Muziek aan een open graf
finale
„Er wordt nog
te weinig om
ons gelachen"
ZATERDAG '13 IUNI 1987
In het Verzetsmuseum in Am
sterdam is tot en met 6 septem
ber de tentoonstelling „Toneel
en cabaret in Nederland,
1933-1945" te zien. Affiches,
documenten, kostuums, foto's en
interviews op video rond facet
ten als de houding van artiesten
tegenover de tijdens de bezetting
ingestelde „Kultuurkamer".
Maar ook hun illegale activitei
ten. Veel aandacht is er daar
naast voor een apart en bizar
hoofdstuk uit de oorlogsperiode:
het Bühne Lager Westerbork.
Een cabaret van uitzonderlijk
hoog niveau, voornamelijk be
staand uit Duitse - vaak naar
Nederland gevluchte en hier op
gepakte - joodse artiesten, dat
tussen augustus 1943 en juni
1944 in het Durctigangslager re
vues en bonte avonden verzorg
de. Meestal op dinsdagavond.
En elke dinsdagochtend vertrok
de trein. Twee jaar lang, vieren
negentig keer, ruim honderddui
zend joden. Theresienstadt, Ber-
gen-Belsen, Sobibor, Auschwitz.
En op het podium zong men
voor een afgeladen zaal: Immer
langsam, immer mit Gemütlich-
'keit
De deportaties van Westerbork naar AuschwitzJetty Cantor over de waanzin van die dagen: ,,'s Morgens zag je je vrienden en
kennissen weggaan en 's avonds moesten we spelen in het cabaret". FOTO: SP
f°TO-S.
^V/H
AMSTERDAM - Van Westerbork is
ons veel bekend, want er waren er - hoe
weinig ook - die het konden navertel
len. De joodse journalist Philip Mecha
nicus kon het niet: hij werd na een ver
blijf van anderhalf jaar in Westerbork
op 12 november 1944 in Auschwitz ver
moord. Maar hij hield een dagboek bij
dat bewaard is gebleven. Op dinsdag 13
juli 1943 noteert Mechanicus: „Van
avond cabaret in de Registratiezaal!
Westerbork heeft het beste cabaret van
Nederland. Nationaal-Socialistische bon
zen komen naar hier om het te zien. Het
bloed kruipt waar het niet gaan kan!".
Het beste cabaret van Nederland. En dat
was niet overdreven. Het cabaret, een
voudig Bühne Lager Westerbork gehe
ten, bestond voornamelijk uit Duitse
joodse artiesten, van wie een aantal voor
de oorlog beroemdheden in eigen land.
Op het „hoogtepunt" telde het ensemble
maar liefst 51 medewerkers: zestien ac
teurs, elf musici, acht danseressen, twee
décorbouwers, een (koor)repetitieleider,
een choreograaf en twaalf technici.
De belichting was het modernste van
wat er in die dagen aan toneelbelichting
bestond en voor de kostuums, afkomstig
van de Amsterdamse modezaak Gerzon,
was een ruim budget beschikbaar. De
décors werden ter plekke vervaardigd en
de voorstellingen vonden plaats in de
Registratiezaal waar 's ochtends de
nieuwkomers werden geregistreerd. Het
materiaal voor een toneelvloer was snel
gevonden: het werd uit de synagoge in
Assen gesloopt.
Spil van het Bühne Lager Westerbork
vormden Max Ehrlich en Willy Rosen.
Beiden traden zelf op en daarnaast was
Ehrlich artistiek leider, regisseur en ver
antwoordelijk voor de enscenering, ter
wijl Rosen de meeste teksten voor zijn
rekening nam en de muziek schreef. Dat
laatste overigens in samenwerking met
een ander vast lid van het gezelschap:
Erich Ziegler. Hoewel hier de geschiede
nis een gat vertoont, is het aannemelijk
dat het eerste idee voor een cabaret van
Rosen en Ehrlich afkomstig is omdat het
vlak na hun aankomst in Westerbork
werd opgericht. Slechts één zin uit het
dagboek van Philip Mechanicus verraadt
iets over de ontstaansgeschiedenis:
een symfonieorkest, dat later werd
veranderd in een cabaret".
