„Pak niet direct die uitkering af' Moederzolang het kan zorg ik voor je" 'finale' WERKGEVERSVOORZITTER STEEF VAN EIJKELENBURG NEEMT AFSCHEID NEGEN JAAR LANG OPOFFERING VOOR DEMENTE VROUW £eidóc Qowuvnt1 ZATERDAG 5 DECEMBER 1981 - Bijna negen jaar bepaalde voorzitter S.J. (Steef) van Eijkelenburg het gezicht van het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond (NCW). De joviale Brabander - in werkelijkheid een geboren en getogen Amersfoorter die na de oorlog naar Brabant ver huisde en zich daar al snel het zuidelijke accent meester maakte - houdt het nu voor gezien. Hij is 65 jaar, heeft onlangs zijn eerste aow ont vangen en maakt op 9 de cember plaats voor zijn op volger. De scheidende voorzitter is niet van plan op zijn lauwe ren te gaan rusten („ik zou mijn vrouw alleen maar irri teren"). Zes commissariaten, een aantal voorzitterschap pen (onder meer van drie commissies van de Sociaal Economische Raad) en het gehandicaptenwerk houden hem nog zeker vijf dagen per week bezig. Van Eijkelenburg wist in zijn carrière meer dan eens met boude uitspraken mensen in de gordijnen te jagen. Hij was één van de eersten die de sociale zekerheid ter discussie stelde, de aansluiting onder wijs/arbeidsmarkt bekritiseer de en het delen van winst propageerde. Controversiële onderwerpen die zoveel jaren na dato nog steeds in het brandpunt van de belangstel ling staan. En, sterker nog, het merendeel van zijn stand punten wordt inmiddels door vriend en vijand gedeeld. DEN HAAG - „Ik ben altijd van mening geweest dat de werkloos heid het best kan worden bestreden als de kwaliteit van mensen aan sluit op de vraag naar kwaliteit. Toen het in de jaren zeventig eco nomisch gezien niet op kon, bouw de het bedrijfsleven de eigen oplei dingsmogelijkheden af. Men vond scholing niet meer zo nodig. Ook de gemiddelde werknemer consta teerde dat een opleiding niet echt een vereiste was om een goede bo terham te verdienen. In het onder wijs voerde algemene vorming de boventoon. Maatschappijleer werd belangrijker dan beroepsonderwijs. Met als gevolg dat er nu zoveel mensen geen werk kunnen vinden. Dat is niet hun eigen schuld, maar die van ons allen. Wij hebben het zo ver laten komen. Om deze men sen toch aan het werk te krijgen zal alsnog scholing nodig zijn". Van Eijkelenburg heeft steeds staande gehouden dat er meer werklozen zijn dan feitelijk noodzakelijk is. „Dat zeg ik niet in verwijtende maar in verklarende zin. In veel sectoren op de arbeidsmarkt zijn er banen die niet opgevuld worden omdat er ondanks de werkloosheid toch te weinig mensen geschikt zijn om in die vacatures te stappen. Het gaat om ten minste 50.000 banen en dan ben ik nog aan de voorzichtige kant. Stel dat we binnen drie maanden deze vacatures zouden kunnen opvullen, dan betekent dat 50.000 werklozen minder. Als dat zou lukken dan zijn we spekkopers! Hierdoor zouden de collectieve uitgaven afnemen, het bedrijfsleven zou beter functioneren, de economische groei toe nemen en daardoor alleen al zouden een half jaar later nog eens 25.000 werklozen aan het werk komen". „Ik juich het dan ook toe dat het minis terie van sociale zaken nu ook inziet dat we de langdurige werkloosheid per indi vidu te lijf moeten gaan. Eindelijk heb ben kabinet en parlement erkend dat al gemene maatregelen niet werken. Je zult naar de mensen zelf toe moeten en hun simpelweg moeten vragen hoe het komt dat ze zonder werk zijn terwijl er toch economische groei en vacatures zijn. Dat vraagt om extra inspanning en daar om ben ik ook blij dat er meer geld en mensen voor de arbeidsbureaus zijn vrij gemaakt. Roep de werklozen op, kijk wie er komt en ga met hen praten. Ga niet meteen degenen die niet