De yrouw van de bu in viiiminïiïëh emeester De huilende BLA UHÜSTER DAKKAPEL Vroeger Opruiming CeidócSou/ta/nt Traan e kwaliteit van het carnaval bezuiden de rivieren is de laatste jaren enorm vooruitgegaan. De slome Brabanders en „Limburgers beginnen het, vooral in (muzikaal opzicht, eindelijk een beetje te leren. Niet uit zichzelf natuurlijk; ze ijken de kunst af van buitenlanders. )m precies te zijn: van Friezen. Want Is de Blauhüster Dakkapel niet iarenlang Den Bosch op stelten had ;ezet met haar swingende blaasmuziek, lan zouden de zuiderlingen zich nu og voortslepen op de maat van :eurderige Egellander-hoempa. „Laatst :ide een trombonist uit Zuid- imburg, die in Leeuwarden was omen wonen. Of hij mee mocht doen. iat kon natuurlijk niet, we kunnen iet zomaar iedereen toelaten. Die man vertelde dat iedereen daar in het zuiden nu speelt zoals wij. Dus geen Tiroler ieuntjes meer". Blauwhuis, gemeente Wijmbritseradiel, kan tevreden zijn. 1NEEK - Woest zingend zitten de mannen aan de bar. Met een zekere regelmaat beuken ze met lun glas op de tap om een nieuwe bierronde in te uiden. Ze gaan gekleed in kielen waarop de Frie- e vlag staat afgebeeld. Zo praten ze ook. Onver- taanbaar voor een buitenstaander. Maar de in- itrumenten die om hen heen zwerven, spreken :en taal die verder voert dan Blauhüs, Snits en )e Jouwer. Want dit rommelige gezelschap ormt niet minder dan de wereldberoemde, nou a, landelijk befaamde Blauhüster Dakkapel. In )edemsvaart speelden ze laatst nog zo aansteke- ijk dat de vrouw van de burgemeester binnen ijf minuten op de tafel stond. Wij Friezen vieren veel bruter feest dan de an- lere Nederlanders. Als de boeren hier een beetje lronken worden, bestellen ze niet zeven pilsjes, riaar zeventig!", zegt Jack Silvius, met zijn vijf- :ntwintig jaar de benjamin van het gezelschap en lus de jongste van de zes zonen Silvius die mee- pelen. Hij heeft zojuist een uur of twee trompet pelend door de straten van Sneek gesjouwd en aat zich het bier nu goed smaken. Ook zijn broer «lico heeft tijdelijk een glas aan de lippen in ilaats van de gebruikelijke tuba. De bekkens van :okke liggen stil en Ruurd heeft zijn kinderwagen :rgens in de hoek geparkeerd. Het vehikel, waar fan helaas net een wiel is afgereden, doet dienst lis onderstel van de grote trom. Ook liggen er de lessen frisdrank in voor onderweg. Ruurd duwt lan met zijn linkerhand de wagen en slaat de rom met zijn rechter. „A-ritmisch en a-muzi- caal", volgens de broers. Maar daar ligt Ruurd, lie in het dagelijks leven een sauna beheert, niet vakker van. Hij steekt een grote sigaar in zijn loofd, zet er een pet bij op en slaat en slaat, al- naar door. Valse kraai 'oor alle duidelijkheid: de Blauhüster Dakkapel s zoiets als een mini-fanfare. Of een orkest. Een iand misschien. In elk geval een muziekgroep, daar geen hoempa, absoluut geen hoempa. Zelfs >ij zoiets als de intocht van Sinterklaas te Sneek laten de dakkapellers merken iets in hun muzika- He mars te hebben. Nooit eerder klonken bekende liederen als „Oh, kom er eens kijken" en „Zie de maan schijnt door de bomen" zo jazzy en dixie. De gevestigde korpsen, met hun beremutsen, ma jorettes en glitterpakjes, zien dat anarchisme vol •verbazing aan. Nog erger wordt het als de man- %en gaan zingen: „Zie ginds komt de stoomboot", eibp geheel eigen melodie. En Ruurd zo vals als %en kraai. „Maar", zegt hij, „ik