Zijn sterkste rol
finale*
CcidócSornxmt
Hém zou het niet overkomen. Hij
keek wel uit. Ze hadden geen
ruggegraat. Vergooiden hun geluk.
Maakten vrouw en kinderen
ongelukkig. Vooral in zijn kringen
zag hij het gebeuren. Acteurs!
Deden gewichtig, maar waren zo
hol als een leeg vat. Konden
nergens anders over praten dan
over seks en vrouwen.
Domkoppen, niksnutten,
leeghoofden waren het!
Maar nu was het hem wél
overkomen! Ook hém, Jean Stevin,
de gevierde acteur!
Stormenderhand was hij
overweldigd. Verweer had hij niet.
Hij verdronk hulpeloos in dat
wezen. De uitstraling van haar
persoon had dolle verliefdheid in
hem ontstoken. Hij voelde zich
reddeloos verloren.
Toen zij op de eerste sessie voor
het nieuwe theaterseizoen
verscheen en aan hem werd
voorgesteld - zij kwam bij wijze
van spreken regelrecht van de
toneelacademie - voelde hij het
bloed wegtrekken uit zijn
hersenpan. De adem stokte hem in
de keel. En in zijn binnenste had
hij iets geschreeuwd dat het
midden hield tussen een
krachtterm en een bewonderende
juichkreet.
Het was niet moeilijk geweest haar
aandacht te trekken met een blik en een
gebaar. Wat wil je? Hij was een gevierd
acteur om wie producenten en regisseurs
slag leverden. Hij had het voor het
zeggen en kon de rol kiezen die hij
verlangde. Periodes van werkeloosheid
kende hij niet, dit in tegenstelling tot
velen van zijn collega's.
En nu kreeg hij als tegenspeelster, of
liever als toneelgeliefde. de jonge,
talentvolle Femke Rienstra. Zij kwam
uit Friesland en zag eruit zoals een
oprechte Friezin eruit hoort te zien:
blauwe ogen en goudblonde haren.
Hij was duizelig van verliefdheid. Bij
het doornemen van zijn tekst versprak
hij zich enkele keren, zodat de regisseur
verbaasd opkeek. Jean moest zich met
innerlijk geweld tot aandacht dwingen.
Het zou wel overgaan. Belachelijk: hij,
een getrouwde vent, vader van drie
kinderen! Een veertiger al, een vleugje
grijs aan de slapen, onderuitgehaald
door een kind van amper twintig! Hij
kon haar vader zijn!
Maar bij het verlaten van de
toneelkamer zei het meisje, volkomen
onbekommerd: „Ik vind het heerlijk om
met u te mogen werken!"
Weer blozen, duizelig worden en een
vlam in zijn lijf voelen schroeien.
„Ik ook", mompelde hij, zacht genoeg
om alleen door haar gehoord te worden.
Van dat moment af was hij een andere
man. Een andere man dan hij stapte in
de sportwagen en reed zingend naar
huis. Een ander dan hij opende de
voordeur van zijn fraaie bungalow. Een
vreemde begroette zijn vrouw Amanda.
Zijn drie jonge kinderen die hem altijd
met gejuich binnenhaalden, werden door
een vreemdeling een voor een opgetild.
En daarmee maakte hij enkele
danspasjes.
„Wat heb je toch?" vroeg Amanda.
Hij moest zich even in het gareel
dwingen.
„Ik heb", zei hij, „de mooiste hoofdrol
van mijn leven in het nieuwe toneelstuk
de Nachtwake, je weet wel, van
Robertsen!"
Het klonk jongensachtig opgewonden.
O, dacht Amanda, dat had hij altijd bij
een nieuw theaterseizoen. Dan kon hij
verstrooid zijn en alles om zich heen
vergeten.
„Vertel eens", zei ze, toen zij met de
kinderen aan tafel zaten.
Hij was alweer in gedachten, liet zijn
soep koud worden.