zijn geko men, een briefje sturen met de medede ling dat de uitkering wordt gehalveerd. Dat kan altijd nog wel". „Begin met degenen die meteen willen, die gemotiveerd zijn. Je kunt er toch geen 500.000 in de maand helpen. Bo vendien zijn er nogal wat langdurig werklozen die het niet meer zien zitten. Die hebben na tal van vergeefse sollici taties de moed opgegeven en redeneren daarom: „Ik krijg toch geen baan". Dat is geen onwil, maar het vraagt wel om begrip voor de situatie waarin velen te recht zijn gekomen. Er blijft gegaran deerd een groep over die zegt: je kunt me wat, ik doe niet mee. Goed, daar zul len wel sancties op moeten volgen. Maar begin niet met sancties, want dat schrikt de mensen af. Biedt ze de helpende hand. Dat zal uiteindelijk het hoogste rendement opleveren". Meepraten Met de regelmaat van de klok bereed Van Eijkelenburg zijn stokpaardje van de winstdelingsregeling. Vijftien jaar lang probeerde hij tevergeefs verschillen de bewindslieden warm te krijgen voor zijn idee. „Al die jaren heb ik hiervoor propaganda gemaakt omdat ik vind dat winstdeling de band van de werknemer met het bedrijf versterkt. Als het jaarin komen mede van de prestaties van het bedrijf afhankelijk wordt gemaakt dan ontstaat er bij de mensen een natuurlijke drang om mee te willen praten en den ken. Dat vergroot het verantwoordelijk heidsbesef. Ik durf zelfs te stellen dat het een goed middel is om vandalisme tegen te gaan. Dat gevoel van verantwoorde lijkheid van de werknemer straalt uit in zijn gezin. Dat heeft een effect op de houding van de kinderen die misschien nu nog zeggen: wat kan mij dat allemaal schelen". Het initiatief-wetsvoorstel van de PvdA- 'er Vermeend om winstdelingen fiscaal aantrekkelijk te maken, kan dan ook re kenen op de warme steun van de schei dende NCW-voorzitter. „Ik ben blij dat er na zoveel jaren een doorbraak is geko men. Voordat Vermeend zijn plan in diende heb ik een paar keer met hem over het onderwerp van gedachten ge wisseld. Hoewel het Vermeend-plan niet voor honderd procent is zoals ik het me had voorgesteld, kan ik me in de grote lijnen wel vinden". Men leerde Van Eijkelenburg de afgelo pen jaren kennen als een man die van zijn hart geen moordkuil maakte. Hij zei waar het op stond en of het nu hard aan kwam of niet, Van Eijkelenburg vond dat het gezegd moest worden. Vooral zijn uitspraken over de sociale zekerheid logen er niet om. „Mijn leven lang zijn mensen over me heengevallen. maar echt zenuwachtig ben ik er nooit door geworden. Ik heb er wel last van gehad omdat boze telefoontjes bij voorkeur 's nachts kwamen. Mijn stelling over de sociale zekerheid was dat als we door gaan met oneigenlijk gebruik te maken van sociale voorzieningen, dat ooit ten laste komt van degenen die terecht een beroep op een uitkering doen. Iemand die echt ziek en arbeidsongeschikt is komt voor tal van extra uitgaven te staan. Om die te kunnen betalen is zelfs een volledige vergoeding van het loon vaak nog niet genoeg. Voor iemand die simuleert, zich ziek houdt, is een uitke ring altijd te hoog". „Over de wao heb ik jaren geleden al ge zegd dat het de werkgevers te gemakke lijk werd gemaakt mensen af te laten vloeien naar de wao. Hetzelfde gold ove rigens voor werknemers. De drempel om in de, WAO te komen moest verhoogd worden. De wijzigingen die dit jaar zijn aangebracht (men krijgt nu een wao-uit- kering voor het deel dat men arbeidson geschikt is, aangevuld met een Nww-uit- kering) hadden tien jaar geleden al moeten plaatsvinden; dan waren de klappen nu niet zo hard aangekomen". Ieder mens loopt in zijn beroep weieens frustraties op. Zo ook Van Eijkelenburg. Wat hem het meest dwars kon zitten, was wanneer