Een van Italië's beste ontwerpers is Nederlander Tijdstippen do venjournaal deugen niet" Uitproberen Ruimtevaart Geluid ■CcidócGouAdtit" Ford HOOFDAFDELING TELETEKST YAN DE NOS: Het leven van tandartsen en patiënten is niet meer veilig wanneer er geen omloopassistentes komen die het aids- virus van de deurknop en de telefoonhoorn boenen. Chirurgen laten instrumenten achter in borst- of buikholtes omdat ze kampen met personeelsgebrek en hebben dus omloopassistentes nodig teneinde tussen de darmen naar vergeten scalpels en canules te zoeken. „Ik heb uw hanekamzaag gevonden, hoor dokter, hij zat achter de alvleesklier". De malligheid steeg echter ten top toen Koot en Bie in hun laatste simplistische uitzending van dit seizoen tobden over de vraag hoe ze - achtiger, jachtiger, machtiger, zachtiger? - de tachtiger jaren moesten benoemen. Dat probleem was toch al lang en breed opgelost door het veelvoudig bekroonde brein achter menige reclamecampagne? Door Harry Krant? Om de orde van grootte te bepalen: deze Krant vond uit dat melk geen witte benzine is, geen witte diesel of witte LPG, maar een witte motor. Wham, gelijk zes cilinders met elektronische injectie en ontsteking uit de uier van Bertha II. Dat melk bij het geringste overkookt dan wel aanbrandt - en niks geen garantie van de Melkunie: een motor van vergelijkbare kwaliteit zou subiet op de tafel van Frits Bom belanden - donderde hem niet. Melk moet, motor moet, met melk en motor meer mans, melk de witte motor, huppakkee, en als hij ooit een tekstje voor een autofabrikant moet schrijven, draait hij het om en maakt er motor de zwarte melk van. Twee bekroningen in één klap. Hoe ziet Harry Krant de tachtiger jaren? Zo. „De periode van zachte vriendelijkheid en een overdosis aan aardige gezinnetjes ligt achter ons. Het moderne gevoel is: strak, fris, helder en ambitieus. In de tachtiger jaren is het woord „echt" belangrijk. Echt in de zin van authentiek, volwassen, zakelijk. Er komt een moment, dan scheiden de mannen zich van de jongens. Dat zijn de tachtiger jaren". Kan dit even in de oortjes geknoopt worden. Koot en Bie? Niet die achtiger jaren van jullie, maar de echtiger jaren. De jaren waarin de mannen, zich gescheiden hebbende van de jongens, mekkeren dat ze niet kunnen zonder omloopassistente. Echt. Het authentieke zit hem in de afwezigheid van gêne over dit kaliber onzin. Neem zo'n juffrouw die door dezelfde VPRO van Koot en Bie, maar dan op de radio, ondervraagd werd over een reisje naar Afrika dat ze had gemaakt. Het muziekleven in Afrika, daar ging het de interviewer om, want van welk ander werelddeel blijven de bewoners er, alle hongersnood, lepra en apartheid ten spijt, zo lustig op los swingen?U hoorde zeker dag en nacht muziek?", vroeg de interviewer gretig. Nou, dat bleek niet zo te zijn. Soms was er muziek, maar soms ook niet. En wanneer was er geen muziek? Er was geen muziek als de stroom uitviel. De betreffende uitzending was een nachtprogramma (Musica Exotica, tropische klanken en ander ongeregeld door Dave van Dijk), dus een mens denkt even dat hij droomt, maar echt, ze meende het. Er was in Afrika geen muziek als de stroom uitviel, herhaalde het bereisde schaap. Dat de Hottentotten hun schietboog ook benutten om er zeer muzikaal op te tokkelen en dit zelfs kunnen tijdens een volledige maansverduistering, was haar ontgaan. De rondtrekkende barden van de Ivoorkust die zichzelf bij hun kampvuren rond de evenaar virtuoos begeleiden op een