Doorbraak van een rasschrijver STER ZATERDAG 14 MAART 1987 De paperbacks zijn Bert Jansma tot aan de lippen gestegen. Maar boeken wegdoen?. Nee. „Ik wil geen afstand doen van die bonte stoet figuren om me heen" (foto: Cees Verkerk). Ik heb het niet zo gewild. Echt niet. Maar mijn leven is volgestapeld met boe ken. Zo vol dat er geen muur in huis is of de dikke, dunne, groene, gele banden keren me hun rug toe. De paperbacks zijn me tot aan de lippen gestegen. Er is feen ontkomen meer aan: overal waar ik ijk grijnst me wel een boek toe met de tekst „Maar mii heb je nog niet gelezen". Het aantal boeken waaruit treiterend een papiertje de vinger opsteekt van „hier was ie gebleven, hoe zit dat, gaan we nog verder?" is legio. Straks begint de Boe kenweek. Tijd voor bezinning. Wil ik ei genlijk nog wel een boek? Ik weet het antwoord al. Ja natuurlijk. Al staan er bij diverse boekhandels ter stede pillen van rekeningen, ik zal me opnieuw laten verleiden. Want de verleidingskun sten van het boek zijn niet te onderschat ten. Steeds wanneer ik een boekwinkel binnenga, slaat dat nerveuze gevoel toe. Als bij een vrijgezel die een kamer volge stouwd met de mooiste vrouwspersonen binnenkomt. Met wie zal ik het eerste woordje wisselen? Een mooie arm hier, een fraai been daar, en wat zit die daar in een prachtig omslae. De keren dat ik de zaak verlaat zonder ook maar een pocketje te laten inpakken, voel ik me als een jan doedel die z'n kansen op een mooie relatie alweer voorbij heeft laten gaan. Wat dat betreft lijdt de boekofiel aan een soort Don-Juan-syndroom. Hij moet en zal ze hebben. Ook al barst z'n huis uit de voegen. Hoe groot dat huis is, doet er niet toe. De boeken lijken mee te groeien. In m'n studentenkamer was het in feite niet anders dan nu. Moeder die de boe ken - aangeschaft in de stalletjes met tweedehands- buiten eerst uitklopte en liet luchten. Hoofdschuddende hospi ta 's die in die stofnesten hooguit een mo gelijkheid tot prijsopdrijving herkenden. En nu een echtgenote die me bijna op haar knieën smeekt de vijftien jaar ouae vloerbedekking te mogen vervangen. Maar hoe dan lieve meid? Dan moeten al die boekenkasten leeg. Al die stapels van de grond. Zie jij dat zitten? Oplossingen? Wegdoen? Ja. met een aan tal collegae uit de journalistiek hebben we kortgeleden in ons Haagse stamcafé een mini-boekenmarktje gehouden met wat er bij ons écht maar eens uit moest. Nooit meer. Een hele dag zitten voor een frijpstuiver. Met een mooi glas in de and gaat dat nog wel. Maar de voorbe reidingen! Als een gekooid dier heen en weer lopen langs ae boekenrekken: Kan dal weg? Ja. Nee, toch maar niet. Uren heeft het gekost. En als de definitieve ver- dwijnstapel er is, tóch nog een aantal bandjes vinden die je met kwijt kan. Boe ken zijn zoveel tegelijkertijd. Herinnerin gen, troost, zekerheid, wetenschap, liefde. Er is altijd wel een reden om hun aanwe zigheid om je heen te blijven koesteren. Vigilante Zomaar rondkijkend langs de rijen ban den: Aah, dat boekje, ooit voor een paar dubbeltjes gekocht op de toenmalige Haagse boekenmarkt ingesloten tussen de patatkramen op de Grote Markt: „Le- cons élémentaires sur l'histoire romai- ne". Nou én, denkt u. Wacht even. Uitge- feven te Reims in 1824. Gekocht door de eer D. Willet op 16.12.1833, want dat heeft hij er zelf ingeschreven. Tot m'n verbazing indertijd viel er een handge schreven notaatje uit het boek. Aan de zelfde meneer Willet, van stalhouder B. Rijnders. Op 3 oktober heeft meneer Wil let een vigilante gehuurd voor anderhalf uur. Kosten fl. 1,50. Op 7 oktober dito voor een kwartier langer. Voor fl. 1,75. Klopt, kwartje