaamde boek 'Te oud - ben je bedonderd in de publiciteit verschijnen met frivole sjaaltjes. Weer een andere keer kan ze, van top tot teen in stemmig grijs en zwart gestoken, zó op als regentesse van gerenom- rheerd college. Zo loopt alles wat mag, wat moet en wat eventueel prettig of onaange naam is, door alle leeftijden heen. Jos Ots: „Mijn vrouw wilde pas geleden een mooie leren pantalon kopen. Zegt onze getrouwde dochter van vijf entwintig: 'Dat kun je toch helemaal niet doen, zoiets'. Komt onze zoon van achttien thuis en die vindt het 'eeu wig'. Je moet maar gewoon kopen wat je prettig vindt, lijkt me zo". Voorzichtige vorderingen op dat gebied worden zeker ge maakt. Ots: „We hoeven bij voorbeeld niet meer te pro beren, in onze zaken een spe ciale 55+-afdeling op te zet ten. Een uur na de feestelijke opening zou ik de bloemen kunnen weggooien en de drankjes door de gootsteen spoelen. Kleding afbeelden op herkenbare leeftijden, dat kan evenmin. Nog sterker, we hebben al eens etalage poppen in grote maten moeten weghalen, omdat mensen dat discriminerend vonden. Zo gevoelig ligt het allemaal". Collectief gedrag Een moeilijke tijd dus voor Amsterdammer Jos Ots (53) heeft op het gebied van kleding de nodige verkenningen verricht. Hij is nu voorlichter bij het hoofdkantoor van C&A Nederland. „Veel 55-plussers hebben 't niet ge makkelijk met hun kleding", stelt hij vast. „Le vend tussen twee generaties moeten ze, op leeftijd gekomen, wat hun kleding betreft hun eigen weg weer gaan zoeken". de 55-plussers, die misschien hun eigen voorkeuren nau welijks kennen? Inderdaad, vaak niet gemak kelijk. Jos Ots: „In een ver gadering van geïnteresseerde vrouwen kan ik als kritiek te horen krijgen, dat 'gemakke lijke kleren' zo slecht verte genwoordigd zijn in de win kel. Kijk ik om me heen, dan blijkt tachtig procent van die dames een geklede japon te dragen. Ze vragen dus om een kledingtype dat ze zelf niet als vanzelfsprekend aan trekken maar wèl willen hebben. Als ik op zo'n mo ment zeg dat in de winkel driekwart van de voorraad bestaat uit de kleding die ze willen kopen en een kwart uit de japonnen die ze dra gen, is de vraag dan beant woord Hij kan het wel zeggen na tuurlijk, maar liever geeft hij de raad: „Probeer jezelf te zijn. Mode is oollectief gedrag en heeft een duidelijke func tie in een maatschappij die specifieke eisen stelt. Als je op een leeftijd bent gekomen die meer vrijheid bréngt, doe daar dan iets mee". Tien jaar jonger Dat hoeft niet te ontaarden in maar wat aanflodderen, integendeel. Het heeft, zoals Jos Ots het ziet, juist te ma ken met een accentueren van de eigen persoonlijkheid. Je bent 'gekleed' of 'aangekleed' en in dat eerste geval kan er een perfecte eenheid zijn tus sen de kleren en degene die ze draagt. Ots: „Illustraties daarvan zie je op familiefo to's van oudere mensen die dat hebben begrepen. Laat er bij twee foto's eens tien jaar tussen zitten. Op de eerste foto zien ze er gewoon netjes uit, op de tweede ook, maar in die tussentijd zijn ze zich gemakkelijker gaan kleden en toch naar eigen smaak. Dan kunnen ze er op die tweede foto wel tien jaar jon ger uitzien". der horen. Vooral bij man nen bestaat de sterke neiging, bij noodzakelijke vervanging van. kleding naar de winkel te gaan en net zo lang te zoe ken totdat ze 'wéér zoiets' hebben gevonden. Wanhoop slaat toe als dat niet meer voorhanden is en dan moet het maar iets worden dat er op lijkt. Ots: „Als zo'n man dan eens iets heel anders neemt dan hij ooit tevoren gedragen heeft, kan dat heel positief uitpakken. Tenmin ste, als hij een bewuste keus maakt. Roepen ze thuis met een: 'Wat zie jij er leuk uit' en dan hebben ze nog gelijk ook". In de kast Praktische kanten zitten er trouwens ook aan. Ots: „Hoe veel kleren hangen bij oude ren in de kast, zonder dat ie mand er ooit naar omkijkt? Gekocht om welke reden dan ook, vaak vanwege een feest. Is het dan echt niet mogelijk, voor zo'n gelegenheid" kle ding te kopen die je later ook nog eens kunt dragen en die dan ook lekker blijft zitten Natuurlijk kan dat en je ziet de neiging om op die manier de aankopen te doen ook wel toenemen bij ouderen. Gaan ze toch denken: 'Voor het geld van die dure japon of dat