„Hoor je me niet?"
Hij schrok wakker.
„Sorry, ik zat al in mijn nieuwe rol", zei
hij. „Moeilijke rol, maar ik heb een
tegenspeelster met wie ik, dat weet ik
heel zeker, het stuk ga dragen. Zelden
zo'n veebelovend talent meegemaakt.
Twintig zal ze zijn, maar een stem en
een techniek... om koud van te worden!"
„Of warm", voegde hij eraan toe, want
van binnen brandde hij.
In de boulevardpers verschenen de
eerste, uiterst vage geruchten. Op de
party na de geslaagde première van de
Nachtwake viel het de verslaggevers op
dat de hoofdrolspeler Jean Stevin,
hoewel vergezeld van zijn charmante
brunette Amanda, bijzonder veel
aandacht besteedde aan zijn toneelliefde,
de debuterende jonge, beeldschone
Femke Rienstra met haar schouderlange
honingblonde haren. De acteur sloeg
geen oog van haar af, zo schreef men.
Als men niet beter wist, zou men
bepaalde gedachten koesteren.
„Wat een nonsens, Amanda!" bulderde
Jean toen hij het verslag van het
premièrefeest in zijn ochtendblad las.
„Trekje er niets van aan!"
Hij gooide de krant van zich af, stond
op en vertrok. Toen hij in zijn wagen
zat, drong het tot hem door dat hij
vergeten had Amanda de gebruikelijke
afscheidskus te geven. Hij claxonneerde.
Amanda stond aan het brede raam en
wuifde hem na, het ochtendblad in de
hand.
Het was eerder een vlucht dan een
vertrek, besefte hij. Maar hij zou die
druiloren van de pers wel te pakken
krijgen! Hem voor het hele land zó te
kijk zetten! Hij kon toch eenvoudig niet
anders. Hij en Femke waren de
hoofdrolspelers die op de party door
iedereen belaagd werden. Gelukkig had
zijn goede vriend en collega Henk zich
over Amanda ontfermd.
Toen Henk voorzichtig over het
kranteverslag begon, barstte hij
niettemin woedend uit: „Als ik die vent
te pakken krijg, is hij niet gelukkig!"
Maar geruchten, hoe vaag en zwak en
onbewezen ook, hebben een zweem van
waarheid in zich. Hij accepteerde dat
niet. Die avond meed hij Femke. Zelfs
op het podium waar hij volgens het
script zijn geliefde meermalen innig in
de armen diende te nemen, deed hij zijn
uiterste best slechts de hoofdpersoon
Michael uit het stuk te spelen en Jean
Stevin buiten te sluiten. De kritieken
over zijn toneelcreatie bleven juichend.
Eindelijk hadden wij een acteur van
internationale allure, schreef men.
ZATERDAG 5 DECEMBER 19
De kleuter kwam aarzelend, stapje voor stapje, naar hem toe. De Sint nam haar knuistje in zijn witgeschoeide
hand. Gelukzalig keek de kleine met haar donkere ogen - de ogen van haar moeder - op haar de heilige man.
TEKENING: THEO SCHILDKAMP
Het gezelschap ging op tournee met de
Nachtwake. Steeds meer voelde Jean
zich een verrader. Hij belde na afloop
van de voorstelling naar huis om
Amanda te zeggen dat hij haar en de
kinderen miste, en dat hij zich op zijn
hotelkamer eenzaam voelde. Terwijl hij,
de nitwit...
„Ik ben trots op je!" zei Amanda.
„Naam wordt nu eenmaal duur betaald.
Ik wacht op je!"
Toen hij de hoorn had neergelegd, wist
hij dat het verraad volkomen was. Een
kort briefje bracht Amanda van de ene
dag op de andere op de hoogte.
„Ik ben in handen gevallen van een
jonge vrouw, die ik niet meer missen
kan. Je weet wie ik bedoel. Ik ben te
zwak om haar te weerstaan. Financiële
zorgen hoefje niet te hebben. Ik blijf
voor jou en de kinderen zorgen. Vergeef
mij mijn ellendige zwakheid!"
