naie
Leven
verrot
snel in
dampend
oerwoud
fi
ZATERDAG 16 JANUARI 1988
Ruim anderhalfjaar geleden
kwam een groepje jonge
Colombianen op uitnodiging
van het Rode Kruis naar
Nederland voor een training in
elementaire gezondheidsleer,
onder meer in het
Leidschendamse ziekenhuis
Sint Antoniushove. De vijf
Colombianen, vrijwilligers en
aankomende medici, waren
afkomstig uit het
oerwoudgewest El Choco,
gelegen in een uithoek van
Colombia waar de
levensomstandigheden
allerberoerdst zijn. De training
van de Colombianen was
onderdeel van een project van
de Rode-Kruisafdelingen in
Den Haag en Zoetermeer/
Benthuizen om de medische
voorzieningen voor de bewoners
van El Choco te verbeteren.
Daartoe zijn ook twee varende
medische hulpposten gekocht,
die dag in, dag uit hun weg
zoeken over de rivieren en
meren in het dampend-hete
tropische regenwoud.
Verslaggever Eric Vrijsen reisde
naar El Choco en ging in het
donkere oerwoud op zoek naar
reddingbrengende schepen die
aangeschaft Iconden worden
door de inzet van vooral veel
jongeren in de Haagse regio.
Overigens zijn bijdragen om de
schepen varende te houden nog
steeds welkom op gironummer
22000 ten name van
Nederlandse Rode Kruis in Den
Haag onder vermelding van El
Choco.
v.a
03454-yjpix) „Waarom ga je naar El
hoco? Je bent gewaarschuwd,
lalaria. Absolute armoe. Hitte,
f bn permanente natuurramp". De
aarschuwingen hadden geen ef-
ct. De uitdaging was groter dan
^ft mogelijke gevaar in deze im-
JPJPfense rimboe in de noordwestelij-
punt van Colombia, begrensd
■■É^or de Stille Oceaan, Panama en
pribische Zee. Een prachtige
reek, vrijwel even groot als Ne-
-v prland, met echter slechts twee-
onderdduizend inwoners. Maar
pk een gebied met onbeschrijflijk
jed. Nergens in Zuid-Amerika
Turven zoveel kinderen als in El
fcoco.
d de rivieren van het moerasgebied va-
|n de bootjes van het Rode Kruis. „Het
ijn de Bote de la Humanidad en de
bte de la Juventud, de boot van de
jenslievendheid dus en de boot van de
_d", vertellen de mensen - vertederd
jimlachend - in Quipdo, de vijftigdui-
pnd inwoners tellende hoofdstad van El
jhoco. Hier heerst een gemiddelde tem-
■feratuur (dag en nacht) van 28 graden
n zo om het uur begint het keihard te
[genen. Een enorme roffel op de ver
peste golfplaten daken van de krotten
wijken.
tan de oever van de Rio Tutunendo ligt
^n van het vocht zwart uitgeslagen
jerk. Gras groeit op de muren. Het aan
palende bankgebouw - massieve beton-
ïolos; parel der vooruitgang - zal er
)ver pakweg tien jaar precies zo uitzien.
_Aan de waterkant stappen negers in zelf
gemaakte boomstamkano's, beginnen
aan een tocht naar God weet hoe ver.
£odra je op straat stil blijft staan om ie-
nand de weg te vragen of een praatje te
naken, breekt het zweet je aan alle kan
en uit. „Als we geen ventilator hebben,
Japen we naakt. En als we wel een ven-
llator hebben, slapen we ook naakt",
bordt er gezegd.
Kf1
li h
erberg
herberg El Rey (de koning) krijg ik
tamer acht. Het is een hok met een
k vanprooljesplafond en een grote ventila-
or. Om vier uur 's middags herkrijgt
[et stadje zijn elektriciteit en weerklinkt
!r uit alle winkeltjer salsa-muziek. Ver
ier lijkt het alsof niemand hier hoeft te
yerken. Er is trouwens geen werk. En
let is veel te heet.