exclusieve pak kan ik ook drie minder kostbare en sembles kopen, waarmee ik altijd uit de voeten kan". Of: 'Die japon is wel mooi, maar als ik er vaak mee loop, heb ik even vaak hetzelfde aan'. Jos Ots vindt dat interessant. „Juist ouderen worden in het zakenleven nogal eens aan gesproken als groep en jonge ren als individu. Maar jonge ren gedragen zich juist veel collectiever dan ouderen. In hun kledinggedrag kunnen die ouderen eens te meer be wijzen, dat ze individuen zijn". AAD SCHOUTEN Liever 'leuk' dan 'passend bij de leeftijd'. Een zinnetje in het hoofdstuk uiterlijke ver zorging van het boek 'Leven met de jaren'; sinds het over lijden van schrijfster Harriet Freezer wordt het boek jaar lijks bijgewerkt door een team van deskundigen, waar onder Riet Staal-de Groot (64), jaren lang medewerk ster, vriendin en achterbuur van Harriet Freezer in Bilt- hoven. Zij doet ook allerlei voorlichtingswerk op kle- dinggebied voor 55-plussers, onder meer op beurzen en in het radioprogramma 'De du vel is oud'. „Mocht u niet meer zo vlot bewegen en hebt u nog zo'n onhandige ritssluiting op uw rug, doe dan een flinke sleu telring aan het trekkertje en haal daar een lang koord doorheen, zodat u hem over uw schouder omhoog kunf trekken". Zulke dingen staan ook in het boek. Aandacht voor belangrijke details dus, maar toch komen er telkens weer nieuwe aspecten te voorschijn. Zo zou Riet Staal het wel eens willen hebben over, bij voorbeeld, een bril. „Op die leeftijd beschouw je een bril vaak alleen nog maar als hulpmiddel om beter te kun nen zien. Met het gevolg, dat verder goed verzorgde oude ren er vaak nóg hopeloos uit zien omdat hun bril hevig uit de toon valt. Vergeet niet: de mensen zien je gezicht het eerst en het langst. Ik durf haast te zeggen, dat anderen dan alleen je bril nog maar zien. Een paar verschillende brillen - 't is een hele aan schaf. Maar daar staat tegen over dat je minder kleren hoeft te kopen. Ik zou best eens een pak of een jurk in de winkel willen laten han gen om voor dat geld een nieuwe bril te kopen". Met foundations hetzelfde verhaal. „Denk er aan, dat een verkoper in de winkel niet zo gauw zal waarschu wen dat ondeugdelijke bh of corselets het effect van een nieuwe aankoop helemaal te niet kunnen doen. Die ver koper kan immers moeilijk tegen een klant zeggen: 'Dit zou u best leuk sitaan, maar gaat u dan eerst hiernaast eens een nieuwe foundation passen'. Groot kans, dat de klant dan kwaad de winkel uitloopt en daar is ook nie mand mee geholpen. Vergeet niet dat een mens deze din gen uiteindelijk voor zichzelf moet doen en niet voor een ander. Naarmate de leeftijd vordert, wordt het steeds prettiger kleren aan te heb ben die logisch op jezelf aan sluiten". Terug naar de stelregel 'lie ver leuk dan passend bij je leeftijd' - waarbij Riet Staal zich overigens afvraagt waarom het begrip 'leeftijd' altijd weer ter sprake moet komen. „Mijn moeder is 93 en die kocht pas geleden een ensemble, japon met drie kwart jasje, in zijde, met een licht beige fond en hier en daar een bloem. Schitterend Wie zichzelf goed kent, durf zoiets te doen en heeft er dai veel plezier van. Dat is iet anders dan je verkramp 'jong' kleden, wat je ook vaal ziet gebeuren. Voelt iemanc zich dan echt jong Kaï haast niet". Er is een stelling die wil dat we voor elke vooruitgang een prijs be talen. Toen we ooit, lang geleden, rechtop gingen lopen werden we prompt gestraft met spataderen. De uitvinding van het schrift zou ons slechte ogen hebben bezorgd en sinds we op schoenen lopen hebben we zweetvoeten. Of die stelling klopt weet geen mens, maar dat we met de ontdekking van het vuur ook de brandwonden uitvonden staat logischerwijze vast. Die be stonden daarvoor niet. Hoe vaak mensen tegenwoordig brandwonden oplopen weet men eigenlijk niet. Op grond van een Deens onderzoek schat men dat liefst 70.000 mensen zich per jaar branden. Meestal niet ernstig ge lukkig, maar van hen worden toch nog 4000 mensen per jaar in een ziekenhuis opgenomen, en nog eens 500 in de drie gespecialiseerde brandwondencentra. Toch niet ge ring, want brandwonden kunnen uiterst grimmig uitpakken. In de vorige eeuw schreef de Nederland se chirurg Gross al dat „er weinig vormen van