hoor het zelf teji- Sminste nog". "Achter die nonchalance gaat overigens een be hoorlijke muzikale discipline schuil. De dakkapel, reflie zo'n veertig keer per jaar optreedt, oefent elke Ewoensdagavond onder leiding van een heuse diri gent. Er worden eigen arrangementen geschreven etn die worden stevig ingestudeerd. Uit het hoofd, lack: „We kennen zo'n zestig, zeventig nummers •feoed uit het hoofd. De rest ontstaat gewoon ter ^plekke. Nico zet een bepaalde melodie in en dan -yolgen wij wel. Dan ontstaan de arrangementen e%pontaan". Dat mag ook wel, want bij het spelen Hp een dak zijn muziekstandaards niet zo handig, fgelopen zomer heeft de kapel, die haar naam inkt aan een optreden in 1972 op het dak van n bejaardenhuis, nog het wereldrecord „dakbla- n" verbeterd. Nico: „We hebben in vier uur 67 nummers gespeeld, waarvan 164 verschillen- Het record-optreden duurde vier uur en j/erd, net zoals vijftien jaar geleden, in Blauwhuis gespeeld. Bernlef Kornelis, voorzitter van de ver eniging Blauhüster Dakkapel en trompettist: „Er is nog nooit een band geweest die het heeft aange durfd ons record te verbeteren". ijsbaan Jack Silvius, wiens vader bars placht te vragen of er al gerepeteerd was waar andere vaders zich zorgen maken over het huiswerk, vertelt dat de kapel eigenlijk op de ijsbaan van Heerenveen ontstaan is. Tijdens de wedstrijden die daar door de jaren heen werden gehouden, waaronder de wereldkampioenschappen, werd er links en rechts in het stadion tegen elkaar op gespeeld en bij der gelijke muzikale kampioenschappen ontmoetten de heren elkaar. In 1979 werd die ongeregelde muzikale samenwerking in een formeler jasje ge stoken; de kapel werd een vereniging, de mannen maten zich een Friese vlag aan en sloegen aan het oefenen. Een jaar of vijf geleden achtte de groep het eigen niveau hoog genoeg om de gevaarlijke oversteek naar het zuiden des lands te wagen. Jack: „De eerste keer gingen we op de bonnefooi met carnaval naar Den Bosch. Dat beviel zo goed, dat we ons lieten inschrijven voor de op tocht. Na afloop daarvan raakten we verzeild in het Casino, een grote zaal waar 99 kapelletjes zich verzamelden. We speelden daar wat, maar ja, we kregen alleen maar wat reductiebonnen, dus maakten we ons uit de voeten. Maar een van de opperhoofden daar kwam ons achterna en riep: „Hoho! Wacht eens even. Er zijn ook nog andere bonnen!". Toen zijn we dus gebleven en de jaren daarop waren we er weer, alleen dan tegen een leuke vergoeding. Tja, we baarden nogal wat op zien daar. Ze speelden allemaal van die langzame Duitse muziek, die Egellander-troep. Wij waren veel swingender. Dat sloeg enorm in, ons optre den was het hoogtepunt van de avond. Het pu bliek wilde niet geloven dat we Friezen waren, ze dachten dat we verkleed waren. Er wordt daar heel anders feest gevierd dan bij ons. De mensen zijn veel rustiger en gemoedelijker en dat merk je. Dit rommelige gezelschap, gekleed in de Friese vlag, vormt niet minder dan de wereldberoemde, Hier in Friesland worden we bijvoorbeeld altijd lastiggevallen, de mensen willen aan ons en onze instrumenten zitten. Dat gebeurt daar niet". George baker „Waarom spelen we in Zwolle alle bands van ta fel? Omdat zij maar zes nummers uit hun hoofd kunnen spelen en wij zeshonderd. En je hoort nooit een band non-stop spelen. Als we met George Baker en Lee Towers op één avond spelen hebben we meer