Baantjesgast kampeert in wasserij geleide-wapenfregat B Automonteur van straks: steeds meer een denker ■£eidóe Qowuvnt' ZATERDAG 16 MEI 1987 „Zorreg dat je d'r bij komt, bij de marine", zong Dorus vroeger. Diezelfde marine voert momenteel een grootse wervings campagne. Maar is het nu ook leuk om bij de zeemacht te werken? ANP- verslaggever Henk Suurmond maakte daarover een praatje met enige marinemannen, beroeps en dienstplichtigen, vlak na een oefening in het Caribisch gebied. „In Amerika kicken de vrouwen ontzettend op marine-uniformen. Dat valt echt op. Iets dat ik alleen voor mogelijk had gehouden in films overkwam me in een Ameri kaanse havenstad, toen zo'n grote Amerikaanse Chevy Convertible voorbij reed met vijf meiden erin die vroegen of ik zin had met ze mee uit te gaan. Ik werd er even verlegen van", bekent de 23-jarige dienstplichtige Jeroen Haagedoorn, werkzaam in de wasserij van het geleide-wapen fregat Tromp. De Tromp maakt deel uit van het Ne derlandse marine-eskader dat enige tijd geleden een reeks van oefenin gen op de Caribische Zee heeft ge daan en vervolgens een tijdje af meerde in de haven van Aruba. Het passagieren in vreemde havens vindt Jeroen het leukste dat het marine leven biedt. Aan boord is het alleen maar hard werken. In het washok in het achterschip, zijn werkplek, vertelt hij dat hij de wasserij ziet als een soort cam ping. „Als enige van de 250 beman ningsleden heb ik een eigen kookstelletje bij me, want soms vind ik het eten niet zo lekker. Dan maak ik mijn eigen ham burger". Ook heeft Jeroen een aanzien lijke voorraad koffie meegenomen, want de koffie aan boord bevalt hem slecht. Tussen het wassen door loopt hij dan met een schaaltje water om een „eigen bakkie" te zetten. „Daar gaat schaaltje heet", is dan het commentaar van zijn kornuiten, een marineterm voor lopen met hete koffie. „De wasserij is het drukste bedrijf aan boord", weet Jeroen. Aan boord van de Tromp zijn drie wassers dag en nacht in de weer om de door „waspaaien" (dege ne die de was haalt en brengt) aangedra gen was weer op tijd schoon te krijgen. Het is flink aanpoten voor de wassers. Niet in het minst omdat er op zo'n fre gat eigenlijk vijf wassers horen te zijn, zoals op het vlaggeschip De Ruyter. Om vier uur in de morgen verruilt Je roen zijn kooi voor het washok. Hij werkt dan door tot twaalf uur 's mid dags. Jeroen: „Elke dag komen er 150 la kens en 75 slopen binnen. Op maandag en dinsdag is het het drukst, want dan komt de was van de officieren en die hebben altijd veel overhemden. Zeven zakken was brengen ze altijd. Dat bete kent veertien maal wassen. Op andere dagen krijgen we de was van de onderof ficieren en de manschappen en de was uit de eetzalen". Een echte marineman vindt Jeroen zich zelf niet. Hij doet gewoon zijn werk en probeert met iedereen zo goed mogelijk op te schieten. „Wat dat betreft moet je als wasser een naam hebbèn, anders krijg je problemen", zegt Jeroen in het washok, slechts gekleed in een korte broek en met een haarband om het hoofd om het zweet op te vangen. Bij temperaturen van 40 tot 45 graden doen de wassers hun werk. „Als je maar wat aan rotzooit heb je aan boord geen leven meer", zegt hij. „Het opbouwen van een naam heeft grote voordelen. Als je bij voorbeeld de kokswas er snel doorheen gooit, krijg je er soms een extra stukje vlees bij", aldus Jeroen. De wassers wor den ook wel baantjesgast genoemd, een titel die ze mogen delen met de kapper, de fotograaf en de kleermaker. Voor Je roen betekent het dat hij wel eens bur- gerwas aanneemt, tenminste als er tijd voor is. Tegen een kleine vergoeding verdienen de baantjesgasten er zo wat bij. Het aantal dienstplichtigen aan boord bedraagt vijf tot acht procent van het to tale aantal bemanningsleden. Op de Tromp zijn elf dienstplichtige man schappen en twee dienstplichtige officie ren (de arts en tandarts) geplaatst. akker Wat meer midscheeps in de Tromp bi vakkeert bakker L.M. Abbie Blans die zich net als pater A. Walters een beetje ziet als praatpaal. Abbie, die eigenlijk kok van beroep is, vaart al 25 jaar als bakker bij de marine. „De bakkerij is mijn hobby", zegt Abbie in zijn domein, waarvan de muren zijn behangen met foto's van oude kruisers waar hij ooit nog het deeg heeft gerold. Abbie maakt elke dag 48 kilo deeg en bakt daar 120 broden van. Hij is beroemd om zijn meeneembroodjes. Om een uur