Max Havelaar al voor première een succes NIEUWE MUSICAL VAN BRINK EN SANDERS Geloof Twee handen Jeróme Reehuis bepaalt „het smoel" van Batavus Droogstoppel Verbazing Politoeren QeidóaQowuvnt ZATERDAG 3 OKTOBER 1987 Brink: „Die toespraak, zoals die in het boek staat, hoef ik dus niet uit te spre ken omdat de taferelen nadien die aan klacht van Multatuli in beeld brengen. Zo geef je beweging aan wat in een voor stelling tot stilstand zou kunnen leiden". Brink heeft niet veel achting voor de le venswijze van Eduard Douwes Dekker, die zijn gezin liet verhongeren en intus sen het gezelschap van andere dames zocht. Maar in zijn kritiek op de manier waarop mensen hun geloof „gebruiken", verpersoonlijkt in Droogstoppel, staat hij aan zijn kant. Droogstoppel zet de bijbel naar zijn hand, past de bijbeltek sten die in zijn kraam te pas komen let terlijk toe op zijn eigen welvarende le ven. Brink: „Dat zie ik vandaag de dag nog overal om me heen. Om mijn kri tiek daarop onder woorden te brengen, heb ik Multatuli nauwelijks nodig. Het lijkt wel of hij die teksten voor mij ge schreven heeft". De legende van Saidjah en Adinda, die door de overheid eerst van hun buffels worden beroofd en vervolgens op af schuwelijke wijze van het leven - „Ik zeg u mijn verhaal wordt eentonig" - krijgt in de rollen van twee jonge acteurs nieuw leven. Dit gebeurt in een sobere zwart/witzetting van palmbomen als in een sprookjesboek. Het gaat om wereld literatuur, die geen overdrijving ver draagt. Sanders zegt daarvoor bijzonder op zijn hoede te zijn geweest. Maar wel ke beperkingen hij zich ook heeft moeten opleggen, dat is niet gebeurd op het punt van de aankleding. Componist/ dirigent Henk Bokkinga schreef bij dit alles zijn muziek, oosters en westers dooreen, naar gelang de taferelen dat verlangen. Lindsay Dolan zette daar zijn dansfiguren weer op uit en Horst Ment- zel zijn regie. Daarbij stond voorop, dat het geen regisseurstheater mocht worden. Elke speler zet de grenzen van zijn eigen te spelen karakter uit. Brink en Sanders bedachten op hetzelfde moment dat Jeróme Reehuis de rol van Droogstoppel moest spelen. Deze bour- gondische acteur kan van deze figuur een karikatuur, maar tegelijk een levens echt wezen maken. Lucie de Lange past goed in de rol van de lieftallige Tine en Frank Sanders, in alles koek en ei met Jos, is de uitgelezen Verbrugge. Deze ambtenaar moet onder het juk van zijn onderdanigheid door, maar staat met zijn oprechte eerlijkheid pal aan de zijde van Max Havelaar. Waarover Jos en Frank weer hoorbaar met elkaar in de clinch kunnen liggen, betreft de scènewisselingen. Jos wil het steeds sneller. Frank meent, dat er tijd moet zijn voor verkledingen. Sanders tegen Brink: „Dansers moeten zich uit- en vervolgens aan kunnen kle den. Je kunt niet dansen met drie broe ken over elkaar heen. Dat ligt voor een speelrol als de jouwe anders". Jos: „Ik heb ook gedanst met een broek waarvan ik in zes seconden kleedtijd slechts één gulpknoop heb kunnen dicht maken. Ik danste en zong eens met de angst in mijn hart dat mijn broek zou zakken. Daar heb ik een oplossing voor, zodat de zaal niets merkt. Ik kijk met stralende ogen rond. Dan denkt ieder een, dat ik iets bijzonders te melden heb en dat is ook eigenlijk zo". Op een van de probeervoorstellingen heeft de voorzitter van het Nederlands Multatuli-genootschap, prof. dr. H. van den Berg, poolshoogte genomen - incog nito, en zijn aanwezigheid bleek dan ook pas achteraf. Die berichtte 's anderen daags aan de leden van het genootschap dat „er uit een meesterwerk een meester werk was ontstaan". Toen kon het geloof in eigen kunnen van het duo Brink/San ders niet meer stuk. TON OLIEMULLER „Weet u wat het is, meneer?Naarmate er beter voor ze gezorgd wordt, treedt de geslachtsrijpheid vroeger in en