het hem niet lukte op een bijeenkomst „hoge heren met hoge ti tels" simpele redeneringep over te laten nemen. „Daar zat ik dan, zeg maar met „tittel noch jota" tussen en zei dan bepaalde dingen die absoluut geen aansluiting vonden. Dan dacht ik weieens: zou dat nou komen omdat ik geen titel heb? Maar dank zij mijn optimistische natuur ben ik er nooit onder gebukt gegaan hoor. Mijn motto was altijd: als je bar rières op je weg tegenkomt, moet je er niet met een wijde boog omheen gaan, maar ze slechten. Daar ben je nu net on dernemer voor. Ruim ze op en doe er wat aan, maar ga niet bij de pakken neerzitten". Voorlopig hoeven we niet bang te zijn dat we nooit meer iets van Van Eijkelen burg zullen horen, want rustig thuis van zijn aow genieten, daar is hij de man niet naar. „Mijn vrouw zou niet eens willen dat ik de hele dag thuiszat. We zouden elkaar vast steeds, voor de voe ten lopen. Daarom ben ik ook zo blij dat ze graag bridge speelt. Ze wil mij mee hebben; ik heb gezegd dat ik best mee wil doen als het maar niet volgens een systeem hoeft. Wat ik bovendien al 25 jaar doe en waarmee ik niet van plan ben te stoppen is: elke zaterdagmiddag tussen twaalf en twee naar de kroeg te gaan in mijn woonplaats Vught. Een kwart eeuw geleden hebben we met een club mannen een trimclub opgericht. Aan fietsen en voetballen kan ik nu niet meer meedoen, maar wel aan de borrel na afloop. Vroeger zei het thuisfront weieens: pa, jij gaat toch trimmen om af te vallen? En dan was mijn antwoord: jazeker, en wat ik kwijt raak kan ik er weer bij eten en drinken in het café". Het land in Niets heeft de scheidend voorzitter er ooit van weerhouden plezier te hebben in zijn werk. Zelfs een pijnlijke heupope-j ratie die hem het afgelopen jaar veroor- deelde tot een wandelstok, weerhield L hem er niet van het land door te trek- ken. „Ik tob al jarenlang met mijn heup.l( Eind vorig jaar heb ik me laten opereren w en een nieuwe heup gekregen. Helaas is tl die operatie niet echt geslaagd. Daar heb a ik dit jaar veel last van gehad omdat ik me moeilijk kon bewegen. En dan al die goed bedoelde adviezen van: jongen, doe het wat langzamer aan, blijf wat vaker thuis, daar heb ik nooit gehoor aan gege- z ven. Ook omdat ik ervan overtuigd ben; S' dat ik dan alleen maar meer last zou hebben gehad. Volgend jaar word ik op- e. nieuw geopereerd en dan ben ik er van af'. S z: „Het land in gaan heb ik altijd een van de leuke kanten van mijn voorzitter- schap gevonden. Ik ben in mijn werk al-; v tijd graag met mensen omgegaan, uit s' welke groepering ze ook kwamen. Niet P alleen over zware zakelijk onderwerpen n praten, maar ook gewoon gezellig met el- v kaar omgaan, af en toe een goede mop; met elkaar uitwisselen. Door mijn ge- sprekken in het veld, met werkgevers, mensen van het arbeidsbureau, werkne- P mers en werklozen uit alle geledingen 11 van de maatschappij, kon ik vaak ook n eerder dingen signaleren die me dan wel- a, iswaar in eerste instantie niet altijd in e dank werden afgenomen, maar waarvan men later toch moest erkennen dat ik ge- lijk had. Ik heb altijd beweerd dat ieder n mens creatief is. Je moet zorgen dat die creativiteit kansen krijgt. Dat betekent L veel contact met je leden. Niet alleen via brieven en circulaires maar vooral door met de mensen zelf te praten". i k MARGA RIJERSE! si Bijna negen jaar geleden nam ze haar moeder in huis. Want moeder werd dement en het was onverantwoord haar nog langer alleen te laten wonen. De dochter, nu 54 jaar oud, wil niet met naam en toenaam in de krant. „Want het gaat niet om mij. Ik had het nooit alleen gekund. Ik vertel het in de hoop dat anderen er wat aan hebben". Ze weet dat haar taak bijna is