Dc
roofvis:
Het lich
foidóctBou/tcmt1
ZATERDAG 1 NOVEMBER 1986
wil je mogen hopen op herstel van de
kwaliteit. Dus dan kom je bij de planten
terecht, bij de vissen. Vanuit dat inzicht
hebben we vervolgens contact opgeno
men met de OVB. Het is namelijk een
organisatie die ons op een heel prakti
sche manier kan helpen bij ons streven.
En uiteindelijk heeft het contact ertoe
geleid dat we de OVB de opdracht heb
ben gegeven voor dat onderzoek naar
roofvissen".
Ir. Kolb, met klimmende geestdrift:
„Het sloot aan bij onze doelstellingen en
bij onderzoek waar we toch al mee bezig
waren. We hebben graag ja gezegd. Deze
combinatie van waterbeheer en vis-
standbeheer, dat is de combinatie van
1 1 3. Een samenloop van algeme
ne belangen en visserijbelangen. Werel
den die vroeger gescheiden waren". Wel
ke vruchten er van dit verstandshuwelijk
verwacht kunnen worden? „Wat ons be
treft", zegt ir. Hosper, „kan komend jaar
het stadium van de proefvijvers verlaten
worden en stappen we over op proefge-
biedjes in de vrije natuur. Ik denk dan
aan kleine stukjes, afgesneden van open
water, met een enthousiaste viswaterbe
heerder erbij. Mogelijk slagen we erin
binnen één tot twee jaar dergelijke plas
jes helder te krijgen. Op de langere duur
zou hetzelfde dan met alle beheersbare
wateren in Nederland moeten lukken.
Opa's tijd terug, de kans van slagen
daarop is zeker aanwezig, mits aan de
nodige voorwaarden wordt voldaan. De
onbeheersbare, grote wateren, vaak met
een drukke scheepvaart, dat gaat een
stuk moeilijker worden. Maar toch zal
het onderzoek zich ook daarop moeten
richten. De resultaten hier in Beesd zijn
in elk geval veelbelovend. Er lijken ge
woon heel praktische mogelijkheden te
liggen om het water van onze plassen en
vaarten weer helder te krijgen door de
visstand met behulp van roofvissen in
goede banen te houden. Waar het nu om
gaat, is dat we de ogen van de mensen
openen. Dat we de viswaterbeheerders
laten zien wat er allemaal kan. Dat we
ons optimisme uitstralen en dat we de
mensen weten te overtuigen van de vele
voordelen die de terugkeer van heldere
binnenwateren voor Nederland zal heb
ben".
PIET SNOEREN
FOTO'S: CEES VERKERK
Nu nog is de bra
sem - waarvan
drs. Grimm hier
een exemplaar
onder de vingers
heeft - baas in
de Hollandse
binnenwateren;
zijn heerschappij
moet worden
overgenomen
door de snoek.
Roofvissen, hoe onsympathiek is niet hun klank. Toch zullen ze
moeten terugkeren, vindt de Organisatie ter Verbetering van de
Binnenvisserij. En ook Rijkswaterstaat is die mening toegedaan.
Willen de Friese, de Overijsselse, de Hollandse plassen bevrijd worden
van de blauwwierbloei en algendrab, dan moet de snoek er weer gaan
heersen in plaats van de brasem die er nu de baas is. Het effect op de
sportvissers? „Als ze merken dat hun baarsvangsten weer toenemen
tot het peil van opa's tijd, zullen ze dankbaar zijn".
BEESD - „Neem de veelbezongen Friese
meren en hun verbindingswateren. Ik
schat dat daar in opa's tijd per hectare
gemiddeld zo'n zestig snoeken rond
zwommen. Dat zijn er nu nog drie per
hectare. Een zeer dramatische terug
gang", treurt drs. M. Grimm halverwege
de discussie. „De vissen die je gewoon
vanuit je roeibootje kon zien. Het kron
kelen van de aal over de bodem. Een
unieke belevenis. En de vis was smake
lijker. Hij had een minder grondige
smaak", doet ir. S. Hosper een duit in
het nostalgische zakje. Echter: „Het
heeft ook veel te maken met de inspan
ning die we bereid zijn te leveren. Alles
kan, mits we maar in de buidel willen
tasten. Zie de Oosterschelde", steekt ir.
