Zijn sterkste rol finale* CcidócSornxmt Hém zou het niet overkomen. Hij keek wel uit. Ze hadden geen ruggegraat. Vergooiden hun geluk. Maakten vrouw en kinderen ongelukkig. Vooral in zijn kringen zag hij het gebeuren. Acteurs! Deden gewichtig, maar waren zo hol als een leeg vat. Konden nergens anders over praten dan over seks en vrouwen. Domkoppen, niksnutten, leeghoofden waren het! Maar nu was het hem wél overkomen! Ook hém, Jean Stevin, de gevierde acteur! Stormenderhand was hij overweldigd. Verweer had hij niet. Hij verdronk hulpeloos in dat wezen. De uitstraling van haar persoon had dolle verliefdheid in hem ontstoken. Hij voelde zich reddeloos verloren. Toen zij op de eerste sessie voor het nieuwe theaterseizoen verscheen en aan hem werd voorgesteld - zij kwam bij wijze van spreken regelrecht van de toneelacademie - voelde hij het bloed wegtrekken uit zijn hersenpan. De adem stokte hem in de keel. En in zijn binnenste had hij iets geschreeuwd dat het midden hield tussen een krachtterm en een bewonderende juichkreet. Het was niet moeilijk geweest haar aandacht te trekken met een blik en een gebaar. Wat wil je? Hij was een gevierd acteur om wie producenten en regisseurs slag leverden. Hij had het voor het zeggen en kon de rol kiezen die hij verlangde. Periodes van werkeloosheid kende hij niet, dit in tegenstelling tot velen van zijn collega's. En nu kreeg hij als tegenspeelster, of liever als toneelgeliefde. de jonge, talentvolle Femke Rienstra. Zij kwam uit Friesland en zag eruit zoals een oprechte Friezin eruit hoort te zien: blauwe ogen en goudblonde haren. Hij was duizelig van verliefdheid. Bij het doornemen van zijn tekst versprak hij zich enkele keren, zodat de regisseur verbaasd opkeek. Jean moest zich met innerlijk geweld tot aandacht dwingen. Het zou wel overgaan. Belachelijk: hij, een getrouwde vent, vader van drie kinderen! Een veertiger al, een vleugje grijs aan de slapen, onderuitgehaald door een kind van amper twintig! Hij kon haar vader zijn! Maar bij het verlaten van de toneelkamer zei het meisje, volkomen onbekommerd: „Ik vind het heerlijk om met u te mogen werken!" Weer blozen, duizelig worden en een vlam in zijn lijf voelen schroeien. „Ik ook", mompelde hij, zacht genoeg om alleen door haar gehoord te worden. Van dat moment af was hij een andere man. Een andere man dan hij stapte in de sportwagen en reed zingend naar huis. Een ander dan hij opende de voordeur van zijn fraaie bungalow. Een vreemde begroette zijn vrouw Amanda. Zijn drie jonge kinderen die hem altijd met gejuich binnenhaalden, werden door een vreemdeling een voor een opgetild. En daarmee maakte hij enkele danspasjes. „Wat heb je toch?" vroeg Amanda. Hij moest zich even in het gareel dwingen. „Ik heb", zei hij, „de mooiste hoofdrol van mijn leven in het nieuwe toneelstuk de Nachtwake, je weet wel, van Robertsen!" Het klonk jongensachtig opgewonden. O, dacht Amanda, dat had hij altijd bij een nieuw theaterseizoen. Dan kon hij verstrooid zijn en alles om zich heen vergeten. „Vertel eens", zei ze, toen zij met de kinderen aan tafel zaten. Hij was alweer in gedachten, liet zijn soep koud worden. „Hoor je me niet?" Hij schrok wakker. „Sorry, ik zat al in mijn nieuwe rol", zei hij. „Moeilijke rol, maar ik heb een tegenspeelster met wie ik, dat weet ik heel zeker, het stuk ga dragen. Zelden zo'n veebelovend talent meegemaakt. Twintig zal ze zijn, maar een stem en een techniek... om koud van te worden!" „Of warm", voegde hij eraan toe, want van binnen brandde hij. In de boulevardpers verschenen de eerste, uiterst vage geruchten. Op de party na de geslaagde première van de Nachtwake viel het de verslaggevers op dat de hoofdrolspeler