afgerond omdat het met haar 83-jarige moeder „nu echt niet lang meer duurt". Ze is één van de mensen die in alle stilte, zonder ophef, de zorg voor de eigen vader of moeder op zich hebben genomen. Voor die mensen en voor andere ver zorgenden en familieleden van dementerende mensen organi seert de Stichting Kusrusburo in de Zorgverlenende Sector maandag een themadag in de Jaarbeurs te Utrecht. Om el kaar te steunen, om meer we derzijds begrip te kweken. De dochter uit Ernst vertelt haar verhaal. Vanaf het begin, elf jaar geleden, toen vader stierf. EMST - „Jaren geleden zei moe der het al: 'Ik ben bezig met de laatste bladzijde van m'n leven'. Ik ontkende dat altijd, maar nu niet meer. Ze is nu echt met het laatste blaadje bezig. Ze kent me ook niet meer. Er is wel herkenning, maar m'n naam weet ze niet. Het is niet veel meer. Zelfs het speelgoed dat ik haar geef raakt ze niet meer aan. Dat is verdrietig, maar niet voor haar. Want zij leeft in haar eigen kleine wereldje en is daar gelukkig. Toch was dat geluk vroeger veel duidelijker te zien. Dan keek ze te levisie en als er mensen zwaaiden op het scherm, zwaaide ze terug. Tot voor kort kon ze echt nog ple zier beleven aan heel kleine dingen, zoals het rode dekseltje van de mosterdpot. Nu heeft ze veel pijn, vreselijke doorligplekken. Ik denk dat het niet lang meer duurt. Maar &ls het nog veel langer duurt, hou ik het niet meer vol. Want je bent moe hoor. Je bent 's avonds èf. Het is nu elf jaar geleden dat vader stierf. Toen begon het. Maar wij hadden het niet direct door. Moeder werd bang. Een ontzettende angst om alleen te zijn. Vader en moeder woonden vrij achteraf in Ernst toen ze opeens in d'r eentje ach terbleef. Die periode is verschrikkelijk geweest voor haar. Want ze besefte dat ze dingen ging vergeten. Was tijden op zoek naar de theepot, de koffiebus: 'Waar heb ik dat nu weer neergezet?'. Ze deed voor niemand de deur open. De wijkzuster? Die kwam er niet in. En ik ook niet. Ze werd steeds vergeetachtiger. Het begon op te vallen bij de mensen die haar opzochten. De dokter kwam en zei dat het zo niet langer kon. Ze mocht niet langer alleen zijn. Ik heb het over legd met m'n man en m'n zoons. Ik wil de haar bij ons in huis nemen. Mijn man vond het goed: 'Je hebt mij'n moe der twaalf jaar lang verzorgd en haar naar haar einde gebracht, nu mag je ook je eigen moeder naar het einde brengen'. En zo is het gebeurd. We hebben een ka mertje voor haar vrijgemaakt en ze is bij ons ingetrokken. Nu bijna negen jaar ge leden. Aardappels Direct vanaf het begin heb ik regels ge steld. 's Morgens blijf je op bed liggen totdat ik kom. Dat is belangrijk, want de manier waarop je ze in het begin aan pakt, blijft ze bij. Regels, regels en nog eens regels. Zo is dat. Vastigheid geven. Je moet ook wel, want anders heb je nooit een moment voor jezelf. In het be gin hield ze zich aan de gestelde regels. Maar ik gaf haar ook dingen in handen die vertrouwd voor haar waren. Dat is bijna net zo belangrijk als regels stellen. Het ging toen nog redelijk met moeder. Maar er volgde een nieuwe periode waarin ze heel angstig was. Ze begon weg te lopen, de straat op. Gelukkig heeft ze dat niet lang gedaan. Ze kreeg slijtage aan haar heup en dat deed haar te veel pijn. Als ze bij de stoep was, keerde ze al weer terug. Op haar kamer had ik een paar planten neergezet. Maar dat was geen succes. De ene verdroogde en*de andere verzoop. Toen ze de planten uit de pot haalde en ze er los naast zette, heb ik er maar een kunstplantje neergezet. Zo ging het door de jaren heen steeds verder. Net als het eten. Vroeger at ze nog met een vork, maar na een tijdje moest je haar die in handen geven: ze hield