of negen 's morgens zet hij zo'n 100 tot 150 broodjes op de gang. „Niet altijd want het moet een verrassing blijven. Maar binnen een minuut zijn ze weg. Ze ko men er op af stuiven. Ik sta er beroemd om, al twintig jaar", vertelt hij trots. Bakker Blans werkt ruim veertien uur per dag. Behalve de meeneembroodjes zijn shoarmabroodjes (elke middag zo'n driehonderd) en taarten voor jarige be manningsleden zijn specialiteit. „Het toch wat eentonige leven aan boord pro beren ze zo wat op te sieren", zegt hoofd marinevoorlichting kolonel Van Vliet, die vanaf Puerto Rico de eskaderreis meemaakte. Bakker Abbie wordt geacht ook mee te doen aan de oorlogsoefeningen, zij het dat hij van de meeste oefeningen is vrij gesteld. Bij NBCT-oefeningen, waarbij een nucleaire, bacteriologische, chemi sche of raketaanval wordt nagebootst, is het de taak van de bakker de kok af te lossen. Abbie herinnert zich dat het een keer behoorlijk misging. „Ik had het alarm niet opgemerkt, maar dan gaat wel de ventilatie af in de bakkerij en de waterdichte deuren worden hermetisch afgesloten. Ik zat toen zo'n anderhalf uur opgesloten in de bakkerij met een temperatuur van rond de 55 graden Cel sius". Verder heeft Abbie niet veel te klagen, of het moet zijn dat de oven in de bakkerij verkeerd is geplaatst. Abbie: „De oven is zo geplaatst dat bij zware zeegang alle broden eruit komen vliegen. Dat heb ik nog meegemaakt in het begin van de eskaderreis. Dat is niet prettig". Veel mensen komen een „praatje bot" maken bij hem. „De bakkerij is altijd een aantrekkingspunt, ook omdat de be manning weet dat ik altijd iets lekkers heb liggen". De voorraden die bij hem omgaan zijn niet mis: per tien dagen 500 kilo bloem, 75 kilo tarwebloem per week, 12 kilo gedroogde gist per maand en 24 kilo melkpoeder per week. De be manning van de Tromp eet volgens Blans anderhalf keer zoveel brood als bij zijn voorganger. Een verklaring daar voor heeft hij niet. Tijgerhaai Ook bij het eskader, maar onzichtbaar voor de fregatten, bevindt zich de onder zeeboot Tijgerhaai. Net als voor de bak ker op de Tromp begint de dag voor de chef-kok van de onderzeeboot, J.E. van Zanten, om vijf uur 's morgens en hij eindigt pas om zes uur 's avonds. De hulpkok begint om die tijd met brood bakken. Iedereen op de onderzeeboot geeft hoog op van de kwaliteiten van de chef-kok. „Op de Tijgerhaai wordt beter gegeten dan op de fregatten", klinkt het eenstemmig. Van Zanten verklaart zijn succes: „De bemanning van een onder zeeboot kent alleen werk, rust, brieven en eten. Om ze uit bed te krijgen moet je dus zorgen voor lekker eten. Als je ze een sorbet geeft, komen ze wel uit hun nest". Hij stelt zich ook tot taak genoeg vitaminen te geven omdat een onderzee boot zich vaak gedurende een lange pe riode onder water bevindt. Van Zanten wijst er op dat hij niet met rommel kan aankomen, wil de bemanning na zes we ken niet met een gele gelaatskleur uit de boot klimmen. De kok werkt nu 3,5 jaar op de Tijgerhaai, daarvoor anderhalf jaar op de onderzeeboot Tonijn. Aan voorraden torst de Tijgerhaai acht- tot negenduizend kilo voedsel met zich mee voor een periode van vijf weken. Van Zanten, verantwoordelijk voor de voorraden, noemt een paar cijfers: 300 kilo fruit, 200 liter verse melk, 200 kilo verse groenten, 50 kilo diepvries, 70 kilo patat, 250 kilo aardappelen en 450 kilo vlees is onlangs ingeslagen op het eiland St. Croix. Van Zanten vindt de vrijheid en het zelfstandig werken op een onderzeeboot een groot voordeel in vergelijking met bijvoorbeeld een kazerne. „Eén keer hebben we midden op zee een barbecue gehouden met de navigatie-officier ach ter de braadpan", aldus Van Zanten. „Op een bovenwaterschip gebeurt dat niet, bovendien is de hiërarchie op een bovenwaterschip meer tastbaar dan bij de onderzeedienst". Boven de pannen dringt zich een galg van touw op. Het vermoeden komt op dat de kok daar inspiratie in vindt. Het blijkt te gaan om het moment dat men vergeet de kok te waarschuwen als het schip een helling maakt van meer dan vijftien graden bij het duiken zodat de soep uit de pannen gutst. Van Zanten neemt dan de galg van het plafond en laat hem dreigend zien aan de verant woordelijke navigatie-officier. Daar dankt hij dan ook zijn bijnaam aan: „de man van de galg". HENK SUURMOND De auto staat pas aan het begin van zijn toekomst. Dat geldt ook voor het vak