Gemmeker
Vanzelfsprekend zou het cabaret niet
hebben kunnen bestaan zonder toestem
ming van de kampleiding. Die toestem
ming was er. Sterker nog, de kampcom
mandant, of Obersturmführer, stimu
leerde het Bühne Lager Westerbork zelfs
waar hij maar kon en was een regelmati
ge bezoeker van de voorstellingen. Of
liever, en zonder overdrijving: een trou
we fan. Zijn naam: Albert Konrad Ge
mmeker.
Etty Hillesum, die evenals Mechanicus
in Westerbork verbleef en eveneens in
Auschwitz werd vermoord, beschreef
Gemmeker in één van haar brieven:
„Over deze commandant weeft men al
bijna legendes. Hij heeft zoveel charme
en hij meent het zo goed met de joden.
Voor een commandant van een joden
kamp houdt hij er merkwaardige opvat
tingen op na. Ook is hij zogezegd de va
der van ons kunstleven hier en een trou
we bezoeker van de cabaretavonden. Hij
kwam eens drie keer achter elkaar op de
zelfde voorstelling en lachte elke keer
weer even hard om dezelfde oudbakken
mopjes. Hij nodigt af en toe artiesten bij
hem thuis en praat en drinkt met hen de
hele nacht door. Laatst heeft hij een ac
trice (Camilla Spira) in de nacht naar
huis begeleid. Bij het afscheid gaf hij
haar een hand, stel u voor, een hand!".
En Mechanicus noteert: „De comman
dant verschijnt nog geregeld in het caba
ret, waar hij zit te schudden van de pret,
zich op de knieën slaat van plezier.
Maar applaudiseren doet hij niet, kan hij
als SS-officier niet. Onlangs waren een
paar Drentse boeren zijn genodigden die
niet waren geïnstrueerd: zij applaudi-
seerden als gekken".
Naar de motieven van Gemmeker kan
men slechts raden. Ongetwijfeld was het
cabaret (overigens werden er in het
kamp ook andere culturele- en sportieve
evenementen georganiseerd) één van de
middelen om de rust onder de kampbe
volking te bewaren. Maar het had zeer
zeker ook te maken met Gemmekers
eerzucht. Niet zelden nodigde hij hoge
gasten uit, onder wie het hoofd van de
Amsterdamse Zentralstelle für Jüdische
Auswanderung, Aus der Fünten, tegen
wie Gemmeker het bij voorkeur had
over „mijn cabaret" en „mijn artiesten".
Hoewel - justitieel - nooit is bewezen
dat Gemmeker van het uiteindelijke lot
van de kampbewoners op de hoogte is
geweest (Lou de Jong is er overigens wél
van overtuigd), kende zijn cynisme bij
tijd en wijle geen grenzen. Met als top
punt het bevel tot het opnieuw aankle
den van de cabaretzaal „ter ere van de
deportatie van de veertigduizendste
kampbewoner".
Overleven
En de motieven van de artiesten? Ook
daar kan men slechts naar gissen. De be
langrijkste drijfveer was ongetwijfeld:
overleven. Deelname aan een cabaret
programma betekende uitstel van depor
tatie. En hoewel niemand in het kamp
het bestaan van gaskamers kon vermoe
den, was iedereen er zeker van dat er in
het verre Polen niets goeds te verwach
ten viel. „Elke week die je kon rekken,
kon je leven betekenen", zei Jetty Can
tor - een van de weinige leden van het
cabaret die overleefden - enige jaren ge
leden in een interview.
Wellicht zagen de artiesten in het caba
ret ook een mogelijkheid om het lijden
van hun mede-kampbewoners te verlich
ten, al werden de artistieke verrichtingen
met sterk gemengde gevoelens gevolgd.
Mechanicus noemde het cynisch „ope
rettemuziek bij een open graf'. Maar
ook Mechanicus ging. Iederéén ging. Om
kaarten werd gevochten. Een mogelijk
ander motief werd door Henk van Gel
der en Jacques Klöters in het boek
„Door de nacht klinkt een lied - Amuse
ment in Nederland 1940-1945" kort en
doeltreffend aldus verwoord: „Alles was
hun afgepakt, maar hun vak nog niet".
Deelname aan het cabaret betekende
overigens weliswaar uitstel, maar geen
afstel van deportatie. Bestond het en
semble tijdens de revue „Bravo da
Capo" in oktober 1943 'nog uit 51 men
sen, bij de „Bonte Avond" in maart
1944 stond alleen de vaste kern van tien
artiesten nog op het toneel. De rest was
gedeporteerd.