Restaurant El Paisa serveert vis met een
iierkwaardig bijsmaakje. „Het water
|an de rivier is vervuild met de uitwerp-
:len van duizenden mensen", zegt de
ikter van het hospitaal, die zich het ge-
:ht overigens best laat smaken. Hij
imt een lange reeks op van tropische
iekten en enge kwalen die de bevolking
:isteren. Na het eten neemt hij mij mee
tar zijn ziekenhuisje. Overal liggen
lensen te bibberen van pijn of onge-
Twee verpleegsters scheren een
le plek op het hoofd van een jongetje
>iat geopereerd moet worden. Dan valt
yWet licht weef uit.
n Mn mijn herberg komt de doucheknop tot
Aan mijn kin en blijft de hele nacht
Iruppelen. Toch ligt hier een van de gro
gehei men van de Derde Wereld: het
'assen. Uit de grauwe, scheefgezakte
luizen komen 's ochtends fris gereinig
de mensen, die bij voorkeur smetteloos
hemden en helder gele broeken
pragen. Ik kijk naar mijn spijkerbroek
?n voel me vies.
aagl
Ge
vaar
Twee plastic draagtasjes moeten vol-
loende zijn om het allernoodzakelijkste
hiee te nemen op de tocht door de jun-
"^le. Perskaart, Norit en muggenstift wa-
lenen me tegen uiteenlopende gevaren,
k zal weinig belang stellen in het uur
^an de dag. Toch besluit ik het horloge
)m te houden. Later komt het nog van
)as.
Vanuit Istmina (tachtig kilometer zuid
waarts over een hobbelweg) begint de
ocht over de Rio San Juan. Op weg
ïaar het oerwoud en de nederzettingen
van de wilde indianen. Ik wil naar de
ilaats waar de Rio uitmondt in de Stille
Dceaan. Daar ergens moet de Bote de la
fuventud varen.
Vloeizame onderhandelingen met Dona
Gloria, de onsympathieke eigenaresse
van een serie goudmijnen in de diepe
wildernis. Op te veel plaatsen aan haar
zware lijf hangen sieraden. Vanuit een
schommelstoel bestuurt ze haar wereld
en laat ze iedereen voor haar hollen.
Voor'een veel te hoge prijs verhuurt ze
haar motorboot en stuurt „El Mudo" (de
lofstomme) mee. „Geef hem goed te
iten. Anders laat hij je daar achter",
rijst ze.
haa
ibo<
^gClCT
■krij
HAAGSE REDDINGBOTEN
DOORKRUISEN EL CHOCO:
Gezondheidsvoorlichting aan de indiaanse bevolking is een van de taken van het Rode Kruis in El Choco.
De kindersterfte in dit dampende land is hoog, heel hoog. Hier een moeder met het lijkje van haar kind in een
kistje.
De Rio San Juan is geen rivier; het is
een wirwar van rivieren en meren, een
moeras waarvan het water met hoge
snelheid in de richting van de oceaan
stroomt. Gevaar dreigt in draaikolken,
verborgen boomstammen en rotsblok
ken, insekten en slangen.
Hoe weet El Mudo de weg in dit doolhof
van hoofdstroom, zijrivieren, zandban
ken en kleine eilandjes? Hoe vaak heeft
hij het traject bevaren om het van bui
ten te kennen? Zijn handicap stelt hem
niét in staat vragen te horen of er ant
woord op te geven.
Mistig
Af en toe passeren we mensen die met
een peddel of een lange stok hun kano
voortbewegen. Rechtop staan ze in hun
uitgeholde boomstam. Wiebelend. De
golfslag dreigt hen telkens uit het even
wicht te brengen. Vaak zie je een vrien
delijke grimas onder hun'strohoedje. En
altijd steken ze joviaal hun hand op, als
of ze zeggen willen: „Hier woont een
vredelievend volk".
