Dattem Hand onder de kin: „Genoeg". Wijsvinger tegen de wang: „Dag!". KONVALINKA Trude Schermer beoefent de psychologie van de taal, maar werkt aan een gebarenwoordenboek. Gebarentaal is voor haar niet het tekenen van wat plaatjes in de lucht. Integendeel, ze ziet er een volwaardig communicatiemiddel in. De Amerikanen, zegt ze, hebben het gebaar, na Engels en Spaans, als derde taal. Ze vinden het leuk, zoals wij een cursus Italiaans leuk vinden, en gebruiken hem zelfs in reclamespotjes op de televisie. Ook Nederland wacht nu een doorbraak. De tijd is voorbij dat een dove zegt: „Ik weiger in gebaren te spreken, want ik ben niet zwakzinnig". AMSTERDAM - Hoe het ook kan, la ten de Verenigde Staten zien. Daar is de gebarentaal volgens drs. Trude Schermer na het Engels en het Spaans de derde taal van het land. Sinds het eind van de jaren zestig officieel als zodanig erkend bovendien. „Je merkt het als je er rond reist. Als je zegt dat je gebarenonderzoek doet en dat je meewerkt aan de samen stelling van een Nederlands gebaren woordenboek, kijkt niemand gek op. Veel mensen in Amerika spreken zelfs gebarentaal, hoewel ze normaal kunnen horen. Dat vinden ze leuk, zoals de mensen hier een cursus Italiaans leuk vinden. Ik heb er televisiereclame in ge barentaal gezien. Nou, dat zie ik bij ons nog niet komen". Zweden, ook zo'n land dat laat zien hoe het kan. Iedere dove daar, aldus Trude Schermer, heeft het wettelijk vastgestel de recht eerst gebarentaal te leren en dan pas Zweeds. Iedereen die met doven te maken heeft, is er verplicht de gebaren taal te beheersen. De universiteiten on derwijzen gebarentaal. Maar Zweden staat met dit soort maatregelen in Euro pa wel alleen. „Ik vind dat gebarentaal een volwaardige taal is, op dezelfde ma nier gegroeid als gesproken talen, en dat hij als zodanig ondergewaardeerd wordt, ja. Ook in Nederland en Belgié. Doven zijn, vergeleken bij mensen met een an dere handicap, gewoon achtergebleven. Het komt doordat communiceren voor hen nu eenmaal erg moeilijk is. Afgestu deerde doven? Die zijn op de vingers van één hand te tellen. Nul echte doven op hoge posten binnen het beleidsappa- raat. Gelukkig komt er eindelijk een do- ven-lobby op gang die de overheid kan beïnvloeden. Maar het kost tijd en ge duld". Drs. Trude Schermer is psycholinguïste hetgeen wil zeggen dat ze zich bezig houdt met de psychologie van de taal. In die hoedanigheid coördineert ze de werkzaamheden rond de samenstelling van het eerste nationale gebarenwoor denboek waaraan sinds 1982 door vier wetenschappers wordt gearbeid. In Vlaanderen loopt een soortgelijk project en de onderlinge contacten zijn. veelvul dig, want de ene gebarentaal is de andere niet, zoals straks zal blijken; de gebaren taal is ook een volwaardige taal in die zin dat hij, net als gesproken talen, zijn dialecten kent en zich springlevend op het ontdekkingspad naar nieuwe woor den, nieuwe begrippen begeeft. Liplezen Waarom het gebarenwoordenboek-pro- ject? Een stukje recente geschiedenis. Tot het midden van de jaren zeventig bestond er in Nederland en Belgié nau welijks belangstelling voor de wijze waarop Nederlandstalige doven zich van gebaren bedienen. Op de doveninstitu- ten probeerde men door middel van lip lezen vooral de spreektaal aan te leren, onder meer vanuit de opvatting dat taal begrip lijn aanbrengt in het denken en dat de communicatie met horenden er gemakkelijker door zou worden. Veran deringen in de begeleiding echter van het jonge dove kind en in het onderwijs onder invloed van de