Jean Stevin, hoewel vergezeld van zijn charmante brunette Amanda, bijzonder veel aandacht besteedde aan zijn toneelliefde, de debuterende jonge, beeldschone Femke Rienstra met haar schouderlange honingblonde haren. De acteur sloeg geen oog van haar af, zo schreef men. Als men niet beter wist, zou men bepaalde gedachten koesteren. „Wat een nonsens, Amanda!" bulderde Jean toen hij het verslag van het premièrefeest in zijn ochtendblad las. „Trekje er niets van aan!" Hij gooide de krant van zich af, stond op en vertrok. Toen hij in zijn wagen zat, drong het tot hem door dat hij vergeten had Amanda de gebruikelijke afscheidskus te geven. Hij claxonneerde. Amanda stond aan het brede raam en wuifde hem na, het ochtendblad in de hand. Het was eerder een vlucht dan een vertrek, besefte hij. Maar hij zou die druiloren van de pers wel te pakken krijgen! Hem voor het hele land zó te kijk zetten! Hij kon toch eenvoudig niet anders. Hij en Femke waren de hoofdrolspelers die op de party door iedereen belaagd werden. Gelukkig had zijn goede vriend en collega Henk zich over Amanda ontfermd. Toen Henk voorzichtig over het kranteverslag begon, barstte hij niettemin woedend uit: „Als ik die vent te pakken krijg, is hij niet gelukkig!" Maar geruchten, hoe vaag en zwak en onbewezen ook, hebben een zweem van waarheid in zich. Hij accepteerde dat niet. Die avond meed hij Femke. Zelfs op het podium waar hij volgens het script zijn geliefde meermalen innig in de armen diende te nemen, deed hij zijn uiterste best slechts de hoofdpersoon Michael uit het stuk te spelen en Jean Stevin buiten te sluiten. De kritieken over zijn toneelcreatie bleven juichend. Eindelijk hadden wij een acteur van internationale allure, schreef men. ZATERDAG 5 DECEMBER 19 De kleuter kwam aarzelend, stapje voor stapje, naar hem toe. De Sint nam haar knuistje in zijn witgeschoeide hand. Gelukzalig keek de kleine met haar donkere ogen - de ogen van haar moeder - op haar de heilige man. TEKENING: THEO SCHILDKAMP Het gezelschap ging op tournee met de Nachtwake. Steeds meer voelde Jean zich een verrader. Hij belde na afloop van de voorstelling naar huis om Amanda te zeggen dat hij haar en de kinderen miste, en dat hij zich op zijn hotelkamer eenzaam voelde. Terwijl hij, de nitwit... „Ik ben trots op je!" zei Amanda. „Naam wordt nu eenmaal duur betaald. Ik wacht op je!" Toen hij de hoorn had neergelegd, wist hij dat het verraad volkomen was. Een kort briefje bracht Amanda van de ene dag op de andere op de hoogte. „Ik ben in handen gevallen van een jonge vrouw, die ik niet meer missen kan. Je weet wie ik bedoel. Ik ben te zwak om haar te weerstaan. Financiële zorgen hoefje niet te hebben. Ik blijf voor jou en de kinderen zorgen. Vergeef mij mijn ellendige zwakheid!" Amanda had in haar verbijstering en radeloosheid Henk de Koning gebeld, nog altijd Jeans beste vriend. Hij was onmiddellijk overgekomen en had naar haar geluisterd. Woede laaide in hem op, maar uiterlijk bleef hij kalm. „Amanda", zei hij, „die breng ik bij je terug, let op mijn woorden!" Hij verspilde geen tijd. Dezelfde dag nog loodste hij Jean mee naar het artiestencafé. In een hoek van het etablissement begon Henk zonder inleiding. „Als iemand met open ogen in de sloot loopt en verzuipt, dan ben jij het! Slaat als een puber op hol bij het zien van een paar blauwe ogen en een blonde haarvlecht! Ik heb vandaag andere ogen gezien, die van Amanda. Wat jij doen moet? Je verstand gebruiken, als je dat tenminste nog hebt, hetgeen ik betwijfel. Naar huis gaan en dan, laten we zeggen, een kwartier naar de ogen van Amanda kijken. Je hoeft niets te doen en niets te zeggen, alleen maar kijken! En vergeet