per kwartier. Dan gaat zo'n simpel boekje leven. Straalt iets uit van de tijd die er ooit omheen heeft geze ten. Hier, de Gijsbrecht van Aemstel van Vondel. Voor één dubbeltje gekocht. Het bandie ziet er onooglijk uit, maar dateert van 1781, uitgegeven door Jan Helders in de Nes in Amsterdam en draagt de hand tekening van een „gecommitteerde tot de zaken van den Schouwburg". Een copy right-kwestie, want „Geene Exemplaren zullen voor echt erkend worden dan die door één der Heeren Gecommitteerden onderteekend zyn". Jiddisch Verder in de tijd: Zal ik ooit de „Hoofd stukken uit een jiddische kroniek over de jaren 1740-1752 van Abraham Chaim Braatbart" (een Meulenhoff-pocket) weg doen? Nee, want het vertelt verbijsterend veel over het dagelijks leven van ae joden in de hoofdstad. Ervaren door een simpe le joodse man uit het volk. De manier waarop de joden compleet deel uitmaak ten van de samenleving, en waarop ze er toch weer buiten stonden. Zomaar een scène: het protestoproer van niet-Joodse visvrouwen uit de Warmoesstraat en de Duivelshoek tegen joodse vishandelaren. Joden konden officieel niet tot gilden be horen. De visverkoop behoorde blijkbaar tot de afdeling „ongeregeld", want de au toriteiten besloten dlle visventerij maar even te verbieden. Tragische notitie: deze jiddische „Ajne naje kornajk foen 1740- 1752" werd na 1940-1945 op de puinho pen van joods Amsterdam gevonden. Een sprong verder naar een grote ABC- pocket van R. M. Muller: „Dialoog over Duitsland" (1966). Eerste gesprek, een zoon tegen de vaaer: „Hoe kunnen Duits- lands wonden ooit genezen, als jullie je niet rustig houden?". Antwoord van de vader: „Als wij ons niet rustig houden". Een vlijmscherp en dapper boek van een Duitser dat (wanneer je de dialogen rond het bezoek van de president van de Bun- desrepublik aan Israël hoort) hard aan een nieuwe uitgaaf toe is. Crisispapier Boeken zijn tekenen in de tijd. Boeken zijn wezens. Ik houd ervan, al is het van het Verzamelde Werk van P.N. van Eyck vast te houden en er stukjes in te lezen. Een oude bekende ontmoeten die steeds weer iets nieuws te vertellen heeft. Ik houd van het gele, na-oorlogse crisis papier waarop (1946) een nog niet zo subtiele Simon Carmiggelt z'n „Honderd dwaasheden uitschreeuwt (de eerste poc kets van de Arbeiderspers). Ik houd van de eerste Ooievaarspockets met hun ruwe, karakteristieke omslagen van Ber- serik. Ik houd van de als fluweel aanvoe lende boeken uit die mooie serie Privédo- mein (Arbeiderspers). En ik houd van die momenten in het leven, bij een natafelge- sprek bijvoorbeeld, dat een discussie hele stapels van die boeken op het eetlaken noodt. Nee, een boek doe je niet weg. Of? Kort geleden kwam ik in de trein Wi'm Zaal tegen, schrijver en recensent van Else- viers Magazine. Een man die een intens leven met boeken achter de rug heeft. Hij is gaan schiften in zijn bezit, vertelde hij. „Het klinkt barbaars, maar uit poëzie bundeltjes scheur ik de mooiste gedich ten, de rest doe ik weg", zei hij. Ik denk dat ik helemaal tot wanhoop moet gera ken om zo ver te komen. Ik wil geen af stand doen van die bonte stoet figuren om me heen. En dat nieuwe tapijt moet echt nog maar wachten. Echtgenote, lees je mee? BERT JANSMA DEN HAAG/MAASBREE - Hoe kan het dat een schrijver jarenlang boeken schrijft en uitgeeft, er maar een handjevol van verkoopt, en dan opeens, van de ene dag op de andere bijna, een veel geïnterviewd en gelezen fenomeen wordt? Om dat hij beter is gaan schrijven? Nee, het werk van Ton van Reen werd al jarenlang door critici hoog inge schat. Maar verkopen, ho maar. Tot vorig jaar „Het winteijaar" ver scheen. waarin