Zware takken en scheefgegroeide palm
bomen buigen zich paradijselijk over het
water. Aan het eind van de dag gaat in
de verte de zon onder; een machtig
schouwspel van rood, oranje en grijs aan
het einde van de wereld.
Op de rivier wordt het echter koud en
mistig. De duisternis valt in, snel en ver
raderlijk. Korte tijd later zijn we ver
dwaald in het moeras. Ongemerkt is de
boot wéér stroomopwaarts gaan varen.
Mudo maakt heftige gebaren. Hij stoot
rauwe klanken uit. Wat wil hij toch? Hij
vouwt zijn handen alsof hij devoot gaat
bidden en wijst naar het mets in de on
zichtbare verte. Geregeld stopt Mudo de
motor om te controleren of we nog wel
stroomopwaarts varen. Dan hoor je de
geheimzinnige klanken van het oer
woud. Een keer blijkt dat de boot toch
weer ongemerkt van richting is veran
derd en wordt weer rechtsomkeer ge
maakt.
Ineens slaakt Mudo vreugdekreten. In
de verte heeft hij licht ontwaard. Op
nieuw vouwt hij vroom de handen en
trekt hij zijn gezicht in een zedige plooi.
Sneller dan gedacht komen de lichten
naderbij en blijkt wat hij had willen zeg
gen: een missiepost.
Met weinig woorden geeft de priester te
kennen dat we welkom zijn om te blij
ven slapen. Als een razende eet El Mudo
biscuitjes, terwijl ik nog bezig ben het
laatste blikje tonijn open te maken.
Even later gooit Mudo het inmiddels
lege blikje in een hoek. Voor het slapen
Duisternis
's Nachts is het beangstigend donker. Zo
donker dat het niet uitmaakt of je je
ogen open houdt of sluit. Vlakbij hoor ik
ratten ritselen, maar zie niet waar ze
zijn. Ineens realiseer ik mij hoe fout het
was dat lege, sterk naar vis ruikende
blikje bij" de andere etenswaren te stop
pen. Maar ik heb niet de moed om op
de tast het blikje uit de papieren zak te
verwijderen.
De volgende ochtend zijn we nog maar
net op weg of voor ons doemt een grijze
patrouilleboot op van de Colombiaanse
marine. Aan weerszijden van het gevaar
te drijven sloepen waarin argwanende
militairen „op hun buik achter mitrail
leurs liggen. Ze inspecteren de boot, wil
len alles weten, maken dan een norse be
weging met hun hoofd: Ga maar.
Korte tijd later komen we bij de eerste
nederzetting van de bosindianen, Mata-
re. De dorpsoudste blijkt een man van
rond de dertig met een Amerikaanse ba
seballpet. „Alle inwoners van Matare
zijn gelijk en gelukkig", vertelt hij. Maar
te vaak wordt zijn dorp getroffen door
dodelijke ziektes. „Gelukkig komt af en
toe de Bote de la Juventud. De dokter
geeft pillen, zet spuiten en trekt tanden".
Vrouwen, die hier niet meer dragen dan
een rieten rokje en een halssnoer van
kleurrijke kraaltjes, vlechten vriendelijk
lachend rieten mandjes. De huizen zijn
gemaakt van vlonders op hoge palen
met daarboven een dak van gras en bla
deren. Iedereen kijkt onbelemmerd bij
ieder ander naar binnen. Iedereen weet
wat zijn buren doen en bepraten: een
dorp zonder privacy.
Alleen het schoolgebouwtje, ook op pa
len, is helemaal dichtgetimmerd. Leer
lingen mogen niet worden afgeleid. Óp
een tafel in het lokaal liggen gedroogde
slangen. Er hangt een landkaart van Eu
ropa. In een houten kooi wordt een vos-
achtig beest gevangen gehouden dat wel
dra door de dorpsbewoners zal worden
genuttigd. El Mudo heeft intussen de
jeugd om zich heen verzameld. Hij wil
een boodschap kwijt, want hij zwaait
wild met zijn armen. Zijn machteloze
keel schuurt. De kinderen lachen uitbun
dig om deze falende goochelaar.