keur van staaf-, trog- en vlotciters, had ze gemist. De sprekende trommen van de Ashanti en de viertonige, uit kalebassen, bamboe of desnoods lege conservenblik)es vervaardigde xylofoons van de N'Dokpa-stam, bespeeld bij het schijnsel van vuurvliegen, waren aan haar dovemansoren niet besteed geweest. Muziek, dat stond voor dit bij de VPRO verdwaalde schaap van Veronica gelijk aan synthesizers en versterkers met twee maal duizend Watt uitgangsvermogen. Stroom weg, muziek weg uit Afrika. Het werd zonder schaamte gedebiteerd. Echt. Geen communicatiemiddel geeft zo'n scherp beeld van de tijd als de reclame, orakelt Harry Krant. Nergens vindt men de echtigheid van de tachtiger jaren zo weerspiegeld. Zou het nou echt? Een willekeurige advertentie geprikt. „Avanti, avanti, Italia voor vakantie. De badhuizen, blootgelegd door de opgravingen in Pompei, laten zien dat de Romeinen een zeer hoge beschaving kenden". Badhuizen?Had de Romeinse dichter Juvenalis die niet op het oog toen hij morde: „En alle zonden stegen ten top; ons nageslacht zal aan het wangedrag van nu niets meer toe kunnen voegen Hoge beschaving? „Daar lagen ze te boeren", schetst een andere klassieke dichter, Martialis. „Ze lieten zowel in bad als aan tafel door gecastreerde slaven hun lid vasthouden zodat het urineren kon doorgaan, terwijl de wijn in de kelen vloeide". Echt. De blik dwaalt af naar een andere advertentie. Daarin wordt het schoeisel van de tachtiger jaren aangeprezen. Lopen op lucht, staat er. Het verlossende woord. De echtiger jaren, dat is lopen op lucht en de kampioenen ervan, dat zijn de omloopassistentes. MILAAN - Italianen houden niet alleen van mooie dingen, ze zijn ook uit de kunst in staat ze te ma ken. Centrum van het wereldbe roemde Italiaanse design: Milaan, Hier, in het walhalla van de ont- werpkunst, speelt een Nederlander een vooraanstaande rol. „In 1954 pakte ik in Amsterdam de trein en kwam ik hier. Ik ben altijd geble ven", zegt 'Bob Noorda. Na een in ternationaal georiënteerde carrière, leidt hij een van de grootste design bureaus van de stad. Een Neder lander die het in het hol van de leeuw gemaakt heeft. Noorda: „Ik wilde ervaring in het bui tenland opdoen. Mijn eerste gedachten gingen uit naar Amerika, maar dat was toch wat moeilijk. In een opwelling koos ik voor Milaan. Die stad begon net be kend te worden als een centrum van de sign. Toen ik hier kwam sprak ik geen woord Italiaans". Nu, ruim dertig jaar later, heeft Noorda (59) echter moeite met het Nederlands. Hij zoekt naar woorden, gebruikt Engelse termen. Van huis uit is hij graficus. Noorda kreeg zijn opleiding aan de Rietveld-aca demie m Amsterdam. In Milaan heeft hij vrijwel steeds tussen de bedrijven door les gegeven aan grafische scholen en kunstacademies. „De beste leerlingen haal ik dan binnen in mijn eigen stu dio", zegt hij lachend. „Maar in tegen stelling tot wat veel buitenlanders den ken zijn de scholen op dit gebied echt niet zo goed. De opleidingen zijn eigen lijk maar op een middelbaar niveau. De Italianen hebben hun succes voor een belangrijk deel te danken aan een na tuurlijke aanleg. Ze hebben verbeelding, fantasie, een goed vormgevoel en zin voor kwaliteit. Op het gebied van meu bels ontwerpen staan ze absoluut aan de top. Daar kunnen ze hun positie nauwe lijks meer verbeteren. Maar ook op an dere terreinen van auto's tot mode, is het toch bijna allemaal Italiaans wat de klok slaat?". Noorda haast zich er aan toe te voegen dat de