succes dan zij. Omdat wij echt zijn hè. Zij spelen met een bandje, wij spelen echt", zegt Bernlef en vertelt, zoals het een onder wijzer betaamt, nog eens een vieze mop. Zijn buurman aan de bar, ongetwijfeld een Silvius, draait zich om en zegt: „Niet alles geloven, hoor. Bernlef is een geweldige zwetser". Daar nemen de heren nog een pilsje op, door het lege glas weer woest op de tap te laten neerdalen. Maar zo bruut zijn ze niet, dat ze niet met warme gevoelens te rugdenken aan het poedeltje van Ruurd. Ach, dat poedeltje. Altijd ging het mee naar optredens, ge kleed in Fries vlagje. Het is doodgereden. Ruurd. „Daarvoor had ik een geit. die ging ook altijd mee. Waar we ook heen gingen, in welke zaal we ook speelden. Maar nu had ik dus dat poedeltje. Ik hoefde maar twee slagen op de trom te geven en dan sprong hij al te voorschijn. Ja, hij is dood. Maar er komt weer een nieuwe, zeker weten". STEVO AKJCERMAN et was warm in de oude golfkartonnen doos die in een vergeten hoek van de zolder lag. En donker ook, maar dat was het r altijd. De figuurtjes, die daar in de IJ loutwol lagen, transpireerden flink. Er oi A as er maar één die er geen last van ie lad. En dat was Caspar, de zwarte. cs Jk ben jaloers op je, Caspar", sprak 'een herder {die niet ver van hem vandaan lag. Hij lag zo, dat ;el Gaspar de kleine lettertjes onder zijn geperst- lapieren voetstuk precies kon lezen: Made in taly. Jaloers zijn is niet mooi", sprak de brave 'ozef die, met zijn gezicht naar beneden, in een ze ioek lag. Hij lag in geknielde houding. Precies 'ezelfde houding die hij ook had wanneer hij echtop in de kerststal zat. Bijna niemand weet, lat de figuurtjes stiekem best een beetje kunnen ei ewegen wanneer de doos dicht is. Maar de brave el ozef bewoog nooit. Dat hoort niet voor een erstfiguur, dat was zijn standpunt en daar van 1 fwijken deed hij niet. „Ik bedoel het niet zo erg", ;a prak de herder. „Ik ben niet echt jaloers. Ik chfow ja, ik heb het zo vreselijk warm Dat komt doordat het zomer is", klonk het edompte geluid van de Engel met de iizeren haak 's. n zijn rug. Het gevleugelde schepsel lag midden d( ussen de schapen. Iedereen wachtte op wat de o'-ngel verder zeggen zou. Meestal was dat nogal ke weverig en hoogdravend. En ja hoor, daar had je ielet al: „De zomer is mooi, heerlijk en zij brengt idichi en Blijdschap in de harten der mensen. O, d. 'elk een vreugde: Gloria~in Excelsis Deo". raDe kameel bracht een burlend geluid voort. Er Iloer een rilling door het magere beest. Gruwde het in tisschien van de hoogdravende praat van de ■ngel? Het had er alle schijn van. Koning oMelchior, die het rijdier beheerde, porde het in de otij en zei: „Rustig Ibrahim. Koest", hfoen begon het kindje te huilen. Eerst zachtjes. k naar al gauw harder. En tenslotte was de hele ■\\4oos met het geluid gevuld. „Ach, ach, kleintje", ei de jeugdige Maria. „Heb je het dan zo warm? 