Afghaanse strijd ten einde als het volk is gedood "x'i Jt CONTACT £etdóc6otna*it GHOELAM SJAH - Zardamdat heeft zijn goedgelovigheid duur moeten bekopen. Gedreven door onblusbare heimwee was hij met zijn gezin op weg naar huis, naar Afghanistan. Immers het bewind in Kaboel wilde echt vrede en dat was voor Zardamdat voldoende om de gok te wagen. Enkele kilometers voor de Afghaanse grens, in de ba zar van het vluchtelingenkamp Ghoelam Sjah, zette hij zijn familie af in een restaurant voor een laat ste maaltijd op Pakistaans grondge bied. Volkomen onverwacht doken er Afghaanse Migs op en voor zijn verbijsterde ogen kreeg het restau rant een voltreffer. In het diepe kratergat dat achterbleef werd nog geen botje teruggevonden van zijn dierbaren. In Saidgai klampt een grijze dorpeling mij aan. Hij staat voor een half opgebla zen dromedaris. De nek van het (fier is opengebarsten en het achterlijf bungelt op het dak van een scheefgezakte hut. Het in de hitte walgelijk stinkende kada ver is de onschuldige getuige van een onredelijke dosis menselijk vertrouwen. „U komt uit het Westen", zegt de grijs aard hevig geëmotioneerd. „U denkt dat de Russen echt weg willen uit mijn land. U begrijpt niet waarom de moedjahe- dien door willen vechten. Gisteren zijn ze in Genève weer gaan praten. Hier ziet u hoe vreedzaam de parchami's (com munisten) zijn. Zegt u maar dat ze nog steeds weerloze vrouwen en kinderen doden". Nog daas staan de dorpelingen naar de ravage te kijken. In een huis stierven ze ven mensen. Hun lijken zijn nog niet ge borgen, want door het puin heen steken een paar krijtwitte vingers omhoog, wijdgespreid als in een V-teken. Ook do den hebben hun symbolen. De meeste doden en gewonden zijn al weggehaald. De verzetsstrijders onder de doden worden begraven als „sjahids", martelaren in de jihad, de heilige oorlog. Even buiten het dorp drommen mensen bijeen om de sjahids bij te zetten op het overvolle kerkhof. Op de eenvoudige naamloze keienhoop, waaronder het on- gekiste en bebloede lichaam wacht op de beloofde zegetocht naar de hemel, wor den ruwe stokken met bontgekleurde vlaggen gepoot: evenzovele voortekens dat de jihad ndg lang niet gestreden is. Beschermengel De nederzettingen Saidgai en Ghoelam Sjah zijn zozeer ontregeld, dat de vrou wen zelfs de „pardah", de maatschappe lijke afzondering, vergeten en mij aan staren zonder hun „chadri", de sluier die hen van top tot teen bedekt. Maar een gesprek zit er toch niet in, want ik blijf een vreemdeling met wie een vrouw niet mag praten. Zelfs in de allergrootste el lende blijven de knellende banden van de islam moordend strak gespannen. Het wemelt van de Pakistaanse politie en omdat ik uiteindelijk illegaal in dit voor buitenlanders gesloten gebied ver blijf, wil mijn beschermengel Wahid niet te lang in Ghoelam Sjah blijven hangen. Hij is bang dat de autoriteiten ontdek ken welke verzetsgroep buitenlanders Afghanistan insmokkelt. Zo moeilijk is dat niet, want als moedjahed, als ver zetsstrijder vermomd, ben ik eerder door alle mazen geslipt. Het verstoppertje spelen is afgelopen als we per jeep de Afghaanse grensprovincie Pakthia binnenhobbelen, op weg naar het gebied rond de door de Sovjets be zette stad Khost. „In Khost hoef je niet veel te lopen. Daar zijn wegen", had mijn Afghaanse contact in Peshawar ge zegd. Maar als ik met Wahid en drie an dere verzetsstrijders Afghanistan binnen rijd, merk ik dat het begrip „weg" uiterst rekbaar is. Er is alleen een drooggevallen rivierbedding, vol keien, zand, modder en op sommige plaatsen snel stromend water. Af en toe gaat dit terrein over in een zachte gravelachtige ondergrond, die niet rood maar zwart van kleur is. Heel folkloristisch hebben de verzetsstrijders deze weg „de moedjahedien-super-high- way" gedoopt. Om de benaming eer te bewijzen trapt de chauffeur het gaspe daal dieper in en stoten we allemaal onze kop tegen het dak van de jeep. Bombardement Tegen de berghellingen geplakt staan de restanten van dorpen die ooit in deze oorlog gebombardeerd werden, soms tot vijf maal toe. De laatste maanden zijn vluchtelingen voorzichtig teruggekeerd. Hier en daar hebben de