Totale-Communi- catiefilosofie (waarover zo meteen meer) hebben het gevolg gehad dat er in 1982 een begin gemaakt kon worden met het inventariseren van gebaren die bij doven in zwang zijn. „Dit project van de Ne derlandse Stichting voor het Dove en Slechthorende Kind in samenwerking met professor Tervoort van de vakgroep Algemene Taalwetenschap van de Uni versiteit van Amsterdam, heeft als doel", zegt Trude Schermer, „het verza melen, vastleggen en beschrijven van ge baren. Daarbij zijn we uitgegaan van de regio's rond de vijf doveninstituten - Voorburg, Rotterdam, Groningen, Sint-Michielsgestel en Amsterdam - waar tegen de verdrukking in toch geba ren zijn ontstaan". Vijftienduizend gebaren zijn er door de vier medewerkers aan het project inmid dels verzameld en op video vastgelegd. Daar komt, zo wordt gehoopt, over een jaar een gebarenwoordenboek uitrollen waarin zeven- tot achtduizend gebaren getekend staan die een 3500 betekenis sen vertegenwoordigen. Het verschil tus sen die getallen spruit voort uit het feit dat niet elk gebaar in elke regio dezelfde betekenis heeft. Gebaren voor woorden als maken, durven, eten, fietsen, vaak, genoeg en snel leveren geen problemen op; die zijn- in het hele land identiek. Maar bij gebaren voor kleuren, familie relaties, de dagen van de week en de maanden van het jaar blijkt per regio een grote verscheidenheid te bestaan. Zo betekent het Amsterdamse gebaar „ge bruiken" in Groningen of Voorburg „nodig hebben". Het gebaar „dag" in Voorburg betekent ook maand. In Gro ningen wordt hetzelfde gebaar voor „dag" gebruikt, maar voor „maand" is het net iets anders. Dialecten, inderdaad. Levende taal Hoeveel woorden een gebarentaal kent? Trude Schermer zou het niet weten. Het is ermee als met de gesproken taal. Ook het. precieze aantal woorden daarvan is onbekend. De samenstellers van de Dik ke Van Dale schatten dat het Neder lands twee tot vijf miljoen woorden rijk is en jaarlijks schijnen er zo'n driedui zend bij te komen. Slechts tweehonderd duizend daarvan hebben ze in hun woordenboek, een standaardwerk toch, kunnen opnemen. Zijn de misschien achtduizend gebaren met 3500 beteke nissen van het gebarenwoordenboek in vergelijking daarmee niet aan de magere kant? „Al die woorden in de Van Dale behoren niet tot de actieve taal", verde digt Trude Schermer het project. „Voor de levende taal - de. taal die voldoet aan de eisen van communicatie; de taal die nodig is om in onze cultuur over van al les en nog wat te kunnen meepraten - heeft een mens aan vijfduizend woorden genoeg. Zo bezien komen we aardig in de buurt. Luister, je moet ergens begin nen en later zien we wel weer. In princi pe is er natuurlijk voor elk begrip een gebaar, net als er in de spreektaal een woord is voor elk begrip. Je kunt alles in gebaren zeggen. Zo'n akelig modern woord als jeugdwerkgarantieplan? Ja hoor, daar kun je een gebaar voor ver zinnen en dat gebeurt. Automatisering, computer, tekstverwerker, er zijn al ge baren voor ontstaan. De gebarentaal groeit met de Nederlandse taal mee. De genen die zich ervan bedienen, hebben er een soort intuïtie voor. Zo van: dit ge baar kan niet en dat gebaar kan wel. Je ziet het op bijeenkomsten van doven. Ze tasten het als het ware bij elkaar af. Zo groeien er vanuit de dovenwereld nieu we gebaren en die raken vervolgens inge burgerd". ZATERDAG 11 APRIL 1987 Strijd Drs. Trude Schermer, die werkt aan een gebarenwoordenboek, maakt hier het gebaar voor „lesgeven". Het begrip Totale Communicatie is ge vallen. Gemakshalve af te korten tot TC. Eind jaren