automonteur. Dat vindt adjunct-directeur W. van Dijk van de Stichting VAM, die opleidingen voor de auto- en twee- wielerbranche verzorgt. „Vroeger kon een goede automonteur teren op zijn routine. Nu is een van de eisen van zijn vak dat hij systema tisch moet kunnen denken en han delen". De vergelijking met een tv-monteur dringt zich op: een technicus die alleen geacht wordt kant en klare units te ver vangen. „Niet juist", meent Van Dijk. „Een automonteur zal hoe langer hoe meer diagnostiserend bezig zijn. In de toekomst zal hij negentig procent van zijn tijd daaraan besteden: met het zoe ken naar de oorzaak van een storing. De resterende tien procent van de tijd is hij dan met het vervangen van het defecte onderdeel bezig". Van Dijk legt de na druk op het woord toekomst. Ook nu al bestaat testapparatuur, maar deze instru menten geven de monteur slechts een in dicatie in welke omgeving de storing moet worden gezocht. Bovendien test die apparatuur alleen onderdelen die ge produceerd zijn om te kunnen testen. „Ik stel zo mijn vraagtekens bij de auto met de steker steker in het stopcontact dat in de auto zit en de automonteur kan op een beeldscherm de storing zien. Ik geloof niet dat die steker het beeld van de toekomst gaat bepalen". „Bovendien", zo stelt Van Dijk, „de auto is nog lang niet volledig elektro nisch. Er zijn bijvoorbeeld nog altijd banden die op gezette tijden moeten worden vervangen of gerepareerd. En ook de olie is voorlopig nog niet uit de auto verdwenen. Er zijn gewoon een flink veel onderdelen en materiaal die aan slijtage onderhevig zijn. Ik heb een tijdlang in de vliegtuigindustrie gezeten en daar werd dat ook gedacht: monteurs hebben we binnenkort niet meer nodig. Daar kunnen we getrainde apen, zoals we dat noemden, voor in de plaats stel len. Maar dat blijkt gewoon niet te klop pen. Dat zijn alleen verkooppraatjes van de fabrikant". Van Dijk zal de laatste zijn om tegen te spreken dat er in de automobielbranche veranderingen op til zijn. In dat kader past zijn uitspraak dat de auto pas aan het begin van zijn toekomst staat. „Vroeger was het zo dat bepaalde klach ten veelvuldig voorkwamen. Nu kan het gebeuren dat een ervaren monteur toch af en toe merkt dat hij die of die klacht nog nooit eerder heeft meegemaakt. Zo zal de automonteur van de toekomst een permanent leerproces ondergaan". De moderne auto wordt meer en meer een geïntegreerd systeem, bestaande uit ver- Kon de automonteur van vroege'I") je meest voorkomende reparaties op lijn routine terugvalien systematise^ kunnen dennen orn ie St»"™ 1 tussen een groot aantal mogelijk* fouten te ontdekten- Daarbij staa Hemde r/k'Tnisclie apparatuur ler beschikking schillende componenten. De automon teur van nu moet zoeken naar optimali sering van die onderdelen. Er komen na tuurlijk wel steeds meer componenten in die auto. „Een anti-blokkeersysteem (ABS) bijvoorbeeld, was in het begin iets heel uitzonderlijks, maar wordt nu hoe langer hoe meer gemeengoed. Al die computers en voelers die moeten meten wanneer de druk er precies moet zijn en wanneer die moet wegvallen: dat kan al lemaal stuk gaan". „Ja, en dan moet dat onderdeel gewoon worden vervangen. Die componenten zijn al voor eenmalig gebruik gefabri ceerd. Stuk: dan weggooien. Dat is niet in de laatste plaats omdat er nogal wat onderdelen zijn die onder laboratorim- omstandigheden zijn vervaardigd. Toch zijn er wel eens van die jongens die in hun vrije tijd zo'n onderdeel repa reren, maar die zijn niet met een doel matige bedrijfsvoering bezig. Als dat de bedoeling was, zou een reparatie hele maal onbetaalbaar zijn". Overigens worden niet alle vervangen auto-onderdelen meteen op de schroot hoop gegooid. Enkele componenten wor den naar de importeur verzonden en fungeren op die manier als ruilonder- deel. Dat vindt zijn weerslag in de prijs voor die reparatie. Kortom de automonteur van nu en ze ker die van straks, is meer een denker dan een doener. Niet zo zeer het gesleu- tel op zich, maar het analytisch denken op zoek naar de fout. Geen rammeltje meer linksvoor, maar een controlelamp je dat om onverklaarbare reden aangeeft dat een onderdeel niet goed functioneert. Meer denken, minder doen: „Een bezig heid die in onze maatschappij toch wat hoger in aanzien staat", besluit Van Dijk. LUUD VAN DER HAM

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1987 | | pagina 35