burgers een huisje, een blokkendoos van leem en riet, opgeknapt. Een enkele maal passe ren we een groep vrouwen die in een on diep beekje de was doen en ons nieuws gierig nastaren. Voor we naar het loge ZATERDAG 28 MAART 19E granaat te spu wen naar een post van de vij and. ment in Pakthia gaan, wil begeleider Malim, die over mij waakt als een kloek, nog een vooruitgeschoven post laten zien. De jeep wordt in een zij dal verborgen onder wat schaars op de berghelling groeiend struikgewas. Na een mars van een uur bereiken we een geschonden dorp dat door zo'n veertig moedjahedien nieuw leven is ingeblazen. Een aantal huizen is weer bewoonbaar gemaakt, maar de meeste moedjahedien wonen in goed gecamoufleerde tenten. Op de berg toppen rondom de nederzetting bevin den zich mitrailleursnesten. In de keiharde bodem hebben de man nen grotten uitgehakt, soms wel dertig meter diep, wat een heidens karwei moet zijn geweest. Ze schuilen daar bij bom bardementen en bewaren er munitie en wapens. Alle posten in de bergen hebben dergelijke grotten, hoewel bomkraters soms ook dienst doen als munitiedepot. „Wat een ongelukkig tijdstip om naar Afghanistan te komen", bromt Pir Mo hammed Silem, de commandant van de post, „er is hier geen barst te doen. Maar ja, misschien is het een stilte voor de storm". Hij is een profeet, want luttele dagen daarna valt het moordtuig letter lijk uit de hemel. Kalashnikov Voorlopig lijkt dit dorp in niets op een frontpositie. Veel oude mannen met kromme ruggen en droefgeestige blikken en slechts enkele jonge knapen. „Eerst stierf mijn oudste zoon. Zijn kalashni- kov-geweer ging naar mijn tweede zoon en toen naar mijn derde. Ik had maar drie zoons, dus wat moest ik doen? De kalashnikov weggeven? Nee, ik heb hem zelf genomen.Massood zegt het toonloos, bijna devoot. In Peshawar omschreef de politiek advi seur van de verzetsgroep Jamiat-i-Isla- mi, Massood Khalili, dat heel treffend: „Het enige verschil tussen een moedja hed en een burger is een kalashnikov. Een burger van twaalf helpt zonder wa pen mee en als zijn oudere broer dood gaat, pakt hij het machinegeweer. Ieder een brengt enorme offers. Vaders en moeders die accepteren dat hun zoons worden gedood. We hebben dit zelf ge kozen, niemand heeft ons bevolen te vechten. Ons geloof en onze liefde voor het vaderland zijn de enige drijfveren. We zullen vechten tot de laatste man en als er dan geen Afghaan meer is, kan de wereld zeggen dat een natie, een volk stierf voor zijn vrijheid. Daarom kunnen de Russen ons niet verslaan. Ze vechten niet tegen een leger, ze strijden tegen een natie". Misschien ligt daarin de reden waarom de verzetsstrijders in alle posten die ik bezocht een onstuitbare behoefte hebben om, als er niet wordt gevochten, een normaal leven te leiden. Ook deze ne derzetting ademt in de eerste plaats een sfeer van rust. Elke gevechtseenheid, groot of klein, vormt allereerst een huis houden op zich, met dat verschil dat er geen vrouwen en kinderen zijn. Er wordt gekookt, gebakken, schoongemaakt, vijf keer per dag gebeden, veel thee gedron ken met allerlei zoetigheden, gediscus sieerd. In elke tent, in elk hutje staat eèn bijzondere kachel, die bestaat uit een houtgestookte oven en daar bovenop een gigantisch waterreservoir waaruit de hele dag getapt kan worden. Speelgoed In de centrale post in de bergen bevon den zich ook zeven krijgsgevangenen. Afghaanse soldaten, geen Sovjets, want die worden niet meer op pad gestuurd. De krijgsgevangenen zijn buitgemaakt toen de moedjahedien bij wijze van uit zondering een voorpost van het leger van Kaboel overvielen. In het basis kamp mogen ze de vervelende karwei tjes opknappen: schoonmaken, koken, kippen slachten. Een hoge commandant, op inspectie in het gebied, spreekt hen toe: „In tegenstelling tot onze vijanden zijn wij geen onmensen. Wij doden onze landgenoten niet. Jullie kunnen kiezen. Of je sluit je aan bij de moedjahedien, of je gaat terug naar huis. Als straf voor jul lie verraad aan je vaderland moeten jul lie nu eerst een maand lang het verzet dienen". Toch is het ook niet allemaal medemen- f- Het met stokken en lappen versierde graf