triomftocht van het Italiaanse de sign zeker niet alleen te verklaren is van uit een natuurlijke begaafdheid. Ook de manier van werken heeft daar aan bijge dragen. „Italianen hebben steeds ontzet tend veel uitgeprobeerd. Met een nieuw materiaal begonnen ze gewoon te wer ken. Architecten, designers en producen ten werkten nauw samen. Ervaringen werden uitgewisseld. Veel mislukte na tuurlijk in het begin, maar na vaak ge noeg proberen kwamen er heel mooie dingen uit. De Italianen werkten al pro berend naar heel nieuwe concepten toe. Een totaal andere benadering bijvoor beeld dan in Amerika waar een designer pas aan het werk gaat als hij het materi aal van a tot z kent. De Amerikanen te kenen elke schroef, elk detail. De Zwe den en de Denen hebben een tijdlang ook een grote naam op het gebied van design gehad, maar ze zijn technologisch altijd op precies dezelfde manier blijven werken. Het was heel mooi, maar er zat geen enkele ontwikkeling meer in. Dat is hier ondenkbaar. Met de Italiaanse mode gaat het ook zo. De stylisten hou den ervan nieuwe materialen, nieuwe stoffen te gebruiken en dan de ervarin gen uit te wisselen. Men sluit zich niet af'. Noorda is veel meer dan een designer. Het brede scala van zijn activiteiten als De heer Marmelstein, hoofd van de afdeling Teletekst van de NOS„Een muziekje tijdens het nieuws voor doven en slechthorenden is voor die laat- sten erg storend. Dat komt er dus niet". Een redacteur aan net wem voor net aovenjournaai. HILVERSUM - Een journaal zon der beelden en zonder geluid. Vier keer per dag vijf minuten lang. Dit is het nieuws voor doven en slecht horenden. In april 1979 begonnen met twee uitzendingen per dag, eind 1979 al uitgegroeid tot vier per dag. Een groot succes, maar toch een onbekend journaal. De inhoud van het nieuws voor doven en slechthorenden is niet dezelfde als die van de „gewone" NOS-journaals. Beide programma's hebben eigen redacties, die los van elkaar werken. Ze varen alletwee onder de vlag van de NOS, maar daar is alles mee gezegd. Onderwerpen die 's a - vonds in het NOS-journaal te zien zijn, zijn vaak 's middags al in het nieuws voor doven en slechthorenden geweest. De nieuwsuitzendingen worden gemaakt door redacteuren van Teletekst. Acht man in vaste dienst en enkele freelancers zorgen er voor dat deze nieuwsbulletins vier keer per dag op de buis te zien zijn. 's Morgens om half tien is de eerste uit zending. De tweede is 's middags om één uur. De avonduitzendingen zijn om kwart over zes en op een wisselend tijd stip als laatste of één na laatste program ma voor de zendersluiting. J.P.W. Marmelstein, hoofa van de afde ling Teletekst van de NOS, zegt daar over „De tijdstippen zijn bepaald door horenden en daarom deugen ze niet. Het nieuws moet op tijdstippen uitgezonden worden die de doven en slechthorenden goed uitkomen. Ikzelf denk dan aan een uitzending tussen half acht en acht urn 's morgens, voordat de werkende doven de deur uit moeten. De uitzending van één uur is wel goed, en kwart over zes kan ook wel. De laatste uitzending moet zijn voor ze naar bed gaan. Ik weet dat doven geen nachtbrakers zijn, dus de laatste uitzending zou zo rond half elf moeten zijn. Maar televisie wordt ge maakt door en voor horenden en die schuiven onze uitzending naar het eind van de avond. Dat kan wel eens half twee worden. Wie kijkt er dan nog? Nee, ik ben er niet gelukkig mee, maar het is nu eenmaal zo". Er zijn zo'n 25.000 dove en 250.000 tot 300.000 slechthorende