Amanda had in haar verbijstering en
radeloosheid Henk de Koning gebeld,
nog altijd Jeans beste vriend. Hij was
onmiddellijk overgekomen en had naar
haar geluisterd. Woede laaide in hem op,
maar uiterlijk bleef hij kalm.
„Amanda", zei hij, „die breng ik bij je
terug, let op mijn woorden!"
Hij verspilde geen tijd. Dezelfde dag nog
loodste hij Jean mee naar het
artiestencafé. In een hoek van het
etablissement begon Henk zonder
inleiding.
„Als iemand met open ogen in de sloot
loopt en verzuipt, dan ben jij het! Slaat
als een puber op hol bij het zien van een
paar blauwe ogen en een blonde
haarvlecht! Ik heb vandaag andere ogen
gezien, die van Amanda. Wat jij doen
moet? Je verstand gebruiken, als je dat
tenminste nog hebt, hetgeen ik betwijfel.
Naar huis gaan en dan, laten we zeggen,
een kwartier naar de ogen van Amanda
kijken. Je hoeft niets te doen en niets te
zeggen, alleen maar kijken! En vergeet
ook de ogen van je kinderen niet, van
John, Marijke en die jongste schat van
je, Hanneke. Wat een flonkerende
sterren, die jij bezig bent te doven.
Ezel!"
Hij gromde maar wat. Hij zei dat Henk
gelijk had, volkomen gelijk, maar dat
een vrijgezel er geen donder van
begreep.
„Ik kan niet anders. Ik ben verliefd. Ik
kan Femke niet meer missen, geen dag
en geen nacht, geen uur, geen minuut!
Versta je dat, geen minuut!"
Te gek om los te lopen! Hij zou tegen
Femke moeten zeggen: „Schat, ik stuif
even met de wagen naar huis om een
kwartier naar de ogen van mijn ex-
geliefde te kijken. Over anderhalf uur
hoop ik terug te zijn. Zorg dat de Bokma
koud staat!"
Echt Henk, met zijn dwaze invallen. Hij
liet hem maar praten, slikte alles wat
hem voor de voeten werd geworpen,
niets had vat op hem. Jean Stevin was
reddeloos verloren.
Hij zou het voor geen goud bekennen,
maar die nacht sliep hij slecht naast
Femke in het grote hotelbed. Terwijl zij
rustig sluimerde, het weelderige haar
uitwaaierend over het hoofdkussen, lag
hij klaarwakker in de duisternis te
staren. Hij zag duidelijk de donkere
weemoedige ogen van Amanda. Uit alle
hoeken van de kamer straalden hem de
fonkelende sterren tegen, van zijn
zesjarige zoon John, van de vieijarige
Marijke en de parmantige kleuter
Hanneke.
Na de tournee terug in zijn stad was hij
met geen paard te weerhouden: hij
moest en zou zijn kinderen zien. Hij
reed naar de school van John en
Marijke, haalde hen af, trakteerde hen
op een "ijsje en bracht hen tot vlak bij
huis. Hij waagde het niet om mee naar
binnen te gaan.
„papa", zei John op een dag, „nu jij weg
bent, komt oom Henk vaak bij ons.
Oom Henk zegt dat ik mama moet
beschermen, omdat ik de enige man in
huis ben!"
Dat bezorgde hem een schok, die hij
langdurig zou voelen.
„Goed, mijn jongen", zei hij, „bescherm
jij mama maar tegen indringers".
Hij had de rieiging razend te worden op
Henk. De indringer! Maakte werk van
Amanda, achter zijn rug om! Een vleug
jaloezie stak hem. Hij zou meneer op
zijn nummer zetten! Dat noemde zich
dan vriend!