ook de ogen van je kinderen niet, van John, Marijke en die jongste schat van je, Hanneke. Wat een flonkerende sterren, die jij bezig bent te doven. Ezel!" Hij gromde maar wat. Hij zei dat Henk gelijk had, volkomen gelijk, maar dat een vrijgezel er geen donder van begreep. „Ik kan niet anders. Ik ben verliefd. Ik kan Femke niet meer missen, geen dag en geen nacht, geen uur, geen minuut! Versta je dat, geen minuut!" Te gek om los te lopen! Hij zou tegen Femke moeten zeggen: „Schat, ik stuif even met de wagen naar huis om een kwartier naar de ogen van mijn ex- geliefde te kijken. Over anderhalf uur hoop ik terug te zijn. Zorg dat de Bokma koud staat!" Echt Henk, met zijn dwaze invallen. Hij liet hem maar praten, slikte alles wat hem voor de voeten werd geworpen, niets had vat op hem. Jean Stevin was reddeloos verloren. Hij zou het voor geen goud bekennen, maar die nacht sliep hij slecht naast Femke in het grote hotelbed. Terwijl zij rustig sluimerde, het weelderige haar uitwaaierend over het hoofdkussen, lag hij klaarwakker in de duisternis te staren. Hij zag duidelijk de donkere weemoedige ogen van Amanda. Uit alle hoeken van de kamer straalden hem de fonkelende sterren tegen, van zijn zesjarige zoon John, van de vieijarige Marijke en de parmantige kleuter Hanneke. Na de tournee terug in zijn stad was hij met geen paard te weerhouden: hij moest en zou zijn kinderen zien. Hij reed naar de school van John en Marijke, haalde hen af, trakteerde hen op een "ijsje en bracht hen tot vlak bij huis. Hij waagde het niet om mee naar binnen te gaan. „papa", zei John op een dag, „nu jij weg bent, komt oom Henk vaak bij ons. Oom Henk zegt dat ik mama moet beschermen, omdat ik de enige man in huis ben!" Dat bezorgde hem een schok, die hij langdurig zou voelen. „Goed, mijn jongen", zei hij, „bescherm jij mama maar tegen indringers". Hij had de rieiging razend te worden op Henk. De indringer! Maakte werk van Amanda, achter zijn rug om! Een vleug jaloezie stak hem. Hij zou meneer op zijn nummer zetten! Dat noemde zich dan vriend! Maar op weg naar de flat van Femke sloeg hij zich tegen het voorhoofd. Hij was de allerlaatste die recht van spreken had! De maand december zette in met stikdonkere avonden en natte sneeuwbuien. De uitvoeringen van de Nachtwake waren in verband met het komend sinterklaasfeest enkele dagen onderbrokpn. De acteurs en actrices konden genieten van een kortstondige vrijheid. Toen Jean die middag, veel te vroeg, aan de schoolpoort wachtte, hoorde hij uit de klaslokalen sinterklaasliedjes galmen. Bij het uitgaan van de school kwam John op hem afgestormd, die kleine Marijke van de kleuterafdeling aan de hand. Op weg naar huis polste hij zijn zoon. „Is oom Henk nog bij jullie geweest?" „Ja, hoor! Oom Henk heeft Sinterklaas gezien! En oom Henk zegt dat Sinterklaas morgenavond bij ons komt. Dat heeft hij beloofd. Kom jij ook, papa? Toe, papa!" „Ik zal wel zien", ontweek hij. Dat bracht het eerste hooglopende conflict met Femke. Er waren in het verleden al tal van kleine irritaties geweest omdat hij maar niet kon wennen aan haar wispelturige aard. Zij was zo impulsief en onberekenbaar, vergeleken bij de rustige evenwichtige Amanda. Ook met haar aangeboren nonchalance had hij moeite. Nee, de ideale vrouw bleek Femke toch niet te zijn. Toen hij langs zijn neus weg zei dat hij op pakjesavond bij zijn gezin wilde zijn, stond daar plotseling een furie voor hem die hem aanvloog en die hij met zijn gespierde armen in bedwang moest houden. Zij rukte zich los, sloeg hysterisch om zich heen, schopte de kat en gooide met spullen. „Zij of ik!" krijste zij. Eer hij het besefte was zij de deur uit. Haar bontjas had zij van de