„Leven op het platteland",
een opgerakeld heimwee
na
'£eidóc Sou/twit"
■fi
ZATERDAG 15 NOVEMBER 1986
[„Oudejaarsavond 1900. Een dave
rende knalruiten rinkelen.
[Joelende dorpsjongens laten met
carbid een deksel van een melkbus
vliegen. Kletterend rolt het over de
keien. Wat verderop een nieuwe
knal, een lichtflits, een jachtgeweer
wordt afgeschoten. Het wapen
wordt opnieuw geladen: nog een
schot. Dan begint de kerkklok te
luiden, het galmt door de nacht. In
Ijde huizen zijn mensen bij elkaar,
ze heffen de glazen. Veel heil en
zegen, dat het ons allemaal goed
mag gaan! Een nieuwe eeuw is aan
gebroken. De twintigste!".
Maar eigenlijk was er niets aan de hand;
het leven ging gewoon door. Ruim tach
tig jaar geleden echter zag ons land er
wel heel anders uit dan nu. Nederland
telde ruim vijf miljoen inwoners. De we
gen waren nog smal en leeg. Het was
overal betrekkelijk stil en rustig, 's Zon
dags reden de boerengezinnen op karren
of met rijtuigjes - al naar gelang de
„vetpot" toestond - ter kerke. Wie, als
roomse, meer dan vijf kilometer van de
kerk vandaan woonde, was in feite ge
dispenseerd als men dat stuk moest lo
pen. De arbeiders moesten nog lange da
gen werken tegen karige beloningen, zo
dat ze het hoofd amper boven water
konden houden. Ze leefden bepaald niet
een paradijs. Velen hadden geen wa
terleiding, geen elektriciteit en gas. Ze
moesten zich behelpen met privaten
zonder waterspoeling, in de tijd dat de
19-jarige koningin Wilhelmina met haar
moeder Emma op een hofbal de quadril
le danste „en herhaalde malen sprak met
de gezant van de Zuidafrikaanse repu
bliek". Er was oorlog daar, met de En
gelsen, en de sympathie in Nederland
ging uit naar de stamverwante, „gemar-
Ijtelde" Boeren.
Zonder
dwina,
nada-
Lady
ningin
gehad
is ook
ïodern
buren
:skied.
dat de
(nog?)
daling
hotel
t met
paard
llNederland zag er toen nog heel anders
1 luit. Jawel. De treinen waren er al sinds
■tientallen jaren en je had de fiets op
lluchtbanden, de telefoon, de fonograaf,
(de film. Er was ook de kreet: „Kom kij-
Iken, kom kijken een wagen zonder
[paard!". Stomme verbazing bij de dorpS-
mensen die uit hun huizen stormden om
dat vreemde tuffende voertuigje, dat
grote wonder te zien. Er waren zich
blijkbaar toch grote veranderingen aan
het voltrekken in onze maatschappij.
(Niettemin was het nog lang „Mijn dorp,
dat is de wereld Het is boeiend om
dat allemaal tegen het einde van die
twintigste eeuw nog eens op afstand mee
'te kunnen maken.
Deze overweging werd gekoesterd door
jde auteur Jan A. Niemeijer en de uitge
verij Friese Pers Boekerij. Bijna twee
jaar geleden ging men aan de slag tenein
de terug te kunnen blikken op het „Le
ven op het platteland" in de eerste helft
van deze eeuw. De auteur trok door het
hele land en voerde overal gesprekken
met oude plattelandbewoners - boeren,
knechten, ambachtslieden, winkeliers,
veldwachters, oud-gedienstigen. In feite
I bezorgden deze lieden Niemeijer een
dwarsdoorsnede van het leven in vroe-
ger tijd. Het resultaat was een uitermate
i pakkend boek: „Leven op het platte-
j land", dat nu strategisch in het pakket
van St. Nicolaas is ondergebracht.
Maar er is nog meer bijzonders aan dit
I boek. Het is namelijk zeer royaal voor-
I zien van de schitterende illustraties van
die goeie oude Cornelis Jetses, de Gro-
ningse kunstenaar dié in 1955 in Wasse
naar overleed. Onze oude lagere scholen
waren zowat behangen met zijn wand
platen waar je uren geboeid naar kon
kijken, ook al had het niets met de les te
maken. Je had juffen en meesters die dat
in de gaten hadden en soms een tijdje de
platen omgedraaid hielden. Jetses. De
school zou toch niets zijn geweest zon
der Jetses. Hij illustreerde ook tientallen
school- en kinderboeken en schiep de
klassiek geworden tekeningen en litho's
bij (onder meer)„Afke's tiental", de
evergreen „Ot en Sien", „Pim en Mien",
en liet zich vereeuwigen op het bord van
Hoogeveens Leesmethode, het befaamde
„Aap, Noot, Mies". Jetses, de artiest van
I het landelijk leven rond de jongste
1 eeuwwisseling, is nu in alle glorie weer
even terug in onze belangstelling. Het is
werkelijk van „geef 'm van Jetses!".
