De grote twijfels van PIET MONDRIAAN Ccidóc Qowuvnt' ZATERDAG 13 FEBRUARI 1988 zijn hoop gericht op de „oosterse over buur", de Sovjetunie. „Veel werk van belangrijke vooroorlogse kunstenaars is ondergebracht geweest in Oosteuropese musea, waaronder dat van Dresden. Na de oorlog is daar weinig van teruggezien. Ik vermoed dat het ligt opgeslagen in de kelders van Russische musea. Nu de verstandhouding tussen Oost en West wat beter lijkt te worden, hoop ik meer duidelijkheid te krijgen. Ik ben al wel in Dresden geweest, maar daar konden ze me niet verder helpen". Henkels heeft met de expositie slechts één doel voor ogen: „Ik wil laten zien dat Mondriaan niet altijd abstract ge weest is, dat er een ontwikkeling is ge weest die leidde tot het neo-plastische werk, de vlakken en de lijnen. Ik wil een eind maken aan het beeld van een man die placemats maakte; ik wil de mensen ook kennis laten maken met wat. hij daarvoor schilderde en tekende". De expositie volgt die ontwikkeling nauwgezet. Zij begint bij de landschap pen die Mondriaan op jonge leeftijd maakt. Hij is zeventien als hij zijn lagere akte tekenen behaalt. Drie jaar later, in 1892, na het behalen van zijn middelba re akte en na al enkele jaren tekenles ge geven te hebben, begint hij een studie aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunst in Amsterdam. De rapporten daarover variëren van „ijver zeer goed, aanleg vrij goed" in het begin, tot „ijver goed, aanleg redelijk" aan het einde van zijn studie. Het werk dat hij in de eerste jaren na maar ook nog tijdens zijn stu die maakt bestaat vooral uit landschap pen en stillevens, vaak in opdracht ge maakt, en, zeker vergeleken met de late re Mondriaan, nog vrij stijfjes. „Al blijkt overduidelijk uit dat werk", vindt Her- bert Henkels als bewonderaar van Mon- driaans vakmanschap, „hoe groot het kunstenaarschap, van Mondriaan ook toen al was". Maar, zo blijkt uit de tentoonstelling, echt interessant wordt Mondriaans werk pas na de eeuwwisseling. De jonge kun stenaar gaat zich steeds meer interesse ren voor esoterische denkwijzen (de the osofie van mevrouw Blavatzky, de an troposofie van Rudolf Steiner), komt in aanraking met de schilderkunst van landgenoten als Van Gogh, Van Dongen en Sluyters, en creëert in slechts een paar jaar tijd een oeuvre dat zo varieert, dat zijn ontwikkeling nauwelijks is bij te benen. De boerderijen en bossen die hij schildert, zijn bijvoorbeeld in 1904 nog opvallend gedetailleerd en pastelachtig, in 1906 veel grover en vrij mat van toon, maar in 1908 uitbundig gekleurd, veel abstracter, en vorm gegeven door in stippels opgebrachte, contrasterende kleuren. De breuk met de figuratieve schilderwij ze krijgt gestalte rond 1912. De dan in Parijs verblijvende Mondriaan wordt duidelijk beïnvloed door het kubisme; het onderwerp wordt teruggebracht tot schematisch aangebrachte lijnen en vlak ken, waarin nog ternauwernood de oor spronkelijke vormen zijn terug te vin den. Heel duidelijk is die ontwikkeling op de expositie te zien bij een serie bo men, allemaal geschilderd in 1912. De stap die hij vervolgens maakt naar zijn composities in ovaal, zonder een be paald onderwerp als basis te nemen, is dan nog een kleine. Elk volgend schilde rij lijkt een logisch vervolg in die ont wikkeling. De dan al tot „composities" omgedoop te werken worden steeds strakker, steeds meer teruggebracht tot de essentie van enkele lijnen en vlakken, en krijgen steeds meer een eigen betekenis als beel dend object op zich. En ook