mensen in Neder land. Dat is maar een klein deel van de bevolking. Die kleine groep kwam niet aan de bak wat betreft de nieuwsvoorzie ning. Kranteberichten zijn veel te moei lijk geschreven, programma's op de tele visie zijn nauwelijks te volgen en radio bestaat niet voor hen. De gemiddelde dove beheerst een woor denschat van vijfduizend woorden. Ie mand die wel goed kan horen en gestu deerd heeft, kan tot een woordenschat van honderdduizend woorden komen. E>e meeste woorden worden opgedaan in gesprekken en daar blijven gehoorge stoorden van verstoken. Het nieuws voor hen moet in hun „eigen taal" ge bracht worden. Het was moeilijk om er achter te komen welke vijfduizend woorden de woorden schat van de dove en slechthorende mensen uitmaken. Marmelstein: „Er be stond alleen een lijst uit 1937 met woor den die toen veel gebruikt werden onder doven. Maar wat moeten we met zo'n lijst als het over ruimtevaart of de pil gaat? We hebben daarom de lijst met woorden genomen die kinderen op twaalfjarige leeftijd, als ze van de basis school komen, moeten kennen. Die vol doet redelijk goed". De taalbehandeling is heel belangrijk. Korte zinnen, onderwerp en gezegde dicht bij elkaar, geen jargon, geen afbre kingen aan het eind van het scherm, geen beeldende uitspraken gebruiken. „Een boom van een vent" is voor men sen met een gehoorstoornis onbegrijpe lijk. „Bij dit nieuws moeten we met de meest gangbare bewoordingen iets dui delijk maken. Een punt waar veel kritiek op komt van horenden is het gebruik van deelstreepjes. Maar we moeten niet uit het oog verliezen dat dit journaal voor doven en slechthorenden is en niet voor goedhorenden. Sommige dove mensen spellen elk woord letter voor let ter. Een deelstreepje bevordert de her kenbaarheid van een woord. Er zit geen systeem in, we gebruiken de deelstreep jes wanneer we denken dat het nodig is. De doven vinden het goed en daar gaat het om". Op 1 april 1979 is de eerste uitzending van het nieuws voor doven en slechtho renden de lucht in gegaan. Daar ging een lange periode van onderzoek aan vooraf. Er is gepraat met dovenorganisaties over de leesritmes van hun leden en deskun digen zijn geraadpleegd. Er zijn enkele proefberichten gemaakt, die in twintig seconden gelezen moesten worden. Hon derd doven en slechthorenden namen de proef op de som. De grote meerderheid van deze groep kon het bericht in die twintig seconden lezen en begrijpen. Een bericht heeft maximaal negen regels met elk maximaal 23 karakters. De proef werd als geslaagd beschouwd en het nieuws voor doven en slechthorenden werd een feit. Na de eerste uitzending stond een doof echtpaar bij de redactie op de stoep met een taart en een fles wijn. „Ze zeiden dat de wereld voor hen open ging. Dat lijkt me wat overdreven, maar het drukt uit dat ze blij zijn dat er eindelijk aan hen wordt gedacht". Niet alleen mensen met gehoorstoornis- sen kijken naar deze nieuwsuitzendin gen. Ook mensen die wel goed kunnen horen kijken er naar. Zij zijn blij met dit nieuws omdat het taalgebruik en de tota le afwezigheid van andere factoren als bewegende beelden en geluid het nieuws gemakkelijk te begrijpen maken. Ande ren zouden graag een paar veranderin gen zien. Zij vragen bijvoorbeeld om ge luid bij de nieuwsuitzendingen. Marmel stein: „Dat kan niet. Het nieuws is be doeld voor dove en slechthorende men sen. Dove mensen horen het geluid niet, voor slechthorende mensen is geluid bij het nieuws zeer storend. En het nieuws is