F. Kolb een hart onder de nem. Waarna
de heren gedrieèn tot de eenstemmige
slotsom komen: „We hebben min of
meer de ontdekking gedaan dat de vis
een rol kan spelen bij het verbeteren van
de kwaliteit van onze binnenwateren.
Het is echt een heel nieuw inzicht, met
name voor Rijkswaterstaat. We mogen
de toekomst best optimistisch tegemoet-
zien".
Even voorstellen. Ir. F. Kolb is adjunct
directeur van de Organisatie ter Verbete
ring van de Binnenvisserij, afgekort
OVB, en behartigt er de voorlichting.
Drs. M. Grimm fungeert als hoofd van
de afdeling Onderzoek bij diezelfde in
stelling. Ir. S. Hosper tenslotte werkt bij
de Dienst Binnenwaterén/RIZA van
Rijkswaterstaat. De plaats waar het ge
sprek zich ontvouwt, biedt uitzicht op
de vijvers van het proefbedrijf dat de
OVB bij het Lingedorpje Beesd halver
wege Utrecht en Zaltbommel in gebruik
heeft. Merkwaardig. Sommige van die
vijvers lijken gevuld te zijn met een wa
terige variant van de erwtensoep waar
van het hoogseizoen weer op aanbreken
staat. Andere vijvers daarentegen heb
ben het aanschijn van de tintelende fris
drank waarmee Nederland de voorbije
mooie zomer zijn dorst heeft gelaafd.
Vanwaar dit verschil? In het kraakhelde
re water leven roofvissen zoals de snoek,
de snoekbaars en de meerval. In de drab
met zijn zicht van nog geen tien centi
meter leven brasems.
Wolven
Wat ze bestuderen, daar in het proefbe
drijf van de OVB bij Beesd, is de vraag:
hoe kunnen de Nederlandse binnenwate
ren met hun weelde aan meren, plassen
en vaarten gerestaureerd worden? Terug
gebracht worden in de staat van uit
opa's tijd - de term die drs. Grimm er
gretig voor bezigt. Een staat die het de
zwemmers mogelijk maakt weer de bo
dem te zien, de verscheidenheid aan on
derwaterplanten die daar tieren, de vis
sen die er krinkelen en winkelen, om
met de dichter te spreken? Bij zo'n res
tauratie kunnen roofvissen worden inge
zet als een soort levende, natuurlijke
werktuigen, luidt het nieuwe inzicht dat
bezig is baan te breken. Een gedachte,
niet ongelijk aan die om wolven terug te
brengen op de Veluwe teneinde de wild
stand in toom te houden en zo een te
loorgegaan biologisch evenwicht te her
stellen. Die wolven zullen er echter wel
niet komen, want op de Veluwe willen
toevallig ook nog mensen kunnen wan
delen. Welnu: dat de meer dan zeshon
derdduizend houders van een visakte in
Nederland willen kunnen vissen, staat
evenzeer als een hengel boven water.
Zullen die onverdeeld gelukkig zijn met
de introductie op grote schaal van roof
vissen? Een logische vraag, dit temeer
omdat de OVB zijn diensten in sterke
mate aan de sportvissers is gaan leveren
sinds de beroepsvisserij in het midden
van de jaren zestig werd teruggedrongen
en de toenmalige minister Biesheuvel
van landbouw en visserij zijn nieuwe be
leid kracht bijzette met de uitroep: prio
riteit voor de sport.
De drie heren kijken elkaar eens aan.
Dan nemen afwisselend ir. Kolb en drs.
Grimm het woord. „We zitten met een
hele generatie sportvissers die gewend is
aan water met overwegend brasem: ze
weten niet wat ze missen", zegt de een.
„Ze kennen bijna uitsluitend troebel wa
ter en wat ze daarin vangen, zal ze een
zorg zijn, maar een onderzoek heeft uit
gewezen dat 97 procent van de sportvis
sers een voorkeur heeft voor helder wa
ter", zegt de ander. In koor: „Wanneer
ze merken dat hun baarsvangsten weer
toenemen tot het peil van opa's tijd, zul
len ze dankbaar zijn. Ze denken: helder
water, ach, dat is een gedane zaak. Maar
als ze het heldere water weer terug zou
den krijgen, zouden ze onder de indruk
komen van de mogelijkheden, denken
we. Neem alleen de natuurbeleving al,
een belangrijk argument toch waarmee
de visser zijn sport pleegt te verdedigen.