Maar op weg naar de flat van Femke
sloeg hij zich tegen het voorhoofd. Hij
was de allerlaatste die recht van spreken
had!
De maand december zette in met
stikdonkere avonden en natte
sneeuwbuien. De uitvoeringen van de
Nachtwake waren in verband met het
komend sinterklaasfeest enkele dagen
onderbrokpn. De acteurs en actrices
konden genieten van een kortstondige
vrijheid.
Toen Jean die middag, veel te vroeg,
aan de schoolpoort wachtte, hoorde hij
uit de klaslokalen sinterklaasliedjes
galmen. Bij het uitgaan van de school
kwam John op hem afgestormd, die
kleine Marijke van de kleuterafdeling
aan de hand. Op weg naar huis polste hij
zijn zoon.
„Is oom Henk nog bij jullie geweest?"
„Ja, hoor! Oom Henk heeft Sinterklaas
gezien! En oom Henk zegt dat
Sinterklaas morgenavond bij ons komt.
Dat heeft hij beloofd. Kom jij ook,
papa? Toe, papa!"
„Ik zal wel zien", ontweek hij.
Dat bracht het eerste hooglopende
conflict met Femke. Er waren in het
verleden al tal van kleine irritaties
geweest omdat hij maar niet kon
wennen aan haar wispelturige aard. Zij
was zo impulsief en onberekenbaar,
vergeleken bij de rustige evenwichtige
Amanda. Ook met haar aangeboren
nonchalance had hij moeite. Nee, de
ideale vrouw bleek Femke toch niet te
zijn.
Toen hij langs zijn neus weg zei dat hij
op pakjesavond bij zijn gezin wilde zijn,
stond daar plotseling een furie voor hem
die hem aanvloog en die hij met zijn
gespierde armen in bedwang moest
houden. Zij rukte zich los, sloeg
hysterisch om zich heen, schopte de kat
en gooide met spullen.
„Zij of ik!" krijste zij.
Eer hij het besefte was zij de deur uit.
Haar bontjas had zij van de kapstok
gegrist. Naar Friesland, natuurlijk. Ze
zou wel weer op komen dagen, na de
sinterklaasdagen. Dan zoij hij haar
vertellen dat hij niét naar zijn gezin was
gegaan. Om haar. Uitsluitend om haar!
De schrijver Toon Kortooms (71) heeft vele romans op
zijn naam staan. Van zijn trilogie „Beekman en Beekman"
uit 1946 waren precies dertig jaar later al meer dan een
miljoen exemplaren verkocht. In totaal zijn van zijn
boeken al vele miljoenen over de toonbank gegaan, tot
achter het IJzeren Gordijn toe. Zijn romans „Help de
dokter verzuipt" en „Laat de dokter maar schuiven" zijn
verfilmd. De oud-Peelbewoner zette zichzelf ooit te boek
in „Turf in m'n ransel". Er zijn mensen die de humor, de
ontspanningsverhalen van Kortooms niet erg kunnen
waarderen. Hij heeft daar wel eens tegen geprotesteert,
maar geeft toe dat zijn boeken geen literatuur zijn. „Ten
minste, als je blijft oordelen naar de traditionele normen",
aldus de man die voor zijn werk vaak putte uit
jeugdherinneringen. Kortooms is volgens de meeste
recensenten een goed verteller van anecdotes, maar geen
meester in het weergeven van psychologische processen.
Voor onze krant schreef hij dit sinterklaasverhaal.
FOTO: DIJKSTRA
De verzoening met haar zou des te
heerlijker zijn.
De telefoon rinkelde.
Henk, de trouwe hond, aan de lijn.
Hoewel het hem moeite kostte, had Jean
zijn vriend geen enkele verwijt gemaakt.
Hij had er het recht niet toe.
Integendeel.
„Wat doe je morgenavond, makker?"
Onwillekeurig haalde hij de schouders
op. „Wat zou ik moeten doen? Femke is
naar haar ouders in Friesland om daar
pakjesavond te vieren. Ik denk dat ik
vroeg ga slapen".