krijgen ze eerder jeuk van hun drift". Hier morde - zoele nazomeravond, de laatste van het jaar, er dwarrelde menig blad voorbij aan het bloedbad van de zonsondergang - niet een Glashouweriaanse kruisvaarder tegen de verzorgingsmaatschappij en derzelfder zonden, maar een boswachter. Het is waar, een mens weet tegenwoordig nauwelijks nog wie wat zegt. Zo heeft de VARA zich jarenlang vrolijk gemaakt over het gezin als hoeksteen van de samenleving. Geen spotternij dienaangaande ging ze te hoog. De hoeksteen van de samenleving, dat was de Rooie Familie. Toch? En opeens slaat Marcel van Dam, beter bekend als de suikeroom van Jan Splinter, zijn Rooie Familie doodleuk dood te verklaren. Opeens zoekt de VARA via advertenties in de krant „grote gezinnen om mee te doen aan een nieuw te ontwikkelen show-kwis". De volle mep van „vader, moeder en tien of meer thuiswonende kinderen die uit dit huwelijk geboren zijn" willen ze er tegenaan gooien om hun winter door te komen. Het grote gezin als hoeksteen van de VARA. In het onderhavige geval echter sprak onmiskenbaar een boswachter, want het gemor betrof het feit dat hij zijn bos nog nooit zo vroeg in het seizoen voor het publiek had moeten sluiten teneinde de edelherten terwille te zijn bij de beleving van de bronst. Een oergebeuren is dat, gepaard gaande met vreeswekkend geburl, en de edelherten dulden er geen pottekijkers bij, logisch, wie wel? Om desondanks de voyeur in de mens aan zijn trekken te laten komen, hebben de boswachters her en der langs de vrije wildbanen zogenaamde wildobservatieplaatsen ingericht, dat zijn rieten schotten, voorzien van kijkgaten. Op de onderhavige avond bleken achter een dergelijk schot een twintigtal mannen verzameld te zijn die zich, ofschoon voor de herten onzichtbaar, gehuld hadden in vale schutkleuren en aldus vermomd camera's met loodzware statieven en telelenzen door het bos hadden meegezeuld. De stemming was landerig, want achter de kijkgaten viel niets te beleven. Van verre klonk weliswaar enig burlen op uit het naaldhout, maar de bijbehorende beesten weigerden zich te vertonen. „Te warm", schatte een van de schutkleurlingen de situatie in. „De herten vallen al om van vermoeidheid als ze maar een hinde ruiken. Er moet een beetje vorst over". Het klonk alsof hij het over spruitjes had. Het gekke is dat je op zulke plekken altija alleen mannelijke gluurders aantreft, terwijl de bronst van het edelhert toch bij uitstek een schouwspel is waarvoor feministes elkaar rond de kijkgaten zouden dienen te verdringen. Ach arme, die mannelijke herten. Een gewei van wel tien kilo torsen ze op hun kop. Over de kwalificatie daarvan zijn boekdelen volgeschreven. „Een end of zijtak telt pas mee als je er visueel gezien een hoed of een jachthoorn aan op kunt hangen staat er bijvoorbeeld. Men proeft: de auteur popelt om de daad bij de visie te voegen en zijn onderwerp met een welgemikt schot van hert in kapstok te veranderen. Weet echter dat die kapitale geweien absoluut nergens voor dienen. De sukkels raken er, net als Absalom met zijn lange haar, op de vlucht hoogstens mee in takken verward. Hun gewei is de zotskap op het hoofd van de nar. We weten dit dank zij de bioloog Darling die veel onderzoek naar edelherten heeft verricht. Herten, ontdekte hij, verdedigen zich met hun gewei niet eens tegen roofdieren, dat doen ze met de hoeven van hun voorlopers. Alleen het rendier heeft een nuttig gebruik van zijn gewei weten te ontwikkelen; het schoffelt er sneeuw mee weg. Voor de rest zijn geweien een uitwas van mannelijke praal ziekte. Puur macho. Buiten de bronst lopen de herten er doelloos, in de steek gelaten mee rond. De roedels, bestaande uit hindes, smaldieren, spitsers en kalfjes, richten zich louter naar de leidhinde. Deze wijfjes, „te herkennen aan hun