zeventig via Denemarken ko men overwaaien en door de Nederland se Stichting voor het Dove en Slechtho rende Kind warm verwelkomd. Er zit het recht van doven in besloten op het gebruik van alle communicatiemiddelen die zich denken laten. Van de wieg tot het graf, waarbij vooral het eerste be langrijk is. TC betekent dat er volledig rekening wordt gehouden met de moge lijkheden en de aanleg van het doof ge boren of in een vroeg stadium doof ge worden kind. Het betekent dat de op voeders inspelen op die mogelijkheden en aanleg, in plaats van het kind eenzij dig iets bij te brengen. „Daar zit een strijd van eeuwen achter", zegt Trude Schermer. „Ik noem het Congres in Mi laan uit 1880 waar een aantal leerkrach ten van doveninstituten bij elkaar kwa men. Een heel klein groepje horende mensen heeft toen de oekaze uitgevaar digd - want zo kun je het toch wel noe men - dat er op scholen geen gebaren taal meer onderwezen mocht worden, maar dat alleen de mondelinge taal ge oorloofd was. Alle doven moesten leren liplezen, daar kwam het op neer". Het harde besluit hing er volgens Trude Schermer mee samen dat de gebarentaal in die dagen - hoewel hij zo oud als de mensheid is; de Griekse wijsgeer Plato heeft er al over geschreven - niet als een echte taal werd beschouwd, meer als een primitieve uitingsvorm. De dove moest zich dus aanpassen aan de horende meerderheid, want pas dan kon hij als min of meer volwaardig lid van de sa menleving meedraaien. Het was een vorm van integratie in de maatschappij. Wat bleek echter rond 1960? Slechts twintig procent van het dove volksdeel had goed leren spreken. De overige tach tig procent worstelde in meerdere of mindere mate met de gesproken moe dertaal. Integratie? Trude Schermer pro duceert een ander, meer recent cijfer. „Nog maar tien jaar geleden waren de, doveninstituten al blij als ze een doof kind van vier jaar kregen met een woor denschat van vijftig woorden. Als je nou weet dat een gemiddeld kind van die leeftijd over een schat van duizend tot twaalfhonderd woorden beschikt, dan begrijpt u met hoe 'n gigantische achter stand zo'n dove kleuter het leven inging. Tien jaar geleden nog. Aanhangers van de Totale Communicatie zeggen: natuur lijk moet je een kind zo vroeg mogelijk leren liplezen. Maar daarnaast moet je het communicatiemiddel van de geba rentaal hanteren. Want gebarentaal leert een dove baby al heel vroeg begrijpen - lang voordat het tot het besef komt dat er gesproken woorden bestaan". Geen gigantische achterstand meer voor dove kinderen. De doorbraakvan de TC-gedachte bracht echter ook een pro bleem boven tafel. Hoe moesten de ou ders van dergelijke kinderen begeleid worden? Ze hadden geen enkel houvast. Er stond niets op schrift. Zo kwam de Nederlandse Stichting voor het Dove en Slechthorende Kind op het idee van een gebarenwoordenboek, gecombineerd met het ontwikkelen van communicatiecur sussen en met wetenschappelijk onder zoek naar de taalverwerving door jonge kinderen. Een in 1977 te Kopenhagen gehouden congres van doven bleek daar bij een prikkel van belang. De Neder landse delegatie stond er versteld van hoe er in Kopenhagen onderling gecom municeerd werd. De Deense doven had den het congres zelfs op eigen kracht ge organiseerd. Zoiets zou in Nederland to de onmogelijkheden behoord hebben. Besefte de delegatie. Daar moest snel iets aan worden gedaan. En ze brachten het balletje aan het rollen. Met succes. Trude Schermer herinnert zich doven die vierkant tegen elke vorm van gebarentaal waren. Hun argument: „Ik gebruik geen