Van Reen een stuk jeugd in het Noord-Limburgse beschreef dat beheerst werd door het sterven van zijn vader. De interviewmachine, die - lijkt het - door één centrale knop in Neder land bediend wordt, sloeg onmiddellijk aan. De omstandigheden van het boek maakten het er een beetje naar. Dit keer werd Van Reen in zijn Zuiden verguisd en in het Noorden opgehemeld. Lim burgse boekhandels wilden „dat boek" niet in voorraad hebben, in Venlo werd hij een „nestbevuiler" genoemd. Goed, dat te verwaarlozen schandaaltje ter grootte van een dorpsruzie daargelaten, waarom dat verschil? Omdat de eerder zo fantasievolle en weinig Hollandse Van Reen nu eindelijk het in „Holland" zo hoog gewaardeerde „ego-document" had geschreven? Het lijkt er op. Maar wat een verschil. Waar de inspiratiebron voor vele schrijvers in het calvinistische Noorden het gevecht met God de vader en Vader de god is, weeft Van Reen een steeds wisselend portret van liefde en pijn met als grootste kracht een ontroe ring die je nog maar weinig tegenkomt. Als ex-uitgever (in Maasbree werkte hij in het uitgeverijtje van zijn vrouw Cor- rie Zelen) weet hij dat een auteur niet moet gaan zitten wachten op het drogen van de inkt. „Toen ik uitgever was had ik de pest aan luie schrijvers die niets deden aan de promotie. In deze tijd, waarin de hele maatschappij verhard is en boeken op een top-tie n moeten ko men omdat ze anders na zes weken van de plank zijn, heeft niet alleen de uitge ver maar ook de auteur de plicht voor een boek te vechten". Van Reen levert zijn gevecht al jaren. Twintig jaar bijna. In een martelgang langs uitgevers die of instortten, of com- TON VAN REEN pleet verdwenen (Manteau) of waarbij Van Reens werk uit de boot viel bij het wisselen van de wacht aan de top (Que- rido). Eerst als fabrieksarbeider werkend om aan de kost te blijven, daarna als maatschappelijk werker, toen in de uit geverij van zijn vrouw, tot hij eindelijk de beslissing nam: als ik ooit echt door wil breken dan moet ik me helemaal aan dat schrijven wijden. Een vetpot is het nog niet, maar het gaat aardig dank zij een aantal boeken achtereen en de lezin gen die hij geeft. Deze week kwam van hem een leuk nieuw boekje van de per sen, „In het spoor van de Camisards". Daarin beschrijft hij zijn tocht door de Franse Cevennen achter het boek „De sperwer van Maheu" aan, een in '72 met de Prix Concourt bekroonde roman van de Franse schrijver Jean Carrière. Een tocht naar het barre hoogland waar ooit de niet naar de Nederlanden gevluchte Franse hugenoten zich terugtrokken en verbeten streden tegen hun eeuwenlange vervolgers. Een miniem werkje, dat niet- Ton van Reen. temin veel zegt over Van Reens schrij verschap. Wat hij doet is de werkelijk heid van het boek (over een boer in strijd met de natuur) toetsen aan de wer kelijke werkelijkheid. Ondanks boeren die hem vertellen dat er niets klopt van „dat boek" van Carrière, kiest hij toch voor de blik van de schrijver. Herkent hij in zijn achterhoofd de parallel met „Het winteijaar"? Ten tweede brengt dat ruige stuk Frank rijk hem terug bij zijn Limburg: hij flitst in gedachten heen en weer en de paral lellen zijn onuitgesproken voelbaar. Al eerder was hij literair in datzelfde ge bied. Zijn roman „Bevroren Dromen", dat door het verdwijnen van uitgeverij Manteau tussen wal en schip kwam, maar - vóór „Het winterjaar" gepubli ceerd - evenveel klasse toonde, is het aangrijpende verhaal van een vrouw in dat gebied die zoekt weg te komen uit haar ongelukkige werkelijkheid en wie het even schijnt te lukken via een kort stondige liefde voor de Algerijnse los ar beider, Ahmed. Eén van de