Afgehakte hand
Nog acht uur varen is het naar de mon
ding van de rivier. Maar er is niet meer
genoeg benzine. De Bote de la Juventud
is onbereikbaar ver weg. Misschien is hij
wel de oceaan opgevaren om kleine, geï
soleerde kustplaatsen aan te doen.
Bij het passeren van het dorpje San Mi
guel gebaren mensen dat de boot moet
aanleggen. In een van de hutten is een
blote-voeten-dokter bezig een gewonde
jongeman te helpen. Op de grond ligt
een afgekapte zwarte hand met het bloed
tussen de magere vingers. Naar later
blijkt het resultaat van een vechtpartij.
Intussen probeert de gezondheidswerker
zo goed en zo kwaad als het gaat de
bloederige stomp te hechten. Als hij met
naald en draad aan de slag gaat vlucht ik
weg, terwijl kinderen vol aandacht blij
ven kijken. Ik moet echter terugkomen:
met mijn horloge de gezonde pols van
de patiënt opnemen.
Als de wond zo goed en zo kwaad als het
kap gedicht is, gaat de jongeman mee
naar de boot. Naast hem zit Fernando,
een van de jonge vrijwilligers van het
Rode Kruis. Hij houdt een flesje met
vocht en een slangetje omhoog, het in
fuus van de patiënt.
Op de terugweg naar Istmina is El Mudo
onuitstaanbaar. Het lijkt of hij de boot
bewust door draaikolken en hoge golven
stuurt en vlak boven de benzineton
steekt hij telkens sigaretten aan. Een
keer waait zijn pet af en moet de boot
een wijde bocht terug maken. Handig
pikt Mudo het gore vod weer uit het
woeste water, alsof hij de gewonde wil
zeggen: „Dat kun jij nooit meer".
Wreed en mooi
Tegelijkertijd klapperen aan de oever
van de rivier opgeschrikte vogels met
hun vleugels, waarna zij sierlijk in de
lucht verdwijnen. Hoe kan dit continent
zo wreed en tegelijk zo mooi zijn?
In Istmina aangekomen gaat de gewonde
eerst uitgebreid in de rivier staan plas
sen. Even later loopt hij door de dorps
straat. Het is zondagmiddag en in alle
cantina's wordt feest gevierd. Mensen
dansen of liggen met het hoofd op tafel
hun roes uit te slapen. Niemand heeft
aan'dacht voor de jongen met de afge
kapte hand. die als een ter dood veroor
deelde voortsjokt over de weg naar het
ziekenhuis.
De verpleegster is niet onder de indruk
van het leed dat vechtersbazen zichzelf
berokkenen. „Ik heb niet gevochten",
sputtert de jongen tegen als ik de vier
duizend pesos betaal die de doktor nodig
heeft om de amputatie netjes af te ron
den. De vraag hoe en waar de hand be
graven zal worden, laat me niet meer
los.
Dagen later, na een lange boottocht over
de Rio Tutunendo, vind ik eindelijk een
van de twee scheepjes, de Bote de la Hu
manidad. Het robuuste stalen scheepje is
voor anker gegaan bij het dorpje Bete.
De bemanning bestaat uit dokter Rodol-
fo, twee verplegers en twee verpleegsters.
Ze geven gezondheidsvoorlichting aan
de vrouwen van het dorp. Kinderen
worden ingeënt tegen polio, gele koorts
en andere ziekten.
Dokter Rodolfo klaagt over het tekort
aan medicijnen. Hij is een dikke neger
die ervan houdt sarcastische grapjes te
maken. „Vandaag eten we rijst met een
ei. Morgen krijgen we ei met rijst", zegt
hij. En ook: „Geboortebeperking? De
mensen zeggen dat God de kinderen
stuurt. Maar soms vergeet hij ook voed
sel te sturen".