gebaren, want ik ben niet zwakzinnig". Gebarentaal, daar was wat mee. Maar er hangt een kentering in de lucht. Nu hoort Trude Schermer do ven openlijk zeggen: „Gebruik alsjeblieft gebaren, want anders versta ik je niet". Het is een uitvloeisel van de eindelijk op gang gekomen doven-emancipatie, denkt ze. De dove wenst geaccepteerd te wor den zoals hij is, compleet met handicap. Waarom zouden dove mensen zich moe ten aanpassen aan de horende wereld? Ze hebben recht op hun eigen wereld. Tussen die twee, de horende en de dove wereld, kan de Totale-Communicatiefi- losofie dienst doen als een soort brug, gelooft Trude Schermer. Te beginnen met een gebarenwoordenboek waarmee ouders van dove kinderen uit de voeten kunnen. Maar op den duur wellicht uit mondend in een regelgeving naar Zweeds model. Ze zou daar een voor standster van zijn, al ziet ze de haken en ogen. Geen pantomime De gebarentaal als volwaardige taal. Een vorm van erkenning is in elk geval het feit dat het Genootschap Onze Taal Tru de Schermer onlangs heeft uitgenodigd een bijdrage te schrijven voor zijn gelijk namige, gezaghebbende blad waarin maandelijks inzicht wordt gegeven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. De gelegenheid is door haar aangegrepen om eens en voor altijd af te rekenen met de misvatting dat gebaren maken zoiets is als plaatjes tekenen in de lucht, en tij dens dit interview komt ze daar nadruk kelijk op terug. „Gebarentaal is geen pantomime", zegt ze. „Zeker, de spreek taal kent klanknabootsende woorden - denk aan koekoek, aan brommer - en precies zo kent de gebarentaal beeldna- bootsende woorden. Maar in zijn alge meenheid is de gebarentaal geen taal van concrete plaatjes. Met de wijsvinger tik ken tegen de nek bijvoorbeeld betekent niet boord, zoals een buitenstaander zou denken, maar wit. Iets is pas taal wan neer we er afspraken over hebben ge maakt. Ik bedoel: een koe heet een koe omdat we dat met z'n allen hebben afge sproken. maar we hadden er best een heel ander woord voor kunnen kiezen. Precies zo berust de gebarentaal op af spraken. Niet minder dan 78 verschil lende handvormen kent de gebarentaal. Daar kan een oneindig aantal zinnen mee gemaakt worden, net als met woor den. En nog een overeenkomst met de gesproken taal. Waarom is het Esperanto nooit een succes geworden? Omdat het niet cultuurgebonden is. Geen mens die de taal van zijn eigen cultuur opgeeft. Dat geldt ook voor doven. Er is ooit een poging gedaan om een Esperanto van ge baren in te voeren, het Gestuno. Er bleek niets van terecht te komen. Net als gesproken talen zijn gebarentalen van land tot land verschillend en daarbinnen weer van streek tot streek. En dat willen de doven zo houden". PIET SNOEREN door Piet Snoeren Ooit een minister van justitie een juffrouw achter de balie zien redden? Dat gaat zo. Aan de balie verschijnt de jonge Jacob Wüller uit Jacobswüllesheim am Meisse. De juffrouw achter de balie trekt haar beste Frau-Antjegezicht. Waarmee kan ze van dienst zijn? Met het adres van het Hasj Museum, bitte. Paniek. Terwijl de andere juffrouwen achter de •kjes zoekei Antje naar het middel van de balie 'naarstig doekjes zoeken om te doen of hun neus Bloedt, grijpt Fr au afleidingsmanoeuvre. Wat dacht u van deze wandeling door joods Amsterdam? Hij brengt u langs veel herinneringen aan de voormalige jodenbuurt", wijst ze aan in de folder. Jonge Jacob echter houdt voet bij stuk. Het Hasj Museum, bitte. Frau Antje beseft dat ze wellicht een tactische'fout heeft gemaakt. „Hier, onze Jordaanwandeling die voert