voor hen bedoeld dus komt er geen geluid bij". Een andere belangrijke service van Tele tekst voor de doven en slechthorenden is het ondertitelen van diverse program ma's op de televisie. „Zeg 'ns Aaa" bij voorbeeld en drie keer per week het NOS-journaal. Ondertitelen kost veel tijd. Met het ondertitelen van een ge middeld televisieprogramma van vijftig minuten is één redacteur 24 uur bezig. Het nieuws zowel als de ondertiteling van programma's wordt door doven zeer op prijs gesteld, zij het dat er een kantte kening bij te maken is. D.J. Kleinbus- sink, secretaris van een afdeling van de Nederlandse Vereniging voor Slechtho renden, daarover: „We zijn in Neder land puur gezegend wat ondertiteling be treft. In Duitsland bijvoorbeeld wordt alles nagesynchroniseerd. Maar de on dertiteling van Nederlandse program ma's door Teletekst is minder geslaagd dan de gewone ondertiteling. Het wordt leuk gedaan, maar het is zo gecompli ceerd met die kleurtjes. Het is net of ze het te mooi willen maken". In januari, februari en maart 1986 is er een experiment met het ondertitelen van het NOS-journaal van acht uur geweest om te kijken of dit technisch en mense lijk gesproken mogelijk is. Technisch is het heel goed mogelijk, maar met de mankracht komen de problemen. „Het is zoiets als zoeken naar een schaap met vijf poten. We hebben velotypistes met een snelheid van 750 aanslagen per mi nuut nodig". Die zijn sporadisch te vin den. Het journaal van acht uur wordt sinds 1 februari dit jaar drie keer per week on dertiteld. Het is de bedoeling nog voor de zomer vijf keer per week het journaal te gaan ondertitelen en voor het eind van 1987 moet elk NOS-journaal van acht uur ook te volgen zijn door doven en slechthorenden. De dove en slechthorende mensen wil len wel dat er meer gebeurt. Maar als bijvoorbeeld alle televisieprogramma's ondertiteld zouden moeten worden heeft de afdeling Teletekst zo'n zestig extra mensen nodig. „Kom maar met de men sen, ik zet ze wel aan het werk", zegt Marmelstein. Maar een reële kans dat er echt iemand met die zestig mensen aan komt zetten, is er niet. KITTY JANSEN ZATERDAG 16 MEI 1987 De Nederland se ontwerper Bob Noorda ging meer dan dertig jaar ge leden naar Mi laan om erva ring op te doen. Hij bleef voor altijd. vormgever is niet met een term te dek ken. Hij was een van de eersten die in zag dat grote bedrijven een eigen herken bare huisstijl moeten hebben. Een in het oog springende aanduiding, niet alleen op de bierfles, de bierwagens en het briefpapier, maar overal daar waar de brouwer zich presenteert. Voor het staatsoliebedrijf Agip bijvoorbeeld ont wierp Noorda een huisstijl die reikt van de benzinepompen en werkplaatsen, tot de tankwagens en de restaurants en ho tels van Agip. Van de aanduiding van het toilet voor gehandicapten, tot de kleur van benzinepompen. „Nu praat ie dereen over huisstijl", schrijft een Ita liaans vakblad over Noorda, „maar in dertijd was het nog maar een vaag en wazig idee. Het was vooral een probleem voor de grote Amerikaanse ondernemin gen die voor het oog van iedereen hun activiteiten over de hele wereld uitbreid den. Deze multinationals voelden steeds sterker de noodzaak om hun eigen iden titeit te definiëren, zichzelf een in het oog springende, direct herkenbare aan duiding te geven". In de jaren zestig klopte een van die gro: te Amerikaanse ondernemingen aan bij de Nederlandse Milanees: Ford. Noorda ontwikkelde voor de Amerikanen het bekende ovaal blauw-witte