De toename van de recreatieve waarde".
Verbrasemd
De OVB is in 1952 in het leven geroe
pen op verzoek van de vissers zelf. Ze
wilden kunnen beschikken over een be
drijfsmatig instituut dat zou kunnen
voorzien in hun behoefte aan pootvis.
„Nog altijd een van onze belangrijkste
taken", aldus ir. Kolb. Daarnaast echter
heeft de organisatie zich ontwikkeld tot
een beleidswerktuig van het ministerie
van landbouw en visserij. „We staan aan
de basis. We weten wat er leeft, wat ze
daar willen". Toen er een politieke om
buiging plaatsgreep van de beroeps- naar
de sportvissrij, boog de OVB mee. En
dat betekende nogal wat. „Vroeger was
het beheer van het viswater overwegend
in handen van beroepsvissers", schetst
Kolb. „De benodigde kennis ging over
van vader op zoon. Maar opeens kwam
de zorg voor dat beheer bij de sportvis
sers te liggen - bij mensen die lid waren
geworden van een vereniging met de be
doeling vis te vangen en verder geen ge
zeur. Ze misten de know-how. Vandaar
dat we begonnen zijn met educatieve
voorlichting. We organiseren cursussen.
We verspreiden een blad onder de dui
zend hengelsportverenigingen. We voor
zien het onderwijs van lespakketten. En
we zijn, om de sportvisserij te gerieven,
begonnen met onderzoek op grote
schaal".
Hetgeen het gesprek terugbrengt bij de
proefvijvers waarover wordt uitgezien.
Troebele versus heldere vijvers. Roof
vissen versus brasems. Wat wordt hier
bekokstoofd? Drs. Grimm, zorgelijk: „In
tachtig procent van de Nederlandse bin
nenwateren heerst de brasem. Negentig
procent van het visvlees dat er zit, is
brasem. We noemen het water dan ook
verbrasemd. Hoe komt dat? Door de
grote toevoer van fosfaten uit wasmidde
len en van mest is het water erg voedsel
rijk geworden. Daardoor ontstond een
woekering van algen. De grote plassen in
Friesland, in de kop van Overijssel, in
Zuid-Holland en in Utrecht, ze hebben
er allemaal sterk onder te lijden gehad.
Ze zijn troebel van de blauwwierbloei.
Er zitten uitgestrekte drijflagen van al
gendrab op. Ze ogen allemaal even
groen. In zulk water kan geen licht meer
doordringen. Het gevolg is dat de hogere
onderwaterplanten waaraan met name
de Friese, de Overijsselse, de Hollandse
plassen zo rijk waren, op grote schaal
verdwenen zijn. En daarmee is de snoek
verdwenen, want ondergedoken water
planten zijn voor het voortbestaan van
de snoek onmisbaar".
Kannibalen
Snoeken, moet men weten, zijn behalve
roofvissen ook kannibalen. Een grote
snoek zal een klein snoekje niet versma
den. Dus verbergen jonge snoeken zich
tussen de waterplanten. Zonder die
schuilplaats zijn ze weerloos. De conclu
sie ligt voor de hand. Geen waterplan
ten, geen nieuwe generaties snoek. En
wat er dan gebeurt, is al even logisch.
Alle andere vissen die de snoek tot prooi
plachten te dienen, krijgen meer kans en
grijpen die. Ze breiden zich uit. Drs.
Grimm: „Vooral de brasem heeft van de
ontwikkeling geprofiteerd. En het be
roerde is dat uitgerekend de brasem
weer werkt als een motor die het water
troebel houdt. Brasems voeden zich met
zoöplankton, zeg maar: watervlooien en
dergelijke. Het zijn kleine beestjes die
graag algen 'eten. Naarmate de brasems
meer van deze organismen opsnoepen
kunnen de algen dus nog meer onge
remd voortwoekeren dan ze al deden.
En de brasem maakt het niets uit, want
die heeft geen licht nodig. Het zijn net
stofzuigers. Ze wroeten in de bodem op
zoek naar hun voedsel en maken het wa
ter alleen maar troebeler. Zo is het eco
systeem van onze roemruchte meren en
plassen in een vicieuze cirkel geraakt.