van een martelaar, een sjahid. selijkheid. Op de tweede dag van mijn verblijf word ik meegetroond naar een vallei. De weg er naar toe is gevaarlijk, want er kunnen door Russische helikop ters gedropte bommen liggen; kleine springtuigjes die er uitzien als planten of speelgoed en die bij de minste aanraking uiteenspatten, soms met een bijtend zuur als inhoud. Ze doden niet, maar veroorzaken gruwelijke wonden. Talloze mannen, vrouwen en kinderen missen een been omdat ze op zo'n ding trapten. Ik let goed op en ontdek er een, een hal ve meter voor mijn voet. In de vallei liggen de half verrotte lijken van tien soldaten van het leger van Ka boel. Het is nog duidelijk te zien dat het hier vier maanden geleden heet aan toe is gegaan. In halfvergane uniformen, met door de hitte gelooide stukken huid lig gen de skeletten te wachten op een be grafenis. Mijn vraag waarom deze doden niet fatsoenlijk begraven zijn, wordt door Wahid met een zuur gezicht ont vangen. Het antwoord is duidelijk: „Al leen sjahids verdienen een graf'. Waterkannen Met een vrachtwagentje vol waterkan nen, zakken rijst, bonen, thee, meel, ge condenseerde melk en daarbovenop een dozijn met kalashnikovs uitgeruste hel den rijden we een paar maal de bevoor radingsroute over de „high-way". Overal wordt naar behoefte uitgedeeld. Op min der dan vier kilometer van de belegerde stad Khost ligt een frontkamp. De com mandant is de twintigjarige Seyed, een knaap die met een grijnslach in deze oorlog rondstapt. Hij duwt mij een berg top op en stopt me een verrekijker in de handen. In de vlakte zie ik vaag wat voertuigen staan. „Showari, Russen", zegt hij veelbetekenend. In het wilde weg, schijnt het, begint hij granaten naar een gebouw te spuwen. Langzaam kruipen de stofwolkjes die de inslagen veroorzaken dichter naar het gebouw toe, totdat er een granaat achter het bouwwerk ploft en de hele bezetting van het artillerienest luid begint te jui chen. De soldaten van het regeringsleger plegen zich bij dit soort aanvallen te ver schuilen achter het gebouw. Maar een antwoord laat niet lang op zich wachten en al spoedig fluiten er granaten onze kant op, al even ongericht als die van het verzet. „We moesten maar eens op stappen voordat ze raak schieten", zegt Seyed en ik hol achter hem aan het berg pad af. Op de terugtocht naar zijn kamp, ook al aangelegd m zo'n verlaten dorp, staat Seyed erop mij een mitrailleurspost te tonen. Een baardeloze jongen met een tulband op de kop zit achter het draaiba re gevaarte en er valt niet aan een de monstratie te ontkomen. Hij mikt op een boom op een lager gelegen helling, maar ondanks zijn ijverige pogingen de vruchten van de takken te schudden missen zijn salvo's doel. Vuurpijlen Dat zal vaker gebeuren vandaag. Rond twaalven komen er betrekkelijk laag vliegtuigen overdenderen, naar ik later begrijp om hun bommenlast los te laten op vluchtelingenkampen. Vanaf vijf bergtoppen ratelen de mitrailleurs. In de lucht zijn de enorme sporen zichtbaar van de kogels die doel missen, het lijken vuurpijlen met oud en nieuw, maar het dreigend gedaver van de vliegtuigen heeft niets feestelijks. Seyed is vooral boos, de grijnslach die op zijn gezicht leek vastgeroest heeft plaats gemaakt voor een grimmige uit drukking. „Ons afweergeschut is niets waard. Al die kilo's doelloos verschoten granaten frustreren het moreel". Als ik later ga kijken welke schade de Migs op Pakistaans grondgebied hebben aange richt, wil Wahid me nog beslist een plek laten zien waar de moedjahedien een Russische helikopter neerschoten. Meer dan een grote schroeiplek is er niet. „Als een toestel neerstort of bommen zijn gedropt, dan wordt het ijzer door de moedjahedien bijeengeraapt. Je moet be denken dat het arme boeren zijn die niets anders bezitten dan een kalashni kov en hun geloof. Ze brengen het me taal naar de ijzermarkt in Miramsjah. Vijf roepees (zestig cent) voor twee kilo". Zo zijn de moedjahedien, onbe zoldigde soldaten van Allah, noodge dwongen schroothandelaren geworden. Als ik in de Ghoelam Sjah later een hoop granaatscherven zie liggen in het puin van de bazar, probeer ik onwille keurig te schatten hoeveel