kritieken: „Een nieuw evocatief boek van de Ne derlandse Faulkner" (Burnier). Peel Frankrijk, Faulkner, het klinkt ver weg en niet van hier. Een bezoek aan Ton van Reens woonplaats Maasbree, op de rand van Helden-Panningen en de Peel, brengt je inderdaad ver weg en niet al leen in kilometers. „Ik ben een zuider ling", zegt Van Reen. „Ik heb absoluut geen binding met wat ik de Hollandse li teratuur noem. Wat boven de rivieren leeft, komt uit een heel andere cultuur voort. Zuid-Europa begint eigenlijk be neden de Maas". Die culturele plaatsbe paling is geen pose. Tijdens een gesprek (naar aanleiding van „Bevroren dro men") neemt hij me in de auto mee naar de Peel. Vertelt hoe hij voor de regionale radio mensen heeft geïnterviewd die nog fantastische verhalen over kabouters hadden (in een minuscuul boekje van uitgeverij Zelen opgetekend), hij brengt me bij de oude Peelwerker Leo KJuyt- mans thuis. De man die kasten en laden vol heeft met vreemde, in het voormali ge veenland gevonden voorwerpen. Die in eigen beheer het boekje „Goden en demonen" uitgaf, naar aanleiding van zijn vondsten en de vondst van de gou den helm van een in het veen omgeko men Romeinse legeraanvoerder. En die daaraan warhoofdige, maar gedreven uitgeschreven mystieke theorieën ver bindt. Is dat het nuchtere Nederland? Zuideuropees Ton van Reen: „Ik vind dat mijn boe ken passen in een Zuideuropese literaire traditie en niet in een Noordeuropese. En daar hoort dan de Hollandse bij. Ik vind Maarten 't Hart best een knap schrijver, maar de problemen die hij aansnijdt gaan mij niet aan. Hij hééft helemaal geen problemen, behalve het constant op zoek zijn naar nieuwe rela ties en het overhouden van een schuld complex aan wat-ie allemaal uitgevreten mag hebben. Al die boeken, Wolkers, Siebelink, het is allemaal hetzelfde. De zelfde relatiestoornissen, dezelfde onlust gevoelens omtrent seksualiteit. Het heeft nog altijd te maken met die oude ver schillen tussen katholiek en calvinist. Vroeger ging je als je kwaad gedaan had naar de kerk om te biechten. En daarna gooide je een aantal pilsjes door je keel in een van die café's die in Brabant en Limburg in een rits om de kerk staan. En dat had je in het Noorden niet. Daar bleef je met een schuldcomplex leven en je had ook niet de alcohol om je te be vrijden. Dat schept toch een heel andere cultuur". Filmer Nicolai van der Heyde heeft de rechten gekocht op Van Reens boek „Landverbeuren", deze zomer zou het verfilmd moeten worden. Binnenkort komt bij uitgeverij Contact een bundel uit met „Verhalen uit het donkere zui den" en Van Reen werkt aan nog drie, bij „Het winteijaar" aansluitende delen over zijn jeugd in Limburg. Ton van Reen schrijft. Literair Holland kan zich weer Nederland noemen. BERT JANSMA door Piet Snoeren Wat er vijfhonderd jaar allemaal gebeurd is. staat vrij precies vast. Botticelli schilderde de Geboorte van Venus. Karei de Stoute sneuvelde bij Nancy. Barlholomeus Diaz voer per ongeluk als eerste rond de zuidpunt wan Afrika. Twee pauselijke inquisiteurs vaardigden richtlijnen uit voor de heksenvervolging. Deze vaste voet aan de grond geeft een vals gevoel van veiligheid. Er wordt de illusie mee geschapen dat ook de toekomst langs vaste lijnen verloopt. Afgezien even van een mogelijke kernoorlog en afgezien van sommige sekten die zich bij tijd en wijle naar een bergtop spoeden omdat ze uit de stand van de planeten afleiden dat het einde aer tijden nabij is, verwacht de mensheid dat ze er over vijfhonderd jaar niet zoveel anders aan toe zal zijn dan nu. Goed, Nederland zakt twintig centimeter per eeuw en ligt over vijf eeuwen een meter lager. Echter: „Daar wordt rustig op gestudeerd", sust topman Van Dixhoorn van Rijkswaterstaat in vraaggesprekken. Over vijfhonderd jaarDan opent koning Willem- Alexander ae Zestiende gewoon de nieuwe Deltawerken. Dit redelijk rustige perspectief nu bracht Met het Oog op Morgen onverhoeds danig aan het rimpelen door aandacht te besteden aan de supernova die de astronoom Ian Shelton van een Canadese universiteit zojuist in het sterrenstelsel Doradus heeft ontdekt. Een supernova is een ontploffende ster en dat kwam de populaire radiorubriek goed uit. want het planetarium te Amsterdam zou de volgende dag een programma over „rampen uit de kosmos" ten doop houden. Dus sprak Het Oog met Govert Schilling van dat planetarium. Bij het ontploffen van een ster, veroorzaakt aoor het feit dat de temperatuur in zijn binnenste tol wel vijf miljard graden is opgelopen, komt meer energie vrij dan alle energie tezamen aie onze eigen zon gedurende zijn hele bestaan heeft uitgestraald. Laat alle atoombommen aie er op het ogenblik zijn gelijktijdig exploderen en het resultaat is een glimworm vergeleken bij de bombastische baaierd van zo'n supernova. Maar we hoefden ons geen zorgen te maken, suste Govert. De ontdekte supernova staat 170.000 lichtjaren bij ons vandaan, veel te ver om hier op aarde schade aan te richten. Wel zorgen moesten we ons maken, waarschuwde Govert, over een andere ster. Over Betelgeuse in het sterrenbeeld Orion. Betelgeuse staat namelijk, van ons uit gezien, op het punt van ontploffen en aangezien hij zich op een afstand van vijfhonderd lichtjaren bevindt, zou hijoest al eens ontploft kunnen zijn zonder dat we het hebben gemerkt. Immers: de gloed van de explosie heeft vijfhonderd jaar nodig om de aarde te bereiken. Wanneer Betelgeuse in 1900 is ontploft, zei Govert, merken we dat in het jaar 2400. Maar dan is het meteen goed raak. Want Betelgeuse staat, in tegenstelling tot de zojuist ontdekte supernova, wel dicht genoeg in onze buurt om schadelijke gevolgen te kunnen hebben. Wat heet? De hitte van de explosie en de bijbehorende kosmische straling, schetste Govert, zullen de beschermende ozonlaag van onze dampkring vernietigen. De aarde zal in één klap weer woest en ledig zijn als op de eerste dag. Hoe alarmerend dit nieuws van Het Oog ook was, het werd in de huiselijke kring slechts half gehoord. Met veertien kanalen op de televisie is het zo'n heidense klus om bii te houden of er niet ergens onderbroeken naar een ayatollah worden gegooid, dat de aandacht voor de radio licht verslapt. Maar het bericht bleef knagen. Dus voor de zekerheid even prof. C. de Jager in Utrecht gebeld, een van de grootste deskundigen ter wereld op het ?ebied van rode reuzen zoals sterren eten die voor ontploffing in aanmerking komen. Nou, die had goed nieuws. Govert Schilling had zich, lachte hij in zijn vuistje, schromelijk vergist en Nederland nodeloos uit de slaap gehouden. Inderdaad kan het zijn.dat Betelgeuse al in 1900 is geëxplodeerd. Maar veel meer dan een schijnsel, enkele malen sterker dan dat van de volle maan, merken onze kindskinderen er in het jaar 2400 niet van. „De hitte en straling", aldus prof. De Jager, „zullen tienduizend maal minder zijn dan wat we elke dag ontvangen van onze eigen zon. En van die zon hebben we al geen last". Conclusie: Betelgeuse hoeft ons ondanks zijn naam die uit het Arabisch komt en het Huis van de Reus" betekent, geen enkele angst in te boezemen, Rijkswaterstaat kan rustig blijven studeren op het wegzakken van Nederland en Het Oog. dat is toe aan een brilletje. £etdóc6ou*a/ntl

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1987 | | pagina 25