merkje, waar in met zwierige letters „Ford" geschre ven staat en dat alle auto's van de fabri kant siert. Maar zo'n merkje is slechts een onderdeel, hoewel het meest wezen lijke, van het gigantische karwei dat het ontwikkelen van een huisstijl voor een multinational met zich meebrengt. Noorda vindt het woord „huisstijl" daarom wat te beperkt. „Het suggereert een briefhoofdje en een groot bord bij de ingang van het bedrijf. Meer niet". Noorda spreekt liever over een „corpo rate identity", een van die onvertaalbare Engelse termen waar het in het ontwer perswereldje van wemelt. Een interessant aspect van Noorda's werk vormen zijn bewegwijzeringspro jecten. Noorda heeft hele metro's inge richt; de kleuren, de aanduidingen, kort om alles wat de reiziger ziet als hij de trappen afdaalt naar een metrostation. Milaan, zijn eerste opdracht in 1964, geldt wat dat betreft nog altijd als een van de toonaangevende projecten op dit gebied. „Milaan was interessant. Wij hebben oplossingen gevonden die ook door andere metro's zijn overgenomen. Alle bewegwijzering is aangegeven door een kleurenband langs de muur. Wie naar A moet reizen volgt de rode band, wie naar B moet de groene, C de gele, enzovoort. Op de stations heb ik op oog hoogte om de vier, vijf meter de naam van de halte aangebracht. Dat gebeurt nu ook overal. Ik ben daar mee begon nen omdat ik mezelf altijd gruwelijk er gerde als ik niet snel zag waar ik was. In Parijs stond een of twee keer de naam heel groot aangegeven, maar verder niets". Milaans metro viel op. Tot in Amerika toe. Noorda kreeg de eervolle opdracht het ontwerp voor de metro van New York te doen, daarna was het Sao Paolo in Brazilië. In de ontvangstruimte van het schitterende „palazzo" waarin zijn bureau is gehuisvest, stapt Noorda naar een hoek. Op de grond ligt een giganti sche stedebouwkundige tekening van een groot justitie- en kantorencomplex dat in Napels verrijst. Een doolhof van wegen, parkeerplaatsen, winkelgalerijen. „Het probleem hier is", zegt Noorda peinzend, „dat er vaak geen mogelijkhe den zijn om de aanduidingen aan te brengen. Gewoon geen plaats voor een paal of zo. Dat was in Milaan juist zo aardig. Daar was ik van het begin af aan bij alle plannenmakerij betrokken. Hier niet. In Napels moet ik proberen van een gegeven situatie het beste te ma ken". Noorda is er in Milaan soepel ingerold. Maar wat dertig jaar geleden kon, kan dat nu nog? Kan een goede Nederlandse ontwerper ook anno 1987 net zo snel carrière maken in het mekka van het de sign als Noorda indertijd? Noorda denkt even na, knikt dan bedachtzaam. „Er is wel iets veranderd, maar voor goede mensen zijn hier nog dezelfde mogelijk heden. Uit de hele wereld komen jonge mensen hier naartoe. Milaan heen een grote naam, maar het gaat hier allemaal nog op wat kleinere schaal. Mijn bureau met veertien mensen is een van de gro tere van de stad. In Londen en New York zijn bureaus van dertig, veertig mensen heel gewoon. Maar wie hier naar toe komt moet bereid zijn verschrikke lijk hard te werken. Er worden idiote werkweken gemaakt. Italianen, zeker hier in het noorden, kunnen de Jianden behoorlijk uit de mouwen steken. Een Italiaan, dat ligt in zijn aard, wil zo snel mogelijk zelfstandig zijn. Hij heeft eigen lijk de pest aan werken in loondienst. Wie ergens mee begint zal alles op alles zetten om zo snel mogelijk zelfstandig te zijn". GERARD KESSELS

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1987 | | pagina 24