Tot diep in de nacht sta ik met Rodolfo
aan de waterkant. Urenlang staart hij
naar de zwarte spiegel en vertelt met
sombere stem over de corruptie in zijn
land. over de giftige Culebra-slang en
over de reusachtige monsters in de ri
vier. waarvan de negers denken dat ze
echt bestaan. „Vissen zo groot dat ze op
houden vissen te zijn. Dieren worden
het. Verslinders van de mensenkinderen
die hen per abuis lastig vallen".
In een van de hutten houden jongelui
een alcoholisch feest. „Drinken en kin
deren maken is de enige vorm van ver
tier", zegt Rodolfo. „De regens zijn ge
komen. De Rio is gaan stijgen", klinkt
uit een van de hutten. Het ritme van de
tamtam vermengt zich met de geluiden
van de tropennacht.
„We enten tegen alles in. Behalve tegen
armoe", zegt Rodolfo. En als de school
kinderen van Bete komen aanhollen en
de pil vragen voor hun onderwijzeres
zegt hij bars: „Laat schooljuf Hotlips zelf
maar eens komen".
Geen medelijden
Niet altijd kan de bemanning van de
Boot der Menslievendheid helpen. Ro
dolfo verwijst patiënten soms naar het
ziekenhuis van Quipdo. „Je moet nu
vertrekken dan ben je zaterdag in het
hospitaal. Daar zal de doktor die zweer
uit je been snijden. Doe je het niet, dan
kom ik over een paar maandjes terug
om het been op deze plek te ampute
ren", zegt hij tegen een bedroefd kijken
de negervrouw.
Maar aan medelijden doet Rodolfo niet.
Geen aalmoezen, geen gratis medicijnen.
Wie arm is moet knokken en leren voor
zichzelf op te komen. „Waarom geeft u
uw kind niet genoeg te eten?". Doktor
Rodolfo trekt aan het uitgedroogde vel
van een ondervoede peuter. „Ik heb
geen geld, dokter". Maar de medicus
kent geen mededogen. „Ik zie het al. Jij
kon je schulden niet betalen", zegt hij te
gen de vader.
Later zegt Rodolfo: „Het is een grote
fout de mensen te willen beschermen. Ik
zie de resultaten van mijn werk. Nu
deze boot een jaar over deze rivier vaart,
zie je al dat mensen uit eigener beweging
naar ons toekomen. Ze weten sinds kort
dat hun kind niet hoeft te sterven als het
last van diarree heeft".
Rottende kleren
Ik dacht dat Ik wist wat regen is. Maar
tijdens de terugtocht per rubberboot
komt het water met zoveel kracht naar
beneden, dat de grens tussen rivier en
regenbui vervaagt. De urenlange regen
bui overstemt het geraas van de buiten
boordmotor. Ononderbroken moeten we
hozen.
Ik voel dat de kleren aan mijn lijf begin
nen te rotten. De zolen onder mijn
schoenen hebben losgelaten en flapperen
clownesk onder mijn voeten. Boven het
donkergroene woud zijn de prachtigste
bliksemschichten te bewonderen.
Dan valt de motor uit. Het opstandige
water sleurt de rubberboot mee in de
verkeerde richting. Het eerst zo strakke
grijze rubber heeft zijn spanning verlo
ren en voelt nu slap aan. De boot begint
te lekken en we moeten snel naar de
kant.
Alles is doorweekt. Ook de blocnote. De
woorden die gisteren pas werden ge
schreven, beginnen te vervagen. Steeds
grotere inktvlekken op hel papier en let
ters sijpelen van de ene bladzij op de an
dere. Wissen uit wat ik aan ervaringen
had willen opslaan. Hoe lang moet ik in
El Choco blijven, opdat alle opmerkin
gen oplossen in het papier en ik aan alles
gewend zal zijn?
ERIC VRIJSEN
'CcidócSowumt'