verwondingen voor komen, welke algemeener zijn, of tot groter lijden en misvormingen aanleiding geven dan brandwon den." Omdat bij verbranden voorkomen al helemaal beter is dan genezen, is het wel aardig om te kijken wie zich vooral branden en waaraan. De meeste ongevallen (75 procent) gebeuren thuis; in een derde van de gevallen is het slachtoffer een kind en in zestig procent van de gevallen blijkt men zich aan hete vloeistoffen te hebben gebrand. Be rucht klassiek is het kind dat een hete pan met het een of ander bo^ ven zijn macht van tafel of gasfor nuis wilde pakken en dan de hete vloeistof over zich heen kreeg. Andere risicogroepen zijn jong vol wassenen (vuur), en bejaarden (ro ken in bed). Behalve die hete vloei stoffen is vuur (dertig procent) in Nederland de belangrijkste reden van verbranding. In het merendeel van de gevallen, zo blijkt uit analy ses, zouden brandwonden te voor komen zijn geweest. Maar goed, men heeft zich gebaand, wat aan? Iedereen weet nu wel van de tele visie hoe fakirs er in slagen om over hete sintels te lopen. Die sin tels zijn wel gloeiend heet,, maar die fakirs lopen er bliksemsnel overheen en voelen niks. Maar an dersom geldt ook: een matige hete warmtebron, zelfs water van slechts 45 graden, kan veel schade aanrichten als het contact maar lang genoeg duurt. De moraal: bij brandwonden moet je bliksemsnel ingrijpen, elke minuut is meegeno men. Bij verbranding met hete vloeistoffen is het beste om het aangedane lichaamsdeel zo snel als mogelijk af te koelen met water. Men heeft vastgesteld dat een uur lang afkoelen met water nog steeds een gunstige uitwerking heeft, maar dat houdt natuurlijk niemand vol. Vooral kinderen lopen dan het gevaar om onderkoeld te raken en in dat geval zijn koude compressen een alternatief. Bij verbranding door vuur is het zaak om de vlam gevatte kleren snel te doven. Dat kan het beste met doeken, dekens, jassen of wat dan ook. Dat doven moet altijd lig gend gebeuren en nooit staand. Als het slachtoffer staat dan werkt de kraag als een soort schoorsteen waardoor hals en gezicht alsnog kunnen verbranden. Alles wat knelt riemen, armbanden, rin gen moet zo snel mogelijk ver wijderd worden, omdat naderhand de aangetaste lichaamsdelen zullen opzwellen. Kleren, vooral als ze met hete vloeistoffen zijn door drenkt, kun je het beste gewoon met een schaar wegknippen. Ze uittrekken gaat vaak te langzaam en bovendien kun je daarmee de aangetaste huid beschadigen. De brandwond kan dan verder het beste worden afgedekt met steriel gaas of schone doeken. Wat dan verder moet gebeuren hangt af van de ernst van de brandwond: hoe uitgebreid is de wond en hoe diep? Dokters gebrui ken een handige „regel van 9" om de uitgebreidheid vast te stellen, maar veel moeilijker is het om te bepalen hoe diep de wond is. Een oppervlakkige brandwond doet pijn en als je op de rode huid drukt wordt die weer bleek. Deze won den genezen doorgaans binnen een week of drie. Maar bij diepe huid verwondingen zijn alle onderdelen van de huid kapot: de zenuwen zijn geluk bij een ongeluk verlo ren gegaan zodat de wond geen pijn doet, maar met de zenuwen is ook de huid het vermogen kwijt om zich te herstellen. Eigenlijk kun je bij grote verbrandingen niet meer van wond spreken. De aan duiding „verbrandingsziekte" geeft de situatie veel beter weer. Een ernstige verbranding is een ab solute noodsituatie. De patiënt maakt eerst de verbranding bij vol le bewustzijn mee, is aanvankelijk nog in redelijke goede conditie en dan begint het „gevecht met de En gel". De patiënt wordt doodziek, in bijna alle gevallen ontstaat er shock, de waterhuishouding raakt totaal ontregeld en de weerloze huid wordt onmiddellijk belaagd door hordes bacteriën. Een uiterst kritische periode die alles vergt van de patiënt en waarbij de tru cendoos van de behandelende art sen tot op de bodem leeg moet. Dat is nog maar het begin, want als het levensgevaar is gekeerd, dan is het onheil nog lang niet bezworen. De patiënt is verminkt en vaak zijn spieren en pezen ook aangedaan. Dan begint een eindeloze ronde langs allerlei specialismes om de schade zoveel mogelijk te beper ken. De huid wordt gesloten met huidtransplantaten, revalidatieart sen bemoeien zich