kilo's dat zijn. HANS KUITERT door Piet Snoeren Wind en weder dienende zijn de perrons van de Nederlandse Spoorwegen er inmiddels mee beplak met affiches waarin de politie vier vragen stelt aan de burgerij. Wie de 1 beste antwoorden weet, wint een hoofdprijs van 5000 gulden (tweede prijs 2000 gulden, jeugdigen 500 galden), want het betreft hier een prijsvraag. Er zit, aldus de geraadpleegde zegsman, „een uiterste poging achter om met de bevolking i contact te komen over het functionere van de politie". Contact-affiches, het weer eens iets anders. Een nuttig ide echter? Waarschijnlijk niet. Waarschijnlijk kan een beetje socioloog - en daar barst het bij de politie van - op voorhand verzinnen hoe de inzendingen van zijn pappenheimers op de prijsvraag gaan luiden. Een proeve. Vraag 1: Wat vindt u goed van het politiewerk? Antwoord: „Alsdat ze geen treinen laten rijden als er voetbalvandalen in willen. Laat ze die handel maar lam leggen. Ik moest en zou die betreffend zondag dus mee op verjaarsdagsvisiu bij tante Siaan. Om m'n snor te drukken, had ik stiekem onder dé motorkap al een kabeltje losgetrokkei maar louw loene. Piet, zegt m 'n vrouv dan nemen we toch gezellig de trein? Ik balen als een stier natuurlijk. Nou toen riepen ze over de radio om dat df treinen vanwege die vandalen niet mochten rijden. Achteraf reden ze wee wel, maar toen zat deze jongen al lan, en breed achter zijn witgebefte kanarie Zo noemen we in ons stamcafé een pilsje. Een witgebefte kanarie. Goed hè? Klein prijsje misschien?". kMS Vraag 2: Waar voldoet de politie iet v volgens u aan? jeve Antwoord: „Alsdat ze niet voldoen wat ze altijd zeggen, namelijk dat ze,n mijn beste kameraad zijn. Ondertand nog. Koos, da's mijn overbuurman, had een prijsje gewonnen in de lotto. Daar zijn we toen een witgebefte ff^ts kanarie op gaan nemen. En nóg eenjüist U weet hoe dat gaat. Nou, mooi dat /flans op de terugweg aangehouden word. ;emi Agent, zeg ik, Koos hier heeft een boek prijsje gewonnen en Koos is mijn »n kameraad. U gaat als onze beste t kameraad toen niet de pret van twee kameraden vergallen? Niks mee te maken, zei ie. En ook niet dat we al^j bijna thuis waren. Of ik maar wilde s. C blazen. Nou, de boete trekken ze maagn af van die 5000 gulden, als ik die win' Vraag 3: Hoe kan de politie zelf haaMiss werkwijze verbeteren? wtst Antwoord: Door van mijn wagen af ffoen blijven als ik eens op de stoep pjj 1 geparkeerd sta, en al die andere auto'Mff te pakken. Ik bedoel: het kan toch blJhc gebeuren dat je ergens noodwendig efflffn moet zijn? Waarom pakken ze dan v altijd jou en nooit al die anderen? He?nzt is toch geen leven meer op straat? Z)^onth kinderen kunnen toch niet meer spelemun\ van al die fout geparkeerde auto's? E^0. de honden, die kunnen vanwege de auto's toch niet meer poepen in de goc zodat ze het op het trottoir doen of i, het plantsoen en dan kunnen d kinderen daar weer niet spelen vanwege de hondepoep? Laat de politii daar wat aan doen in plaats van mij U pakken als ik uit noodweer effe fout geparkeerd sta Vraag 4: Hoe kan de overheid en het publiek hierbij helpen? Antwoord: „De overheid, dat zou ik niet weten. Die moet z'n eigen boontje maar doppen. Ambtenaren zat toch? Maar het publiek zou bijvoorbeeld kunnen helpen door op grote schaal zo'n inbraakalarm aan te schaffen daM-P al afgaat als er een muis op keutelt. sta( Laat maar afgaan, al die valse pro alarmen. Dan leert de politie kla tenminste weer zich het vuur uit de me sloffen te lopen in plaats van in het zonnetje langs mijn stekkie te komen kuieren en me een prent te geven omdat ik toevallig niet in de fnc gelegenheid ben geweest m'n visakte tljaa halen. En mag ik nou van deze kant me een vraag stellen? De 5000 gulden va/irui die prijs, kunnen die op een of andert ver manier zwart worden uitbetaald? Wam ik pas ervoor om met dat goeie geld Me jullie salaris te betalen, lapzwansen dit ten jullie zijn. Mooi niet. Zorg eerst maat pre eens dat jullie de vandaal te pakken per krijgen die onderlaatst de antenne van in i mijn auto heeft gesloopt. Ja toch?", en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1987 | | pagina 22