die ontwik keling gaat stapje voor stapje, op de ex- mer eindigend streven naar perfectie. Dat samen was niet echt bevorderlijk voor de technische kwaliteit van zijn werk. De restaurateurs, elkaar aanvullend: „Er is van Mondriaan bekend hoe hij tijdens een expositie een trap pakte en ter plek ke nog wijzigingen aanbracht. Als je zijn werk onder strijklicht bekijkt zie je on der de oppervlakte van zijn schilderijen duidelijk oude lijnen lopen die hij later overschilderde, wegwerkte onder een egaal vlak. En om dat perfect te krijgen bracht hij laag over laag over laag aan, wat tot gevolg had dat het werk erg snel craqueleerde (barstjes in de verflaag, red.). Mondriaan had daar zelf ook pro blemen mee: hij maakte veel nieuw werk omdat hij vond dat hij het niet kon ma ken kopers met dat al bijna verouderde werk op te zadelen. En dat was dan nau welijks een paar jaar oud". Dat Mondriaan daar inderdaad over in zat, blijkt uit de correspondentie die de kunstenaar voerde met een koper van zijn werk. „De witte fond is helaas hier en daar gebarsten, door 't vele zoeken maar ook omdat het wit niet drogen wil de met de koude en men niet voldoende stoken kon; misschien ook omdat ik voor 't eerst zinkwit in plaats van Cremswit nam. De kleuren blijven ge lukkig ongeschonden. Als 't een bezwaar is, wil ik ze later gaarne tegen twee ande re ruilen", schreef Mondriaan in 1917. Opmerkelijk is volgens Venema, Bitter, Schriers en Van den Noort dat Mondri aan vóór alles een echte kunstschilder bleef. Venema: „Je ziet ook in de neo- plastische werken nog heel duidelijk de penseelstreken. Hij was uitermate pre cies bezig, terwijl hij ook toen al de mo gelijkheid had het veel strakker te ma ken, veel gelijkmatiger. Blijkbaar wilde hij dat nietwilde hij dat je zag dat het geschilderd was"., Bitter wijst op de „Compositie met blauw" uit 1937, bestaande uit veel witte vlakken met slechts één blauw vlakje. Mondriaan heeft er vijf jaar over gedaan om dat werk af te maken. „Hij is er na tuurlijk niet dagelijks mee bezig geweest, maar het zegt wel iets over hoe Mondri aan worstelde met de materie". Datzelfde blijkt bij een door Bitter en Schriers gerestaureerde tekening van Mondriaan, die er op de expositie bij- hangt alsof hij gisteren gemaakt is. De houtskoollijnen van het uit 1913 stam mende werk zijn door Mondriaan hier en daar met de hand en de vingers weg geveegd, wat een nogal groezelige indruk geeft. Dat lieten de restaurateurs onge moeid, maar de vele kreukels en vocht vlekken in het danig gehavende werk werden er zonder mankeren uitgehaald. Niet tot ieders vreugde, vertellen zij. „Er zijn stemmen binnen ons vakgebied die zeggen dat je ook die kreukels onge moeid moet laten, of dat je craquelé moet laten zitten omdat het gewoon tot het kunstwerk behoort. Alles wat de tand des tijds heeft aangericht moet je zo laten, zeggen ze. We volgen die dis cussie, maar vinden toch: als iets wit was toen de kunstenaar het schilderde, en het is nu koffiebruin, dan moet het weer wit worden, want dat was de inten tie van de kunstenaar". Haagse school Wat dat betreft heeft de Mondriaan-ten- toonstelling een groot nadeel. De gelijk tijdig lopende expositie van de collectie Haagse School is er nogal door in de verdrukking gekomen, zo ook de restau ratie van tot die school behorende wer ken. Restaurateur W. van den Noort: „We doen vrijwel niets anders meer dan Mondriaan. Veel werken van de Haagse School kwamen onder een dikke laag stof vandaan, en worden voor het eerst