'om maar bij mama". En ze nam de zuigeling Rrit zijn geperst-papieren kribje en deed hem een schoon geperst papféffilUuiertje om. Ze legde het kindje terug en her^mdmeel tevree. En al gauw begon de baby van pf&ïer alweer kleine zegeningetjes rond te strooien met zijn kleine, mollige handje. Toen nam de ezel het woord. Die brave, ouwe ezel. „We klagen nu wel over de warmte", balkte hij. „Maar wat is dat nou voor een probleem? Laten we het liever eens hebben over wat werkelijk belangrijk voor ons is. Want het is toch maar mooi zo dat we al in geen jaren meer onder de kerstboom hebben gestaan. Kijk, daar maak ik me nou druk over". De os viel zijn collega onmiddellijk bij. „Ik ook", loeide hij. „Ik krijg tranen in mijn ogen als ik denk aan vroeger. Weten jullie het nog? Dan werd de doos voorzichtig de trap af gedragen en dan werden we in de stal gezet. De kleine kindertjes stonden erbij te kijken en mochten helpen. Ze vonden ons. als groep, toch zo prachtig. En dan zongen ze met vader en moeder liedjes, terwijl er voor het stalletje kaarsjes waren aangestoken. Jongens, wat was dat toch ontroerend en heerlijk. Daar teerden we dan toch allemaal weer een heel jaar op. laten we nou eerlijk zijn! En nou liggen we hier maar. En geen mens die zich nog om ons bekommert. De kinderen ziin het huis nog niet uit of ze hebben je vergeten. Ik wed dat ze nu een plastic kerstboom hebben. Met misschien wel zo'n rottig dikbuikig kerstmannetje eronder". En ae os sprak zo vol weemoed verder over het heerlijke vroeger en het kille nu. dat alle figuurtjes van de kerstgroep er droevig van werden. Er werd gesnotterd en gesnikt. Zelfs de schapen, anders zo onaangedaan, hadden verdriet. Er heerste grote droefheid in de oude. golfkartonnen doos. Weken en maanden gingen voorbij. De hitte verdween en vaag was te horen dat buiten alweer herfststormen woeien. Het was op zo'n herfstdag dat er stemmen op de zolder klonken De figuurtjes in de oude. golfkartonnen doos hielden hun adem in. Ze voelden dat er iets ging „Fijn dat je helpt opruimen jongen", baste een mannenstem. „Dat is wel oké, pa", antwoordde een stem die bekend klonk van vroeger, maar die zwaarder was. Toen klonken er geluiden van schuiven, sjouwen en klimmen. En plotseling zei de vaag bekende stem: „Hé pa! Die doos hier. Kan die ook weg? Wat zit daar in? Hij komt me bekend voor". Voetstappen kwamen naderbij. „O ja", klonk de zware stem, „da's dat ouwe kerstgroepje. Ja. laten we dat ook maar wegdonderen. We gebruiken het nooit meer". „Hè nee pa", zei de andere stem. „dat moet je nou niet doen. Daar heb ik als kind toch r<'n plezier aan beleefd. Geef hem maar aan mij. Wie weet vinden die gasten van mij dat nu wel weer leuk". „Mij best", bromde de zware stem. De oude golfkartonnen doos verhuisde. En niet lang daarna ging hij open. voor het eerst na vele. vele jaren. De figuurtjes aanschouwden een hen onbekende, maar heel gezellige kamer. Er stond al een kerstboom, waaronder met grotpapier een mooi stalletje was gemaakt. De man met de vaag bekende stem werd nu meteen door alle beeldjes herkend. Het was een van die jongetjes van vroeger. Hij was nu volwassen geworden. En hij was vader. Want drie kleine jongetjes die veel op hem leken, hielpen geestdriftig mei het inrichten van de stal. Meteen de eerste avond al gingen de kaarsjes voor de stal aan. De drie jongetjes zaten vlak voor het kribje en hun ouders een eindje verder naar achter. Er werden kerstliedjes gezongen tot de kleine. gekleurde kaarsjes bijna op waren. Toen boog een van ae kleine jongetjes naar voren „Wat is er?", vroeg zijn vader. „Ik geloof dal de os een traan in zijn oog heeft", zei net kereltje. „Onzin", zei de vader lachend. Want hij wist dat geperst papieren figuurtjes geen tranen in hun geperst, papieren ogen könaen hebben. LEO HENNY

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1987 | | pagina 29