prachtig gevormde en met veel aderen getekende smalle hoofden", zijn de ware koninginnen van het bos. Zij bepalen of het roedel van weidegrond moet veranderen, welke wissel zal worden ingeslagen, wat voor gevaren nopen tot de vlucht. Zelfs tijaens de bronst, wanneer de mannetjes zo staan te imponeren dat de dampkegels uit hun kelen slaan, zijn het de leidhindes die de roedels in en uit de beschermende dekking voeren. En die plaatsherten maar voor spek en bonen met die geweien sjouwen. Een blijere aanblik kunnen feministes zich nauwelijks wensen. Nergens wordt hun ideologie prachtiger door de praktijk van de natuur bevestigd. Potlood en papier bij de hand, vrouwen? De wildobservatieplaatsen op de Hoge Veluwe zijn het Bosje van Staf de Gymnasiumvallei, de Vogelvijvers en de Nieuwe Plijmen. Maar opschieten, want morgen verklaren de boswachters de bronst alweer voor gesloten. Scène uit Max Havelaar, met\ Jos Brink in de titelrol. FOTO: JAN SW1NKELS AMSTERDAM - „Ik geloof dat wij met de Max Havelaar een goed stuk theater in handen hebben". Jos Brink straalt optimisme uit als hij praat over de musical die 15 oktober in Haarlem in première gaat. Hij put zijn zekerheid uit de reacties van het publiek tijdens de voor-voorstellingen. In dergelijke uitvoeringen wordt altijd met te veel tekst gewerkt. Wat niet aan slaat bij het publiek gaat er onher roepelijk uit. Maar de reacties op de nog onvolmaakte versie van Max Havelaar waren al geweldig: veel open doekjes, en het slotap plaus duurde zo lang, dat de men sen de laatste bus naar huis misten. Jos Brink licht de keus van hem en Frank Sanders graag toe: „We kozen voor dat meesterwerk van Multatuli, die aanklacht tegen het kolonialisme, omdat we na een ernstig stuk als „De nieuwe dood" willen waarmaken dat er over se rieuze onderwerpen lichtvoetig theater te maken is. We hebben er veel sfeer in ge bracht, de pracht en praal van de gordel van smaragd, de verstolen luxe van de Amsterdamse koffïekooplui die over de ruggen van de Javanen heen lucratieve zaken deden. Ik had al een andere musi cal op schrift, een fantasie-onderwerp* een niemendalletje vergeleken bij Multa tuli. Dat ligt nu in de map voor ooit nog eens te spelen stukken". Max Havelaar werd door Multatuli (pseudoniem voor Eduard Douwes Dek ker) in 1859 opgedragen aan koning Wil lem III, in wiens naam dertig miljoen onderdanen werden mishandeld en uit gezogen. Het werd ook geschreven ter wraking van de Hollandse koopmans geest, die gestalte kreeg in Batavus Droogstoppel. Net als de vorige musicals van het duo Brink/Sanders kreeg ook deze zijn vorm na tal van botsingen tussen twee artistie ke geesten, de taalman Jos contra de speelman Frank. Frank: „We hebben nu in mindere mate gebotst dan de vorige keren omdat we het bij voorbaat eens waren over de Max Havelaar en welke delen tekst we in elk geval zouden kiezen. Daar hadden we geen problemen over. Maar enkele keren hebben we heel valse dingen tegen elkaar gezegd". Jos: „Voor de buitenwacht zijn we dan wel twee handen op één buik, maar we hebben wel degelijk flinke aanvaringen gehad in de voorbereidingstijd. Zelfs va ker dan anders. We zaten een keer in de tekstrepetitie voor een bepaalde scène. Frank ontkent het nu nog, maar volgens mij besteedde hij toen onvoldoende aan dacht aan zijn tekst. Hij zegt nu dat hij in beslag werd genomen door de belich ting en de decors, zijn terrein. Dat kan wel wezen, maar theater is tekst. Voor decors en de lampen alleen krijg je geen mens naar de schouwburg. Ik ben toen stevig tegen hem tekeergegaan. Zeg maar, ik heb een grote bek opgezet. Meestal zegt Frank weinig terug, omdat hij doorgaans in beslag genomen wordt door het creatieve proces. Toen bekte hij echter terug. Dan zet ik mijn mond nog eens twee keer zo ver open. Verder ge beurt