Evenmin was er sprake van vrijstelling
van de dagelijkse kamparbeid. Jetty
Cantor herinnerde zich: „Terwijl ik lag
te dweilen en te boenen, de barakken
moest schrobben, leerde ik teksten uit
mijn hoofd". En ook zij realiseerde zich
terdege de waanzin: ,,'s Morgens zag je
je vrienden en kennissen weggaan en
's avonds moesten we spelen. Dat deed
je. Als je het niet deed, ging je meteen
naar Auschwitz".
Toespelingen
Al was rechtstreekse kritiek uiteraard
uitgesloten, niet zelden werden in het ca-'
baret toespelingen op het kampleven ge
maakt en zo nu en dan permiteerde men
zich een gewaagde grap. Zoals de volgen
de van Max Ehrlich: „We stammen alle
maal van Abraham afneem me niet
kwalijk, alleen vanaf de tweede rij". En
keihard is de vermelding in een pro
grammaboekje: „Ach, wat zijn we mes-
jogge - nij spelen we voor u een opera!
Ludmilla of lijken aan de lopende
band".
Maar over het algemeen was vrolijkheid
troef, zoals uit de titels van de - in to
taal zes - revues (naast de geregelde
„Bonte Avonden") nogal duidelijk
blijkt. Hoe wrang klinkt het nu: „Humor
und Melodie". Of: „Total verriickt". Dat
was de laatste. Op 3 augustus 1944 werd
Lagerbefehl nr. 86 afgekondigd: het ca
baret hield, samen met andere culturele
activiteiten in het kamp, op te bestaan.
De toen nog tot het cabaretensemble be
horende leden „genoten" het „privilege"
naar Theresienstadt te worden gestuurd.
Zij keerden niet terug.
Volgens geruchten die destijds in het
kamp de ronde deden, zouden Max Ehr
lich en Willy Rosen van Gemmeker per
soonlijk een Empfehlungsschreiben heb
ben meegekregen. Het is nooit duidelijk
geworden of dat het geval is geweest,
maar geholpen heeft het niet: van There
sienstadt ging het door naar Auschwitz
waar beiden eind 1944 werden vergast.
JOS VISSCHER
DEN HAAG - „Een leukere naam
verzin je niet gauw", zegt Marcel
Verreck (26) van het cabaretduo
Verreck en Pleijsier. Net als Paul
Pleijsier (27) is hij gezegend met
een achternaam die voorbestemd
lijkt om op theateraffiches te prij
ken. „Waarom zouden we dan nog
iets gaan verzinnen als „De vettige
jongens"?
Geen wonder eigenlijk dat de uit Den
Haag afkomstige heren een maand gele
den het Leids Cabaretfestival wonnen.
Op de finale van die wedstrijd werd in
de kranten ietwat teleurgesteld gerea
geerd. Verreck en Pleijsier zouden geen
echte winnaars zijn die boven de andere
negentig kandidaten uitstaken. „Men
verwachtte mensen Van het formaat
Freek de Jonge en Youp van 't Hek",
zegt Marcel Verreck, die tegenwoordig in
Amsterdam woont. Hij benadrukt dat de
deelnemers van het festival allemaal
amateurs waren. „Jong cabarettalent
moetje soms het voordeel van de twijfel
geven. Ik ben benieuwd hoe wij over een
paar jaar zijn".
Het programma van het duo Verreck en
Pleijsier draagt de titel „Ze is er vandoor
met een yup" en heeft als basis een aan
tal „cabareteske chansons". Met deze
term wil het tweetal duidelijk maken dat
zowel muziek als tekst belangrijk is.
Voor de woorden is Marcel Verreck ver
antwoordelijk, terwijl Paul Pleijsier de
muziek uitwerkt.
Baarmoederlijk
„Ik sta niet altijd achter de teksten van
Marcel", geeft de muzikant toe. „Soms
begrijp ik ze niet eens". Pleijsier uit dan
zijn kritiek, maar veel wordt er niet
meer veranderd. Dat komt ook door de
„baarmoederlijke verhouding" die Ver
reck met zijn teksten heeft. „Ik broed
WINNAARS CABARETFESTIVAL:
Verreck (links) en Pleijsier: Een cabaretduo moet iets raars hebben. Wij hebben dat".