„Ga toch naar Amanda en je kinderen,
ezelskop!" riep Henk.
„Nee!" zei hij stuurs.
„Dan ga ik! Jouw kinderen zullen
Sinterklaas zien. Ik heb het hun beloofd.
De kleren en de staf heb ik al gehuurd.
Op mijn vrije avond ga ik de mooiste
rol van mijn leven spelen. Amuseer je!"
De hoorn werd op de haak gelegd. Toen
was er in de flat niets dan een
beklemmende stilte. Een gevoel van
volslagen eenzaamheid legde zich zwaar
om hem heen. Maar lang bleef hij niet
naar het verstilde telefoonapparaat
zitten staren. Hij sprong op en holde de
trappen af. Doelloos reed hij door de
stad. De straten waren in het pikdonker
vrolijk verlicht. Etalages lokten nog de
kopers van het elfde uur. Mannen en
vrouwen die op het nippertje inkopen
hadden gedaan, repten zich naar huis.
Jean Stevin, de befaamde acteur, voelde
zich de eenzaamste man van de stad.
Het liefst was hij in volle vaart naar
Amanda gereden, maar hij waagde het
niet. In zijn oren klonk nog te schril
Femkes hysterische stem: „Zij of ik!"
Waardig trad de goedheiligman binnen,
gevolgd door zijn knecht. Amanda zat,
omringd door haar drietal, bij de open
haard. Daar stonden drie paar laarsjes,
met in elk een verlanglijstje en een
wortel voor het trouwe rijdier van de
bisschop. De Sint begroette allereerst
Amanda. Zijn stem klonk gedragen en
zeer plechtig, zoals dat betaamt. Toen
zijn blik op de laarsjes viel, zweeg hij
geruime tijd. Weinig ter wereld is zo
ontroerend als kinderschoeisel bij de
schoorsteen in de sinterklaasdagen. Het
is een symbool van verwachting, van
vertrouwen dat alle wensen vervuld
worden. De gulle geyer weet wat hem te
doen staat.
Moeizaam, diep zuchtend, nam de Sint
plaats in de zetel die al voor hem
klaarstond. De oude man slikte,
schraapte de keel en opende vervolgens
zijn gulden t^oek.
„Ik begin bij! de jongste", zei hij, met
een knikje in de richting van kleine
Hanneke.
De kleuter kwam aarzelend, stapje voor
stapje, naar hem toe. De Sint nam haar
knuistje in zijn witgeschoeide hand.
Gelukzalig keek de kleine met haar
donkere ogen - de ogen van haar
moeder - op naar de heilige man.
„En hoe heet jij, grote meid?" vroeg de
bisschop.
„Hanneke", antwoordde het kind
kristalhelder.
De Sint knikte zeer tevreden.
„Als ik het niet dacht", zei hij.
„Sinterklaas weet alles. En wat heeft
Hanneke op haar verlanglijstje staan?
Piet, pak jij dat lijstje eens uit de
zevenmijls-laarzen van deze grote
meid!"
Zwarte Piet reikte het hem aan. Hij
vouwde het bedachtzaam open en las:
„Een pop. Een poppewagen. Een wiegje.
Snoep".
De heilige man knikte vele malen.
„Piet, kijk eens in de zak of je iets voor
deze grote meid hebt meegebracht!"
De knecht graaide in de kolossale
jutezak en toverde de begeerde schatten^
tevoorschijn. Hanneke nam ze juichend
in ontvangst.
Marijke kwam zonder schroom met haar
verlangens. De zwarte knecht vervulde
ze een voor een.
De vreugde steeg.
„En jij heet John, is het niet?" vroeg de
Sint aan de jongen.
„Ja, Sinterklaas", antwoordde de knaap,
niet verbaasd dat de heilige bisschop
zijn naam kende. Want hij kende alle
kinderen bij de naam.