sinds vijftig jaar geëxposeerd. Maar door de drukte rond Mondriaan hebben we er weinig aan kunnen doen. Jammer, maar het is niet anders". Wat wel is gerestaureerd is in elk geval zeer de moeite van het bekijken waard. Zo is er onder meer werk van Vincent van Gogh uit zijn Haagse periode, dat nog niet zo vaak is geëxposeerd. Verder is er een jeugdwerk van Jozef Israëls, en een wintergezicht dat Anton Mauve als laatste schilderij maakte vlak voor zijn dood in 1888. En werk dat reeds langer in het Gemeentemuseum te bezichtigen viel. Waarmee maar gezegd wil zijn dat zelfs Mondriaan de meesters van de Haagse School niet tot leerlingen kan de graderen. KOOS VAN WEES Haags Gemeentemuseum: Mondriaan - van figuratie naar abstractie: Mondrian - The Sidney Janis Family Collection: De Haagse School. Van 20 februari tot en met 29 mei. Geopend dinsdag tot en met xrijdag van 10.00 tot 17.00 en op zater dag en zon- en feestdagen van 12.00 tot 117.00 uur. Na Japan en Amerika nu eindelijk weer in Den Haag: Mondriaan. Het Haags Gemeentemuseum viert de thuiskomst van de grootste Mondriaan-collectie ter wereld met een overzichts tentoonstelling. Veertigjaar Mondriaan, samengevat in „Mondriaan - van figuratie naar abstractie". Tegelijkertijd is er ook een expositie van de Haagse- Schoolcollectie, waarmee met name de jonge Mondriaan overeenkomsten vertoonde. Vandaag op deze pagina alvast een voorproefje. DEN HAAG - Het opmerkelijkst op de grote Mondriaan-expositie in het Haags Gemeentemuseum zijn I de zogenoemde „Onvoltooiden". Uit die onvoltooide doeken en te keningen blijkt overduidelijk hoe Pieter Christiaan Mondriaan (1872 -1944) worstelde met het nog onbe vlekte linnen, in een wanhopige I zoektocht naar de juiste vlakverde ling, het meest evenwichtige lijnen spel, de sublimatie van de een voud. Waar nogal wat mensen vraagtekens plaatsen bij de schijnbare eenvoud van Mondriaans werk („Noem je dat kunst?! Laat me niet lachen!"), daar schetsen de verschoven lijnen, de met oplosmidde len bewerkte strepen en de vele verfla gen het beeld van een bevlogen kunste naar die dag en nacht bezig was met hèt werk dat alle voorgaande werken over bodig moest maken. „Mondriaan was een echte kunstenaar, altijd op zoek, altijd verbeterend, nim mer tevreden", beamen de heren Vene ma, Bitter, Schriers en Van den Noort, samen de restauTatie-afdeling van het Gemeentemuseum. Op de werktafels lig gen eenentwintig blaadjes uit een schets boek van Mondriaan, die vorig jaar met financiële steun van de Vereniging Rem brandt werden verworven bij een kunst handel in Londen. En even verderop staan vier landschaps-schilderijtjes van Frits Mondriaan, Piets oom, een derde rangs Haagse Scholer die zijn neef de be ginselen van de schilderkunst bijbracht en een grote invloed had op diens ont wikkeling. En die zich in advertenties la ter distantieerde van zijn toen al be roemde neef en de krantenlezers ver zocht de beide Mondriaans vooral niet met elkaar te verwarren. Deze schetsen maken deel uit van wat de grootste Mondriaan-tentoonstelling aller tijden wordt genoemd. Ze vormen een onmisbare, maar nooit eerder ge toonde schakel in het werk van Mondri aan, die zich in veertig jaar tijd ontwik kelde van decoratief landschapsschilder lot invloedrijk experimenteel kunste naar. De schetsen blijken wonderwel aan te sluiten bij die van de Newyorkse gale riehouder Sydney Janis, wiens Mondri aan-collectie voor het eerst in ons land te bezichtigen is; ze komen uit hetzelfde schetsboek. Zoals de