door de meest bezongen buurt van Amsterdam, in de zeventiende eeuw gebouwd door de kleine burgerij", corrigeert ze blozend. „Het Hasj Museum", dringt jonge Jacob aan. We hebben twee heel bijzondere wandelroutes langs standbeelden en plastieken", probeert Frau Antje met de moed der wanhoop. Maar voordat ze is uitgesproken, komt er achter een poster met de tekst Amsterdam hééft 't" een andere Frau Antje tevoorschijn die haar iets in het oor fluistert. Het gezicht van de eerste Frau Antje klaart als bij toverslag op. „Ik hoor dat het Hasj Museum zojuist door de politie gesloten is", straalt ze haar zuivelgebit bloot. „Mag het ook de wandeling langs de architectuur in Amsterdam-Zuid zijn?". Gered door de gong, heet dat in de bokssport. Dank zij Korthals Altes blijft de dames van de VW de geestelijke nood bespaard van naar een museale schandvlek te moeten verwijzen, een poel van drugsverderf de ultieme smeur op het afgebladderde blazoen van Neerlands hoofdstad. Hasj met bakfietsen tegelijk rondbrengen, dat mag in Amsterdam. Koffieshops die geen koffie met een koekje, maar een stickie met koffie serveren, dat mag. Mits er geen reclame voor wordt gemaakt. Ach, wat mag er niet in Nederland? Toen drugsverslaafden hun vuile injectiespuiten bleken te reinigen in de wijwaterbakjes van de St. Pancratiuskerk te Heerlen, verwijderde pastoor Punt niet de spuiters, maar het wijwater, zodat de gelovigen zich voortaan drooghands moeten bekruisen. Een persbericht van het Nederlands Instituut voor Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting wist onlangs te melden dat de Academie van Bouwkunst Tilburg een prijs gewonnen heeft met zijn ontwerp voor een Wereld Drugs Centrum, omvattende een wooncomplex ten behoeve van maar liefst tienduizend drugsverslaafden. Zoveel mag er in Nederland. Het eerste drugsmuseum ter wereld echter, dat mocht niet, want zoiets affichéért, vond Korthals Altes. Hij had zich niet om de tuin laten leiden door de berichtgeving rond de Amsterdamse primeur, welnee. Wat viel er op in die berichtgeving? De steevaste beschrijving van het museum als zijnde „niet groter dan een huiskamer". Onschuldig dus. Als er in Nederland iets onschuldig is, dan is het de huiskamer - het oventje immers waar de hoeksteentjes van de samenleving gebakken worden. Maar Korthals Altes tuinde er niet in. „De Aardappeleters van Van Gogh is ook niet groter dan een schilderij", zag je achter zijn altijd waakzame oogjes gedacht worden, „en Manneke Pis is zelfs kleiner dan menig ander beeld, maar toch komen er hele volksstammen op af. Die komen niet voor het Manneke, die komen voor dattem". Goed gezien van de minister en niemand minder dan Ed Rosenthal zelf, de conservator van het Hasj Museum, bewees zijn gelijk. Prees Edje Hasjetje het tentoongestelde zeldzame hasjpijpje uit Baloetiistan aan, toen hij door Radio Stad Amsterdam geïnterviewd werd? De onvervangbare boomschorsrol waarop de Tarahumara-indianen de lof van de cannabis zingen? Nee. Hij prees de prijs aan van de Nederwiet die in ■klandestiene kassen rond Aalsmeer verbouwd wordt: Nederlanders 7 gulden 50 voor tien zaadjes, Amerikanen 25 gidden voor één zaadje. Dus werd het merendeel van de museale inboedel door de politie afgevoerd. „Wij blijven open", beloofde Eaje Hasjetje de volgende morgen, die smadelijke castratie ten spijt. En dat mag. Want wat is een Manneke en wat is een Hasj Museum zonder dattem, als u Begrijpt wat Korthals Altes bedoelt? ,£eicLóe(Bolv^c^nt,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1987 | | pagina 25