„En wat heeft John op zijn verlanglijstje
staan? Geef het maar eens aan mij, beste
vriend".
De oude man vouwde het met
kinderlijke hanepoten beschreven blad
open en maakte aanstalten om hardop te
lezen welke dromen en wensen het
bevatte, doch hij zweeg seconden lang.
In stilte had*hij gelezen: „Dat papa weer
bij ons komt". Op de tweede plaats
stond „een reeswagen". Op de derde
plaats het onvermijdelijke snoep.
De goedheiligman moest onder zijn
wijde mantel naar zijn zakdoek tasten
om zijn witgepoeierde neus te snuiten.
„Ja, ja", zei hij verontschuldigend,
„Sinterklaas heeft op de daken kou
gevat".
Toen wendde hij zich tot Amanda. Zij
had al die tijd met een stille, ietwat
droevige glimlach toegekeken. Nu
schrok zij op.
„En wat op mama's lijstje staat, weet
Sinterklaas natuurlijk óók", zei hij met
een vreemde trilling in zijn stem.
Hij vermande zich, snoot andermaal de
neus en gebood zijn knecht: „Piet, ik
vind dat het al laat genoeg is. Breng jij
de kinderen eens naar bed! Morgen
mogen ze de hele dag spelen".
Het drietal gaf Sinterklaas een handje en
mama een kus en huppelde toen zonder
bedenken met Zwarte Piet mee.
Nauwelijks had de knecht de deur achter
zich gesloten of de goedheiligman sprong
op, stootte de mijter van zijn
eerbiedwaardig hoofd en rukte zijn
vermomming af. Een ogenblik later lag
hij op zijn knieén voor Amanda.
„Jean! Jij?" riep zij uit, ongelovig en niet
begrijpend. „Ik dacht dat Henk..."
De voormalige bisschop sloeg zijn
armen om haar heen en smeekte haar
met een door tranen halfverstikte stem
om vergiffenis. In de eenzaamheid van
Femkes flat was hij tot bezinning
gekomen. Zijn gezond verstand had ten
slotte toch weten te overwinnen. Hij
wist dat Henk als Sinterklaas zijn huis
zou bezoeken, om vooral de kinderen
niet te ontgoochelen. Nog juist op tijd
had hij zijn vriend en collega weten te
bereiken.
„Eigenlijk, mijn liefste, had ik de rol van
Zwarte Piet moeten spelen, maar Henk
stond erop dat ik de hoofdrol deed. Heb
ik mij niet verraden?"
Hij hoorde duidelijk de gefluisterde
woorden van Amanda: „Nee, ik heb
niets, niets gemerkt! Jij speelde de
sterkste rol van je leven, Jean!"
TOON KORTOOMS
door Bert van Velzen
5. KAPOENTJE
Sinterklaas trekt op zijn kreupele
schimmel voorbij de horizon in ee,
wolk van wrok. Toon Hermans he<
gelijk. Wat een rare man is dat
eigenlijk. Een ruitentikker, die
verdwaald is zeker. Een
goedheiligman, die totaal geen
rekening houdt met bijziende
kinderen, die maar moeten zien ha
ze op het gehoor af wat lekkers
opdiepen uit deen of d'andere hoq
Tot voor kort wist ik niet eens wal
Kapoentje betekende. Sinterklaas
Kapoentje. Volgens afgescheidenen
van Rome is Kapoentje de
achternaam van Sinterklaas. Deze
zou Nicolaas K. geheten hebben,
maar het katholieke volksdeel wee
wel beter. Hij was de bisschop van
Myra en is dus een Turk. Daar heb
ook wel vreemde types onder. En
Kapoentje hoeft niet met een
hoofdletter te worden geschreven
betekent volgens Van Dale
„gesneden haan, bestemd om I
vetgemest te worden". Een kapoeny
kan ook een gebraden haan zijn,
nu ontplooit „de gebraden haan
uithangenGoede sier maken, bij
voorkeur met andermans geld.