het nogal eens, dat Frank de hu mor niet snapt van een grap die ik gees tig bedacht vind. Daar kun je als schrij ver goed hels van worden". Frank: „Schrijf maar gerust, dat we soms flink heibel hebben gehad. Jos kan hel allemaal mooi opschrijven, maar ik moet het zichtbaar maken. Tegen het slot lopen er drie scènes door elkaar. Mooi dat simultane werk, maar de men sen in de zaal moeten er wel uit wijs kunnen worden. Daar moet ik dan voor zorgen, de verschillen in tijd, lokatie en handeling tegelijk samenvoegen en los maken van elkaar. Dat kan met een uit gekiende belichting. Daar heeft Jos min der kijk op. Hij zadelt mij op met dat probleem. Droogstoppel en Havelaar, Max' vrouw Tine en de figuur van Slij- mering, maar ook Verbrugge en de vorst van Lebak allemaal tegelijk op het to neel. Multatuli heeft ze bedacht en wil ze naar zijn woorden „laten stikken in de koffie en verdwijnen". Ik heb ze ieder afzonderlijk in ander gekleurd licht ge zet. de kleur waarin ze eerder ten tonele kwamen. Door die herkenning wordt het een duidelijke scène. Jos denkt dat die dingen zich vanzelf wel wijzen. Daar verzet mijn gevoel voor theater zich te gen". Waar Brink en Sanders het wel snel over eens werden betrof de toespraak van Max Havelaar tot de hoofden van Le bak. Je kunt, zo meenden ze, de voor stelling geen kwartier onderbreken met een dergelijke voordracht. Ze vonden de volgende oplossing: Brink, die zowel de sjofele Sjaalman als diens idealistische dubbelpersoon Havelaar speelt, begint die tekst in het Maleis te zeggen. Dan verdwijnt hij langzaam uit het licht en volgen de taferelen. „Ik ben Batavus Droogstoppel, makelaar in koffie, en woon op de Lauriergracht 37". Er bestaat maar één Nederlandse acteur die dat met zelfvertrouwen kan zeg gen: Jeróme Reehuis. Enige maanden geleden vond hij een brief op zijn deurmat. Een schrij ven van het duo Brink-Sanders, scheppers van de nieuwe musical „Max Havelaar" naar het boek van Multatuli. „In die brief stond een uitvoerig compliment over mijn rol in het toneelstuk „To- neelbloed", dat ik zojuist op de tv had gespeeld. In enkele woorden werd daaraan het ver zoek toegevoegd om de rol van Droogstoppel te komen spelen. Ik had al ,ja" gezegd voor ik deze zin ten einde had gelezen". „Die rol is mij op het lijf geschreven", zegt Reehuis. „Die uiterst stijle, op centen beluste Nederlander, nee, laat ik zeggen Hollander, die rechtlijnige, fantasieloze man, die bloedeloze uit buiter en minachter van medemensen, die aan koloniale koffie rijk geworden landgenoot, die mag ik vlees en bloed gaan geven. Natuurlijk ga ik af op de aanwijzingen van de regie, maar ik be paal toch zelf het smoel van Batavus Droogstoppel". Om aan te geven hoe ver hij als mens echter af staat van een benepen figuur als Batavus, legt Reehuis een aanzien lijke hoeveelheid ironie in wat hij over zijn rol zegt. Maar dat hoeft hij niet te doen. Het is zo ook wel duidelijk dat Reehuis, met zijn bourgondische le vensstijl en met toneelbloed in zijn aderen, weinig overeenkomsten heeft met een figuur als Droogstoppel. Na zijn toneelopleiding in Maastricht be woog hij zich twintig jaar over de po dia als een artistieke bonvivant, even zeer thuis in een toneelrol als in een zangspel. Hij zou kunnen volstaan met een verwijzing naar de tekst van Max Havelaar, waarin Droogstoppel uitroept: „Luister maar wat voor leu gens in de schouwburg aan de man worden gebracht. De held schenkt zijn halve vermogen aan wie hem uit het water redt. Dat kan niet waar zijn. Toen onlangs op de Prinsengracht mijn hoed te water woei, heb ik de man die hem mij terug gaf een dubbel tje gegeven. Ik weet wel, dat ik iets meer had moeten geven als hij mij zelf er uit gehaald had, maar niet mijn hal ve vermogen. Men hoeft op die ma nier maar tweemaal in het