kapstok gegrist. Naar Friesland, natuurlijk. Ze zou wel weer op komen dagen, na de sinterklaasdagen. Dan zoij hij haar vertellen dat hij niét naar zijn gezin was gegaan. Om haar. Uitsluitend om haar! De schrijver Toon Kortooms (71) heeft vele romans op zijn naam staan. Van zijn trilogie „Beekman en Beekman" uit 1946 waren precies dertig jaar later al meer dan een miljoen exemplaren verkocht. In totaal zijn van zijn boeken al vele miljoenen over de toonbank gegaan, tot achter het IJzeren Gordijn toe. Zijn romans „Help de dokter verzuipt" en „Laat de dokter maar schuiven" zijn verfilmd. De oud-Peelbewoner zette zichzelf ooit te boek in „Turf in m'n ransel". Er zijn mensen die de humor, de ontspanningsverhalen van Kortooms niet erg kunnen waarderen. Hij heeft daar wel eens tegen geprotesteert, maar geeft toe dat zijn boeken geen literatuur zijn. „Ten minste, als je blijft oordelen naar de traditionele normen", aldus de man die voor zijn werk vaak putte uit jeugdherinneringen. Kortooms is volgens de meeste recensenten een goed verteller van anecdotes, maar geen meester in het weergeven van psychologische processen. Voor onze krant schreef hij dit sinterklaasverhaal. FOTO: DIJKSTRA De verzoening met haar zou des te heerlijker zijn. De telefoon rinkelde. Henk, de trouwe hond, aan de lijn. Hoewel het hem moeite kostte, had Jean zijn vriend geen enkele verwijt gemaakt. Hij had er het recht niet toe. Integendeel. „Wat doe je morgenavond, makker?" Onwillekeurig haalde hij de schouders op. „Wat zou ik moeten doen? Femke is naar haar ouders in Friesland om daar pakjesavond te vieren. Ik denk dat ik vroeg ga slapen". „Ga toch naar Amanda en je kinderen, ezelskop!" riep Henk. „Nee!" zei hij stuurs. „Dan ga ik! Jouw kinderen zullen Sinterklaas zien. Ik heb het hun beloofd. De kleren en de staf heb ik al gehuurd. Op mijn vrije avond ga ik de mooiste rol van mijn leven spelen. Amuseer je!" De hoorn werd op de haak gelegd. Toen was er in de flat niets dan een beklemmende stilte. Een gevoel van volslagen eenzaamheid legde zich zwaar om hem heen. Maar lang bleef hij niet naar het verstilde telefoonapparaat zitten staren. Hij sprong op en holde de trappen af. Doelloos reed hij door de stad. De straten waren in het pikdonker vrolijk verlicht. Etalages lokten nog de kopers van het elfde uur. Mannen en vrouwen die op het nippertje inkopen hadden gedaan, repten zich naar huis. Jean Stevin, de befaamde acteur, voelde zich de eenzaamste man van de stad. Het liefst was hij in volle vaart naar Amanda gereden, maar hij waagde het niet. In zijn oren klonk nog te schril Femkes hysterische stem: „Zij of ik!" Waardig trad de goedheiligman binnen, gevolgd door zijn knecht. Amanda zat, omringd door haar drietal, bij de open haard. Daar stonden drie paar laarsjes, met in elk een verlanglijstje en een wortel voor het trouwe rijdier van de bisschop. De Sint begroette allereerst Amanda. Zijn stem klonk gedragen en zeer plechtig, zoals dat betaamt. Toen zijn blik op de laarsjes viel, zweeg hij geruime tijd. Weinig ter wereld is zo ontroerend als kinderschoeisel bij de schoorsteen in de sinterklaasdagen. Het is een symbool van verwachting, van vertrouwen dat alle wensen vervuld worden. De gulle geyer weet wat hem te doen staat. Moeizaam, diep zuchtend, nam de Sint plaats in de zetel die al voor hem klaarstond. De oude man slikte, schraapte de keel en opende vervolgens zijn gulden t^oek. „Ik begin bij! de jongste", zei hij, met een knikje in de richting van kleine Hanneke. De kleuter kwam aarzelend, stapje voor stapje, naar hem toe. De Sint nam haar knuistje in zijn witgeschoeide hand. Gelukzalig keek de kleine met haar donkere ogen - de ogen van