Ga dat zien, en lees over het boerenbe
drijf, toen het nog een sterk ambachte-
lijk karakter had. Van een sterke versto
ring van natuurlijke evenwichten was
nog geen sprake. De grond en het water
waren nog niet verontreinigd door che
mische bestrijdingsmiddelen en mest
overschotten kende men niet. Ook van
batterij kippen en kistkalveren had men
nog nooit gehoord. Wie wilde weten hoe
het weer morgen zou worden, keek naar
de lucht en mat de wind. Dan knikte de
boer en zei bedaard tegen de knecht: „Ja
Flip. dat wordt het". En voor v
spellingen op langere termijn
de men een almanak. Het wa^ook een
tijd, dat de maatschappelijke tegenstel
lingen door de meesten berustend wer
den aanvaard, al rommelde het vaak
binnen de sociale constellatie. Vooral de
plattelander - meer in tegenstelling tot
de stadsbewoner - dacht dat het „er al
tijd geweest was en niet zomaar te ver
anderen viel". Men was al dankbaar
voor een eenvoudig dak boven het
hoofd en een sobere maaltijd op tafel.
De stadsmens, ja, die had andere noten
op z'n zang.
'S-LANDSMANSZEIS
Je bent een ogenblik geneigd al die kos
telijke „Jetseriana" eerst even stuk voor
stuk te bekijken. Het is ook een ware
verleiding. Zonder Jetses zouden we in
'86 nauwelijks meer weten hoe de land
man eens zijn zeis scherpte, hoe moe
met haar kinderrijk gezin tegen de knol
len in de kousen van het grut zat aan te
kiiken. hoe de schelpenvissers hun kar-
revrachten verzamelden voor de kalk
ovens. Jetses liet ook zien hoe de stad
groeide door de komst van duizenden
plattelanders. Hij liet het paard voor de
tram uit klotsen op de straatklinkers. De
Boven: Lente op de akker:
aardappelen potenploegen,
eggen en mest over het land
brengen. Roeken, eksters en
kwikstaartjes zitten achter de
insectelarven aan.
Links: Aap, Noot, Mies: het
beroemde leesplankje van
Jetses.
ooievaar vloog, via zijn hand, nog op,
nagewezen door de jongetjes in hun kie
len en met de petjes op en de meisjes
met hun schorten, gebreide kousen en de
strooien hoedjes. Als je van de meester
op school, na je strafwerk, afscheid nam,
nam je eerst je pet af. Maar Jetses liet
ook zien dat de jeugd ten plattelande het
grootste plezier in het leven had.
De dorpswinkelier van weleer kwam al
tijd handen te kort. Hij moest een petro-
leumkan vullen, twee ons koffie afwegen
en met een handmolentje malen, twee
ons ham of kaas snijden en met een
houten lepel stroop vanuit een emmer in
de strooppot van de klant laten lopen.
Alles kostte veel tijd. Sommige winke
liers, met gevoel voor klantenbinding,
hadden een kistje met tabak op de toon
bank staan, waaruit de rokers gratis hun
pijp mochten stoppen om het wachten
wat te veraangenamen. De winkelier
bleef ook 's avonds zijn klanten bedie
nen, soms wel tot tien of elf uur toe. De
dorpstimmerman was ook zo'n beste.
Die maakte graag voor Jet of Jaap een
blokje voor het hinkelen. En eigenlijk
kon je maar liever geen molenaar zijn:
„Een molenaar is een slaaf Voor bakker
en voor boeren. Geen dag of nacht heeft
hij rust Wanneer het rad kan roeren".
De „vooruitgang" diende zich aan. Een
enkele waaghals vloog stukjes met een
aeroplane van latten, linnen en piano
draad. Men „zweefde in het ijle ruim".
De Belg Jan Olieslagers was een ver
maard stuntvlieger in die eerste tien ja
ren van deze eeuw. Overal gaf hij wind
gevoelige vliegdemonstraties en daarop
werd een veelgezongen liedje gemaakt:
„Als Olieslagers dood is, dan krijgen wij
Een
indringend
en
onthutsend
document,
datje van
binnen
verwarmt
en tegelijk
koude
rillingen
bezorgd.
Bij ons thuis kwam er
maar zelden vlees op
tafel, wel kregen we
vaak spek
Stip
Lonen en prijzen, negentig, tachtig jaar
geleden. Praat me er niet van. Neem het
boek ter hand en gruwel mee met de au
teur. die het ook maar van horen zeggen
heeft. In de dagen van Jetses (en Nie
meijer is zijn profeet) zwoer de platte
lander nog bij het manchester pak en at
van de dikke, gele pap. waarvan hij zo
veel at tot hij bijkans berstte. De etens-
kamer werd verlicht met een petroleum
lamp. Borden kwamen er eerst nog niet
op tafel. Men at de stamppot of aardap
pelen uit een gemeenschappelijke schaal.