de vork aan de verkeerde kant vast en later at ze ge woon met haar vingers. Dat vond ik niet goed. Bovendien zijn ze het niet gewend. Ik gaf haar breiwerk, zette er zelf een paar steken op en liet haar er dan een lapje van breien. Ik maakte het af en zei tegen haar: 'Kijk eens moeder, een was handje'. Dat is belangrijk. Ze moeten het gevoel krijgen dat ze iets presteren. Nooit mo gen ze met lege handen zitten. Maar op een gegeven moment ging het niet meer. Ze huilde. Het breien lukte niet meer. Ze is een kind en een kind steekt dingen in z'n mond. Dat is geleidelijk gekomen, al die veranderingen gaan heel lang zaam. Zo ben je voortdurend aan het af tasten wat ze nog wel en wat ze niet meer kunnen. Want je moet je er steeds bewust van zijn dart je ze in hun waarde moet laten. Het zijn volwassenen. Soms moet je lief zijn, soms boos. Dan weer aanhalen. Dat merkt moeder, bewust of onbewust. Dat heeft een kind toch ook? Nu ligt ze alleen nog maar in bed. Inde maling Het is en blijft je moeder en dat maakt het zo moeilijk. Toen ze hier nog niet zo lang was zei de huisarts een keer tegen me: 'Wat ze ook zegt of doet, reken het haar niet aan, want ze kan er niets aan doen. Daar heb ik me altijd aan gehou den, altijd aan opgetrokken. Soms gaat dat niet zo gemakkelijk. Dan maakt ze een opmerking waarvan ik denk: dus dat besef je wel? Dan weet je die andere din gen ook! Een enkele keer was er twijfel: 'Neem je ons nu in de maling of niet?'. Maar dat is niet zo. Steeds weer probeer je je in te leven in haar persoon. Wat zou ze zelf doen, zélf willen? Langzaam maar zeker leer je dat. Weet je hoe je moet reageren. 'Ik ga naar huis', zei ze. 'Dat is goed', zei ik. 'Ik zal je jas even halen'. Ik liep weg, maar kwam niet terug met haar jas. Ze was het zo weer vergeten. Dat moet je leren. Je moet ze op zo'n moment niet gaan te genspreken. Ze sloeg me ook wel. Dan pakte ik haar bij de pols en zei: 'Nu is het afgelopen'. En dan was het ook afge lopen. Ze weet heel goed wie de baas is. We hebben haar soms vast moeten bin den aan de tafel, of aan haar stoel. Leuke dingen? Ja, die zijn er ook ge weest. De jongens en hun vrienden hadden altijd veel lol met haar. 'Omaatje' noemden ze haar. Maar voor beelden? Dat vind ik moeilijk. Het is al weer zo lang geleden. Ik vind het jam-1 mer dat ik geen dagboek heb bijgehou den. Want je vergeet toch veel. Zolang het kan moetje ze dingen zelf la ten doen. Zelf laten opstaan, niet helpen. Aan- en uitkleden, laat ze het zelf maar doen. Dan duurt het maar wat langer. Je hebt zo snel de neiging om te zeggen: 'Dat doe ik wel even'. Maar dat is niet; goed. Laat haar maar wat aanklungelen op de wc. Ik kom nooit in verpleeghuizen, maar ik heb wel begrepen dat het personeel het daar vaak veel te druk heeft. Dat is niet, goed. Destijds heeft de huisarts gezegd dat ik haar moest opgeven voor het ver-J pleeghuis. Maar dat wilde ze niet. 'Dan ga ik liever dood', zei ze. 'Het hoeft ook niet', zei ik. 'Moeder, zolang het kan zorg ik voor je'. Als ze er niet meer is, hoop ik wat meer te kunnen genieten. Ik heb altijd voor anderen gezorgd. Ik zou graag wat meer willen genieten straks. Zwemmen. Maar ja, je weet het niet. Misschien is er dan weer wat anders. Toch ben ik blij dat ik het heb kunnen doen. Ik heb alles mee-; gemaakt: de mooie en de zware tijden". We zijn ook wel eens een weekje wegge gaan. Toen we moeder vertelden dat we er tussenuit gingen, begon ze te huilen. 'Eindelijk' kwamen we terug en even had zij die blik vol blijdschap. Toen viel ze in slaap. Want dat had ze een week niet gedaan, omdat wij er niet waren". HUGO DE BRUIJNE

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1987 | | pagina 22