haar moeder - op naar de heilige man. „En hoe heet jij, grote meid?" vroeg de bisschop. „Hanneke", antwoordde het kind kristalhelder. De Sint knikte zeer tevreden. „Als ik het niet dacht", zei hij. „Sinterklaas weet alles. En wat heeft Hanneke op haar verlanglijstje staan? Piet, pak jij dat lijstje eens uit de zevenmijls-laarzen van deze grote meid!" Zwarte Piet reikte het hem aan. Hij vouwde het bedachtzaam open en las: „Een pop. Een poppewagen. Een wiegje. Snoep". De heilige man knikte vele malen. „Piet, kijk eens in de zak of je iets voor deze grote meid hebt meegebracht!" De knecht graaide in de kolossale jutezak en toverde de begeerde schatten^ tevoorschijn. Hanneke nam ze juichend in ontvangst. Marijke kwam zonder schroom met haar verlangens. De zwarte knecht vervulde ze een voor een. De vreugde steeg. „En jij heet John, is het niet?" vroeg de Sint aan de jongen. „Ja, Sinterklaas", antwoordde de knaap, niet verbaasd dat de heilige bisschop zijn naam kende. Want hij kende alle kinderen bij de naam. „En wat heeft John op zijn verlanglijstje staan? Geef het maar eens aan mij, beste vriend". De oude man vouwde het met kinderlijke hanepoten beschreven blad open en maakte aanstalten om hardop te lezen welke dromen en wensen het bevatte, doch hij zweeg seconden lang. In stilte had*hij gelezen: „Dat papa weer bij ons komt". Op de tweede plaats stond „een reeswagen". Op de derde plaats het onvermijdelijke snoep. De goedheiligman moest onder zijn wijde mantel naar zijn zakdoek tasten om zijn witgepoeierde neus te snuiten. „Ja, ja", zei hij verontschuldigend, „Sinterklaas heeft op de daken kou gevat". Toen wendde hij zich tot Amanda. Zij had al die tijd met een stille, ietwat droevige glimlach toegekeken. Nu schrok zij op. „En wat op mama's lijstje staat, weet Sinterklaas natuurlijk óók", zei hij met een vreemde trilling in zijn stem. Hij vermande zich, snoot andermaal de neus en gebood zijn knecht: „Piet, ik vind dat het al laat genoeg is. Breng jij de kinderen eens naar bed! Morgen mogen ze de hele dag spelen". Het drietal gaf Sinterklaas een handje en mama een kus en huppelde toen zonder bedenken met Zwarte Piet mee. Nauwelijks had de knecht de deur achter zich gesloten of de goedheiligman sprong op, stootte de mijter van zijn eerbiedwaardig hoofd en rukte zijn vermomming af. Een ogenblik later lag hij op zijn knieén voor Amanda. „Jean! Jij?" riep zij uit, ongelovig en niet begrijpend. „Ik dacht dat Henk..." De voormalige bisschop sloeg zijn armen om haar heen en smeekte haar met een door tranen halfverstikte stem om vergiffenis. In de eenzaamheid van Femkes flat was hij tot bezinning gekomen. Zijn gezond verstand had ten slotte toch weten te overwinnen. Hij wist dat Henk als Sinterklaas zijn huis zou bezoeken, om vooral de kinderen niet te ontgoochelen. Nog juist op tijd had hij zijn vriend en collega weten te bereiken. „Eigenlijk, mijn liefste, had ik de rol van Zwarte Piet moeten spelen, maar Henk stond erop dat ik de hoofdrol deed. Heb ik mij niet verraden?" Hij hoorde duidelijk de gefluisterde woorden van Amanda: „Nee, ik heb niets, niets gemerkt! Jij speelde de sterkste rol van je leven, Jean!" TOON KORTOOMS door Bert van Velzen 5. KAPOENTJE Sinterklaas trekt op zijn kreupele schimmel voorbij de horizon in ee, wolk van wrok. Toon Hermans he< gelijk. Wat een rare man is dat eigenlijk. Een ruitentikker, die verdwaald is zeker. Een goedheiligman, die totaal geen rekening houdt met bijziende kinderen, die maar moeten zien ha ze op het gehoor af wat lekkers opdiepen uit deen of d'andere hoq Tot voor kort wist ik niet eens wal Kapoentje betekende. Sinterklaas Kapoentje. Volgens afgescheidenen van Rome is