met het bewe gingsapparaat, kortom, er wordt eindeloos veel geduld gevraagd van arts en patiënt. Geen wonder dat men in Groningen, Beverwijk en Rotterdam aparte brandwonden centra heeft opgericht om dit ui terst specialistische karwei te kla ren. Niet zonder succes. De afgelo- Een tien jaar is de sterfte door randwonden ras gedaald. door Joke Forceville-Van Rossum Vruchtwater- onderzoek Voor zij geboren worden, heb Ik hen al gewild. Kerklied Tante Sofietje belt me maar zelden op. Dat neem ik haar niet kwalijk. Ze is weduwe, heeft tien kinderen gehad, van wie er negen nog in leven zijn en verheugt zich in 25 kleinkinderen. Ze is mijn aangewaaide tante, zoals dat bij ons heette, niet bloedeigen, een vriendin van moeder, maar echter dan sommige familiale tantes. Ik vind haar een verstandige moeder en oma. Waar ze kan springt ze in, met raad en daad, maar een bemoeial is ze niet. Als ze me belt is daar een duidelijke reden voor. Zoals vorige week. „Lieve kind, ik heb je raad nodig". Haar verhaal kwam. Ik moet u eerst even verduidelijken dat tante Sofietje éen kind verloren heeft dat gehandicapt ter wereld kwam en niet heel lang heeft geleefd. Ze heeft er dag en nacht voor gezorgd. Nog als ze het erover heeft, komen er tranen. Ik geloof dat het haar liefste is geweest. „Je kent 'r wel, Martje, mijn oogappel onder de kleinkinderen, heeft me toevertrouwd dat ze in verwachting is. Nu heeft ze in haar hoofd gezet dat het niet verantwoord is die zwangerschap zomaar te aanvaarden. Tenslotte meende ze, ze zei het wel heel lief, hoor, je kunt nooit weten. Handicaps slaan wel eens een generatie over, beweren ze, maar ze weten dikwijls helemaal niet waardoor ze ontstaan. Ik ben jong en loop niet meer dan normaal risico, maar ik voel me zo maar niet veilig". Tante Sofietje had het duidelijk moeilijk met het verhaal. Ik vroeg haar wat ze tegen de redenering vond. Nou ja, dat was heel duidelijk. Vruchtwateronderzoek liet je alleen maar doen, als je de gezondheid van het komende kind niet vertrouwde, daar zekerheid over wilde hebben en bij negatieve uitslag kon beslissen tot abortus. Ik bleef er eerst stil onder. Niet voor niets werd ik aangeklampt. Ook in mijn gezin had zich in het verleden een probleemkind aangemeld en dat wist tante. Ik heb geantwoord dat ik me best kon voorstellen dat Martje vruchtwateronderzoek wilde laten verrichten. En zelfs, dat ik het ook verstandig vond. Als dat werd gedaan, zouden de ouders weten waar ze aan toe waren. Grote kans dat alles prima in orde bleek en dan konden ze zich alleen maar verheugen op de komst van hun kind. „Maar als de uitslag nu eens ongunstig was! wierp tante tegen... „Moet ik me er dan mee verzoenen dat ze zich laat aborteren?" vroeg ze wat beverig. We hebben een heel gesprek gevoerd. Samen kwamen we tot de conclusie dat ouders die te horen krijgen dat hun kind gehandicapt zal zijn bij de geboorte, daaruit toch niet zo maar de conclusie behoeven te trekken dat het kind er niet zal mogen zijn? Sommige handicaps zijn nu al bij zo'n onderzoek vast te stellen; mongolisme o.a. en spina bifida (open rug). Ik weet uit eigen ervaring wat het is een lichamelijk gehandicapt kind in het gezin te hebben. Ik weet dat het een enorme zorg is en extra lasten met zich meebrengt. Maar óók heb ik ontdekt hoe iemand die niet 100% is, volgens de gangbare normen, daarom nog wel „iemand" is. Ik heb tante Sofietje tenslotte geadviseerd dat onderzoek vooral niet tegen te houden. Maar bovendien, dat ze aan Martje en haar man moest voorstellen, dat die twee van te voren in elk geval, samen zouden uitmaken wat hun beslissing zou moeten worden voor het geval het onderzoek negatief zou uitvallen. Hoe zwaar de wetenschap ook weegt dat de komende geboorte allprlei problemen gaat oproepen, het lijkt mij goed als ouders van dié wetenschap te voren op de hoogte zijn. Als, zoals in ons geval, zo'n verdriet volkomen onverwacht komt, is de schok nog erger. Wie ervan weten, (1 tevoren, kunnen zich enigermate voorbereiden en met anderen die de ervaring hebben, in gesprek gaan. De beslissing hóeft niet abortus te zijn. Voor zij geboren :j worden, heb Ik hen al gewild".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1988 | | pagina 14