water te vallen om doodarm te wezen". Het is duidelijk, Droogstoppel moet niets hebben van de onwaarheid op het toneel. Reehuis daarentegen be toogt dat bij uitstek daar de waarheid wordt verteld over onze inhalige volkstrek, belichaamd in de persoon van Batavus, bij wie er absoluut geen lachje af kan. Reehuis: „Ik heb in de loop der jaren in heel wat voorstellingen gestaan, maar nergens een zo gedisciplineerde groep mensen aangetroffen als bij het duo Brink-Sanders. Ik noem dat pure theaterallure bij die twee mensen, van wie Jos intussen ook nog eens de meest populaire Nederlander is. In deze musical sta ik als tegenspeler van Brink, die zowel de berooide dichter Sjaalmans is als de over het onrecht in het oude Indié verontwaardigde Max Havelaar. Ik sta als nuchtere realist te genover de idealist. Dit alles in een prachtige zetting van kleuren en de cors en veelvuldig in dans losbarsten de figuren, waarin ik met mijn mid delbare benen sierlijk mee mag hup pen. Wat een verrukking dit op mijn leeftijd van vierenveertig nog eens te mogen beleven. Ik durf vanwege dit alles te spreken van een verbazingwek kende voorstelling. De try outs waren tot op heden allemaal uitverkocht. Open doekjes tussen de scènes. Ik hoop, dat er met deze musical een boel geld verdiend gaat worden, want geld en kunst kunnen nu eenmaal niet buiten elkaar. In de renaissancetijd zorgden de koningen voor het betalen van de kunstenaars. In de gouden ze ventiende eeuw waren dat de kooplie den. Multatuli schreef weliswaar zijn Max Havelaar op een koude Brusselse zolder in absolute armoe, maar dat moet je dan maar de uitzondering noemen die de regel bevestigt. Ik hoop dus dat er veel geld met de Max Have laar wordt verdiend. Jos en Frank zijn Jeróme Reehuis FOTO: PERS UNIE er de mensen niet naar om te gaan potverteren op de Canarische Eilan den. Zij zullen het geld in een nieuwe musical steken. Mede dank zij Brink wordt Nederland een musical-land, net als Engeland. Dat vind je nergens anders in Europa. Volgens de beroem de Russische regisseur Pjotr Scharoff zijn er maar twee landen waar echt to neel wordt gespeeld: in Rusland en in Nederland. Hoe dat te verklaren valt? Geen idee. Je kunt je net zo goed af vragen waarom de twee grootste schil ders aller tijden, Rembrandt en van Gogh, Nederlanders waren". Al straalt Droogstoppel aan alle kan ten arrogante domheid uit en de klein geestigheid van de bekrompen burger, het is toch een rol die geen overdrij ving verdraagt. „Die moet je politoe ren en ciseleren", vertelt Reehuis. „Je moet die rol zo neerzetten, dat die voor eens en voor altijd staat, zoals eerder in de roman van Multatuli". Mensen uit zijn omgeving, die zijn carrière met belangstelling volgen, hebben hem voorgehouden dat hij in deze, zijn eerste musicalrol wel eens op zijn bek zou kunnen gaan. Reehuis: „Daar ben je zelf bij. Gaat het die kant op, dan moet je de dingen naar je hand gaan zetten. Op je bek gaan is geen genoegen. En je speelt juist voor je plezier. Ik ben absoluut geen masochist. Als je geen genoegen in je spel legt, kun je dat ook niet overdragen naar je publiek". Hij ver telt over de laatste keer dat hij op tv was. „In „Sterrenslag". Wat een on menselijk spel, vol kans op ongeluk ken. Je doet mee voor het goede doel. Ik deed overal aan mee, maar ik heb me niet in het modderbad laten druk ken". „Ik heb eens in Antwerpen in een vlerkerige rol gestaan in „Ancient Bel- gique". Ik had toen het heerlijke ge voel dat ik me erin kon uitleven. Dat gevoel heb ik nu weer. Een dragende rol als Droogstoppel, neergezet in een spel dat klatert van dans en zang, be weging en bonte beelden. Ik heb onge hoord veel geluk, dat ik daar mijn deel aan kan bijdragen". TON OLIEMULLER

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1987 | | pagina 21