Het vet of „stip" werd in aparte komme
tjes bijgegeven, terwijl ieder voor het
spek of vlees een eigen houten plankje
had. Deze plankjes werden met kokend
water schoongemaakt, eens per week
met kalk geschuurd en dan buiten aan
de muur op een rekje te drogen gezet.
Bijna elke maaltijd werd besloten met
karnemelksepap. Getrouwde arbeiders
gingen na het avondeten op de boerderij
van „de boer en boerinne" naar hun ei
gen huisje, in Drenthe naar de plaggen
hut, om er de nacht door te brengen. Er
werd geen televisie aangezet en er wer
den ook geen spelletjes gedaan. „Velen
lagen tegen een uur of acht, half negen,
al onder de dekens om de volgende mor
gen bij het krieken van de dag weer pre
sent te zijn".
Het is maar een greep, die we kunnen
doen uit „Leven op het platteland". De
informanten van de auteur putten diep
in hun herinnering. Midden in de nacht
werden sommigen hunner uit hun nog
prille slaap gehaald: „Opstaan, mosselen
halen, het is laag water!". Dan was het
met de blote handen achter de dijk mos
selen plukken. Een slachtoffer uit die
tijd: „Ik denk dat ik daar mijn winter
handen aan heb overgehouden. Ik huilde
wel van de kou. maar mijn vader had
geen medelijden; hij liet het in elk geval
niet merken. „Niet huilen, opschieten",
zei hij. Ik werd uitbesteed bij een rente
nier („Ik wil jullie Griet wel hebben";
mijn moeder zei: „Dat zal wel kunnen"),
die samen met zijn zuster in het dorp
woonde. Ik kreeg twaalf en een halve
gulden in een heel jaar. Mijn vader zei:
„Als je daar wegloopt, dan is de deur
hier vast. dan kom je er niet meer in. Al
leen als ze je wegsturen, kun je bij ons
terecht". Een keer in de week mocht ik
een middag naar huis".
Zeelt
Ergens anders: „Waterleiding hadden we
niet. water kwam uit een gemetselde re
genbak in de hoek van het portaaltje. Er
hing een akertje in. dat je met een ket
ting naar boven kon halen. Als je je han
den wilde wassen, trok je het akertje op,
goot het water in een teiltje en als je
klaar was, gooide je het buiten weg.
Voor een grotere wasbeurt werd het teil
tje in het woonvertrek op tafel gezet. In
de regenbak zwom altijd een zeelt rond,
een karperachtige zoetwatervis, om het
water van ongedierte te zuiveren. Af en
toe gilde mijn moeder, als ze met de em
mer ook de zeelt naar boven haalde. Het
dier werd dan snel in de bak teruggekie-
perd. Zo'n zeelt kon jarenlang in een re
genbak blijven en wel een lengte van
dertig centimeter bereiken. Ons toilet
was een losstaand schuurtje achter het
huis, waar ook de geiten en het varken
waren en de kippen hun nachthok had
den. We gebruikten een tonnetje, dat re
gelmatig op onze eigen kleine mesthoop
werd geleegd. Closetpapier hadden we
niet, we gebruikten oude kranten die in
stukken gescheurd in een sigarenkistje
lagen".
„Leven op het platteland", een opgera
keld heimwee, aangelengd met de be
faamde nostalgie, kan de lezer nog ein
deloos veel meer vertellen. Het is een in
dringend en onthutsend document ge
worden dat je van binnen verwarmt en
tegelijk koude rillingen bezorgt. Een
meesterlijk schot in de ontvankelijke
roos van wie nog eens drastisch terug wil
grijpen in de plattelandse vaderlandse
geschiedenis van een ten einde lopende
eeuw. Ook al ter meerdere ee/ van Cor
nelis Jetses. de weer voor het voetlicht
gehaalde beeldende beschermer van
klompen, zwarte petten, tuigages en aan
spanningen. van sikkels die blinken en
sikkels die klinken, van het geduld in
een leven dat zwaar te verduren kon
zijn. Met onze „zekerheden" van van
daag kunnen we hier nog eens volop van
genieten. Zonder zoiets nog ooit terug te
willen hebben.
TON PIETERS
„Leven op het platteland". Uitgeverij:
Friese Pers Boekerij BV. Drachten160
rijke pagina's, gebonden in stevig band,
39.90 gulden tot 31 december 1986.
daarna in de boekhandel verkrijgbaar
voor 43.50 gulden.