collecties van Janis en het Haags Gemeentemuseum elkaar helemaal goed aanvullen, hoewel ze apart van elkaar te bekijken zijn tijdens de overzichtstentoonstelling. Zo'n 260 Mondriaans zijn er te bezichti gen tijdens „Mondriaan - van figuratie tot abstractie", waaronder zo'n zeventig werken uit de Janis-collectie. Onder het tentoongestelde een nooit eerder getoon de Mondriaan-kopie van de Piëta van Avignon, die werd teruggevonden door Herbert Henkels, de Mondriaan-expert van het Gemeentemuseum. Het werk hing, toen het werd teruggevonden, half achter een gordijn in de woning van voormalige Hagenaars die in 1938 naar New York waren geëmigreerd. En ook is er een door de kunstenaar geïllustreerd boekje uit 1894 te zien, dat werd opge duikeld door een opkoper in Zwolle. Sovjetunie Henkels, die vele publikaties over de in Amersfoort geboren kunstenaar schreef en die de stuwende kracht is achter deze overzichtstentoonstelling, vermoedt dat het Haags Gemeentemuseum nu een derde van Mondriaans werk in bezit heeft. Wat de toekomst betreft heeft hij positie ook uitstekend te volgen voor mensen die alleen maar kennis hebben genomen van Mondriaans „neo-plasti sche" \yerken, zijn lijnen- en vlakken- spel. Mondriaan zelf legt in allerlei pu blikaties, onder meer in het tijdschrift De Stijl, verantwoording af voor zijn kunstzinnige opvattingen, die vooral be paald worden door zijn door theosofie en antroposofie geïnspireerde denkbeel den. De schilderijen weerspiegelen die opvattingen en Mondriaans idee dat zijn schilderkunst de verdergaande conse quentie is van alle schilderkunst voor hem. Voor de heren Venema, Bitter, Schriers en Van den Noort, de vier restaurateurs van het Gemeentemuseum, vormt juist die enorme ontwikkeling in het werk van Mondriaan het interessante aan deze kunstenaar. „We zijn nu op zijn minst anderhalf jaar bezig met voorna melijk Mondriaans te restaureren, en toch verveelt het geen moment", aldus J. Venema, die samen met W. van den Noort zorgt voor de schilderijencollectie. „Dat is juist het opmerkelijke: je bent bezig met één man, maar het werk is zo gevarieerd, kent zoveel verschillende ontwikkelingen, dat je het idee hebt dat er veel meer kunstenaars aan het werk zijn geweest". De vier zijn blij dat er voorlopig aan de reizen van de Mondriaan-collectie een einde js gekomen. De nieuwe directeur van het Gemeentemuseum, R. Fuchs, wil dat de mensen uit Japan en Amerika naar Mondriaan in het Gemeentemu seum komen, in plaats van andersom. Tekeningenrestaurateur C. Bitter: „We zijn niet zo'n voorstander van de vele reizen die kunstwerken moesten maken onder Henk Overduin. Er gebeurt zo ontzettend veel met die doeken. Elke be weging kan stof en pastel verloren doen gaan. Dat hoeft niet meteen zichtbaar te zijn, maar kan dat na tientallen jaren wel worden. Er zijn vreselijke plannen geweest met de Mondriaans, die geluk kig niet zijn doorgegaan. Ze zouden de hele wereld over reizen. Op termijn ben je als museum dan toch de grote verlie zer. Want het werk lijdt er zeker onder". Wat de Mondriaans betreft geldt dat des te meer, aangezien de schilder met name aan het begin van deze eeuw hevig expe rimenteerde met allerlei verfmiddelen. Daarnaast bracht hij constant wijzigin gen aan in zijn werkstukken, in een nim- Boven: „De blauwe Boom is een schilderij dat Mondriaan in 1908 of 1909 heeft geschilderd. Links: Een zelfportret van Piet Mondriaan uit 1918. FOTO'S: PR

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1988 | | pagina 19