Kapoentje betekent volgens de
officieel erkende Nederlandse n
woordenschat ook „deugniet, guit <£1
schalk". We hebben dus weer eens u
maken met een deugniet die geduco
de gebraden haan uithangt. Ik ben*
blij dat ie morgen weer weggaat. Ba
jaar ben ik er overigens niet
ingestonken.
Toon Hermans heeft gelijk. S.
Kapoentje is een rare man. Ik krefl
ineens de pest in toen ik er over zit
te denken hoe lang ik vroeger bra£
had zitten wezen om zelfs die rotten
pepernoot niet te kunnen oogsten
ik tegen mijn kop had gekregen.
Kapoentje geeft niets cadeau. De ri<
Daarom heb ik de verplichte
decern beraankopen maar uitgesteld^
tot een paar dagen voor Kerstmis.
Veel bijzonders had ik toch niet P'
kunnen vinden. Ik heb met een pof"
van 199 gulden in mijn handen r
gestaan die wellicht geschikt was
voor een neefje dat zeer slecht L
ontwikkeld is in de zorgsector van L
zijn karaktertje. Het kind is machoL
strijdlustig en het drinkt de fles 7ee;{
van zijn zusje. Hij zal waarschijnlijk
goed terecht komen, maar we zijn te
bang dat niemand echt van hem za^i
houden. Zo'n pratende pop zou N
misschien beschermende gevoelens gi
los slaan uit zijn al zo harde
bolstertje. Ik bekeek een wat
afgeleefd demonstratiemodel, met rr
blauwe ogen, waarin het wit v
overheerste, als bij een bedelende
hond. De sappen waren goeddeels
ontvloden aan de interne batterijen
zodat de stem toonloos en half
verstaanbaar was als die van een
mompelende straatmadelief na een
middag in de kille oostenwind. „Tilm
me op", zei de pop met een bevrore>zl
mondje. En, met mijn oor als een t(
medisch specialist tegen het buikje, v
meende ik te vernemen: „Ik heb s
honger". Mijn neefje zou dan zeggeih
„Ik heb een boterham en jij krijgt
lekker niks". Of hij zou een stukje
banketstaaf op de vensterbank S|
leggen en zeggen: „Pak maar". C
In Amerika hebben ze tenminste P
sprekende poppen die het hele b
ritueel rond het naar bed gaan en h(d
slaapjes doen kunnen bepraten
(inclusief vragen als „Heb je je
tandjes gepoetst?"), zodat mama
rustig kan gaan stappen en het kimP
nog wat aanspraak heeft zolang het$]
de sprekende pop in het handje g
knijpt. Als het kind eindelijk in slaah(
valt en de greep verslapt houdt de
pop op met kletsen, zodat er geen m
energie-wordt verspild. Maar met k
zo'n moeder praat een kind denk iliv
toch nog beter met een lapjespop. d
Want die alleen geeft de juiste
antwoorden. d
Ook voor mezelf heb ik nog niets a
aangeschaft uit naam van Sint K. II
ben er zelfs nog niet toe gekomen\m\
te melden bij de afdeling d
herengeuren in een van de grote
warenhuizen, hoewel het hoog tijd
wordt om zulks te doen. De meestei r;
mijner collega's wandelen namelijk
rond in wolken van ragfijn odeur. Di v
ouderen, in wie de innerlijke
stormen zijn bedaard, dragen een g
geursleepje van verschraalde
Pommerol, van bosgrond onder a
herfstbladeren of van hexachlorofeni zi
heiligheid. Ik ga een lekker geurtje v
zoeken. Gisteren heb ik oksels, U
knieholten, kruin en sternum (i
bespoten met een produkt dat voor d
suède schoenen bleek te zijn s<
ontwikkeld, ter voorkoming van g'
sneeuwkringen. Ik had iets van een
nijdige rioolrat.