FOTO: JEROEN DE JONG
een ei uit en vind het later moeilijk om
nog een pootje van het kuikentje af te
hakken".
De Volkskrant schreef over Paul Pleij
sier: „Hij speelt grandioos gitaar, maar
moet meer bij de voorstelling worden
betrokken. Zo kun je er net zo goed een
cassetterecorder neerzetten". De Hage
naar reageert laconiek: „Als je zo rede
neert, kun je het hele Concertgebouwor
kest wel vervangen door een cassettere
corder".
Mensen zijn de combinatie cabaretier-gi
tarist niet gewend. „Niemand vindt het
raar als een goed spelende pianist voor
de muziek zorgt, maar een gitarist valt
op. Mensen zitten te wachten tot ik iets
ga zeggen. Maar in dat opzicht zijn wij
geen duo. Ik ben vooral muzikant".
Het aandeel van Paul Pleijsier in het
programma wordt waarschijnlijk groter.
„Dat is een kwestie van proberen. Ik
weet niet of ik cabaretier ben. Ik weet
niet of ik goed iets kan vertellen".
Bijdehand
Tussen de „cabareteske chansons" moe
ten meer conférences komen. „Ik heb ge
merkt dat ik bijdehand uit de hoek kan
komen", grinnikt Marcel Verreck. „Ik
moet op het podium meer durven pra
ten". De doctorandus Nederlands ziet
een gat in de markt voor actuele confé
rences. „Het wezen van cabaret is toch
dat 's avonds al commentaar gegeven
wordt op dingen die die dag zijn ge
beurd". Hij merkt op dat zijn collega's
meer en meer nadruk leggen op enter
tainment. Ze laten de mensen lachen.
Verreck voelt zelf meer voor de rol van
„thermometer van de samenleving".
Hoewel die engagement-rol minder no
dig is. „In kranten en andere media
wordt het nieuws al van vele kanten be
licht. Vroeger was cabaret zoiets als por
nografie. Er waren taboes en cabaretiers
zeiden vreselijke dingen. Nu zijn ze al
blij als er weer iets is met Rost van Ton
ningen. Weer een onderwerp voor het
programma".
Marcel Verreck denkt zijn publiek nog
iets te zeggen te hebben. „-Ik signaleer
dat mensen ten onder gaan in maat
schappelijke categorieën. Voor iedereen
is er een loketje. Op iedereen wordt een
etiket geplakt". Vandaar de regels:
Stap naar buiten
En ga fluiten
Zeg eens een mens gedag
En probeer weer kind te zijn
Blijf niet wonen in patronen
Ben je soms bang?
„Dat lijkt zoetig", zegt Verreck. „Som
migen vergelijken het met Toon Her
mans. Voor mij is zo'n tekst helemaal
niet zoetig. Ik vind dat mensen moeten
beseffen dat ze mens zijn„ Ik geniet er
van als iemand in de tram bij me komt
zitten en een bizar verhaal vertelt".
Zangles
Verreck en Pleijsier sleutelen nu aan hun
programma van een uur. „Er wordt nog
te weinig om ons gelachen", zegt Paul
Pleijsier. „De formulering van de grap
pen moet scherper", meent hij. „En ik
vind dat Marcel zangles moet nemen".
Zijn collega toont zich daarover iets
minder enthousiast
Over de aanpak van hun optreden zijn
de twee kleinkunstenaars pas serieus
gaan discussiëren, nadat ze het Leids Ca
baretfestival hadden gewonnen. Vooral
Marcel Verreck heeft de smaak te pak
ken. „Ik heb zeker de intentie om be
roeps te worden". Voorlopig schrijft hij
artikelen voor allerlei bladen, terwijl
Pleijsier aan het conservatorium stu
deert.
„Je moet als cabaretduo iets raars heb
ben en dat hebben wij". Het opvallende
van Verreck en Pleijsier schuilt natuur-'
lijk in de combinatie van dè cabaretier
en de gitarist. Al even raar noemt Pleij
sier de „denkwereld" van zijn collega.
Verreck zelf: „Kees van Kooten heeft
eens gezegd: „Sommige mensen zijn na-
tuur-leuk". Als Toon Hermans op het
podium komt, of Brigitte Kaandorp, dan
beginnen de mensen meteen al te lachen.
Ik weet niet of ik natuur-leuk ben. Dat
moet nog blijken".
PAUL VAN DIJK
■CcidócGouAOtit"