Kapoentje de achternaam van Sinterklaas. Deze zou Nicolaas K. geheten hebben, maar het katholieke volksdeel wee wel beter. Hij was de bisschop van Myra en is dus een Turk. Daar heb ook wel vreemde types onder. En Kapoentje hoeft niet met een hoofdletter te worden geschreven betekent volgens Van Dale „gesneden haan, bestemd om I vetgemest te worden". Een kapoeny kan ook een gebraden haan zijn, nu ontplooit „de gebraden haan uithangenGoede sier maken, bij voorkeur met andermans geld. Kapoentje betekent volgens de officieel erkende Nederlandse n woordenschat ook „deugniet, guit <£1 schalk". We hebben dus weer eens u maken met een deugniet die geduco de gebraden haan uithangt. Ik ben* blij dat ie morgen weer weggaat. Ba jaar ben ik er overigens niet ingestonken. Toon Hermans heeft gelijk. S. Kapoentje is een rare man. Ik krefl ineens de pest in toen ik er over zit te denken hoe lang ik vroeger bra£ had zitten wezen om zelfs die rotten pepernoot niet te kunnen oogsten ik tegen mijn kop had gekregen. Kapoentje geeft niets cadeau. De ri< Daarom heb ik de verplichte decern beraankopen maar uitgesteld^ tot een paar dagen voor Kerstmis. Veel bijzonders had ik toch niet P' kunnen vinden. Ik heb met een pof" van 199 gulden in mijn handen r gestaan die wellicht geschikt was voor een neefje dat zeer slecht L ontwikkeld is in de zorgsector van L zijn karaktertje. Het kind is machoL strijdlustig en het drinkt de fles 7ee;{ van zijn zusje. Hij zal waarschijnlijk goed terecht komen, maar we zijn te bang dat niemand echt van hem za^i houden. Zo'n pratende pop zou N misschien beschermende gevoelens gi los slaan uit zijn al zo harde bolstertje. Ik bekeek een wat afgeleefd demonstratiemodel, met rr blauwe ogen, waarin het wit v overheerste, als bij een bedelende hond. De sappen waren goeddeels ontvloden aan de interne batterijen zodat de stem toonloos en half verstaanbaar was als die van een mompelende straatmadelief na een middag in de kille oostenwind. „Tilm me op", zei de pop met een bevrore>zl mondje. En, met mijn oor als een t( medisch specialist tegen het buikje, v meende ik te vernemen: „Ik heb s honger". Mijn neefje zou dan zeggeih „Ik heb een boterham en jij krijgt lekker niks". Of hij zou een stukje banketstaaf op de vensterbank S| leggen en zeggen: „Pak maar". C In Amerika hebben ze tenminste P sprekende poppen die het hele b ritueel rond het naar bed gaan en h(d slaapjes doen kunnen bepraten (inclusief vragen als „Heb je je tandjes gepoetst?"), zodat mama rustig kan gaan stappen en het kimP nog wat aanspraak heeft zolang het$] de sprekende pop in het handje g knijpt. Als het kind eindelijk in slaah( valt en de greep verslapt houdt de pop op met kletsen, zodat er geen m energie-wordt verspild. Maar met k zo'n moeder praat een kind denk iliv toch nog beter met een lapjespop. d Want die alleen geeft de juiste antwoorden. d Ook voor mezelf heb ik nog niets a aangeschaft uit naam van Sint K. II ben er zelfs nog niet toe gekomen\m\ te melden bij de afdeling d herengeuren in een van de grote warenhuizen, hoewel het hoog tijd wordt om zulks te doen. De meestei r; mijner collega's wandelen namelijk rond in wolken van ragfijn odeur. Di v ouderen, in wie de innerlijke stormen zijn bedaard, dragen een g geursleepje van verschraalde Pommerol, van bosgrond onder a herfstbladeren of van hexachlorofeni zi heiligheid. Ik ga een lekker geurtje v zoeken. Gisteren heb ik oksels, U knieholten, kruin en sternum (i bespoten met een produkt dat voor d suède schoenen bleek te zijn s< ontwikkeld, ter voorkoming van g' sneeuwkringen. Ik had iets van een nijdige rioolrat.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1987 | | pagina 20