We moeten het een flinke schop geven.
Er zit niets anders op".
Voor het uitdelen van die schop'moeten
de roofvissen zorgen. Zij immers zullen
de stand aan boosdoeners - brasems -
uitdunnen, verwachten ze bij de OVB
op grond van de experimenten in het
proefbedrijf bij Beesd. In eerste aanleg
echter zullen er geen snoeken gebruikt
kunnen worden, afhankelijk als ze zijn
van een niet meer bestaande vegetatie
aan onderwater- en oeverplanten.
De algen, zoals zij hier symbolisch op het water drijven, moeten uit de plassen en vaar
ten verdwijnen. Pas dan wordt het water weer helder.
Grimm: „Een paar jaar terug hebben we
nog 1,4 miljoen snoekjes gekweekt en
uitgezet. Het was een uitstekend pro-
dukt, maar we hebben gemerkt: je kunt
er uitzetten zoveel je wilt, het haalt niets
uit, tenzij je eerst de onderwaterplanten
weer terug hebt". Bij wijze van alterna
tief wordt nu gedacht in de richting van
de meerval. Deze roofvis eet brasems
van alle maten (in tegenstelling tot een
ander alternatief, de snoekbaars, die het
bij brasems boven de achttien centime
ter voor gezien houdt) en is bovendien
geen kannibaal. Meervallen laten zich in
grote dichtheden uitzetten en zouden
dus de brasemstand in korte tijd kunnen
decimeren. Blijft het probleem dat de
soort is opgenomen in de Natuurbe
schermingswet, met alle beperkingen
van dien. Maar de directeur-generaal
Landelijke Gebieden en Kwaliteitszorg
van het ministerie van landbouw en vis
serij heeft al laten doorschemeren dat
hier een mouw aan te passen valt. Zijn
de onderwaterplanten met behulp van
de meerval er teruggebracht, dan kan de
snoek vervolgens het werk overnemen.
Oevers
Wat heeft Rijkswaterstaat met dit alles
van doen? Of zit Ir. Hosper voor spek
en bonen bij het gesprek? Geenszins, zo
blijkt. ,,Wij zijn de beheerders van
's Rijks wateren. Als zodanig zijn we
ons eind jaren zestig - onder druk van
de tijdgeest, zeker - gaan interesseren
voor de kwaliteit van het water, voor het
milieu. We zijn toen begonnen met de
zuivering van afvalwater. Maar geleide
lijk kwamen we erachter dat er meer
diende te gebeuren. We ontdekten dat
het ging om het hele ecosysteem. Denk
alleen al aan het beheer van de oevers.
Hoe we die jarenlang in steen hebben ge
zet, zoals dat bij ons heet. Hoe we de be
groeiing ervan hebben verwaarloosd, om
niet te zeggen: bestreden. Allemaal in
conflict met het belang van de natuur.
Gelukkig zijn inmiddels de ogen openge
gaan. We hebben ingezien dat we het be
heer van de rijkswateren breed moeten
aanpakken. Want je bent er niet als je er
de fosfaten uithaalt. Het systeem is zo
verziekt dat je veel verder dient te gaan,
„Allemaal moe", zong ooit Toon
Hermans: „Pa is moe, moe is
moe". Klopt. Heel wat mensen ko
men bij de huisarts omdat ze zich
tergend moe voelen.
Je kunt om een hoop redenen moe
zijn. Na een stevige inspanning bij
voorbeeld, maar daar zul je niemand
over horen klagen. Zenuwen, stress (of
in het huisartsentaaltje: nerveus func
tionele klachten), zijn een belangrijke
reden. Verder kun je van allerlei ziek
ten moe zijn. Met een gesprek en li
chamelijk onderzoek zal de huisarts
proberen de oorzaak te achterhalen.
Dat lukt soms, maar heel vaak ook
niet. Wat nu? Misschien is er wel spra
ke van een simpele bloedarmoede.
In zijn meest uitgesproken vorm geeft
dat de volgende klachten: moe, ontzet
tend moe gevoel, duizeligheid, hart
kloppingen, pijn op de borst en korta
demigheid. De patient ziet er vaak
bleek uit. Dit is het mooist te contro
leren onder de oogleden of onder het
nagelbed. De nagel is een venster met
een rechtstreeks uitzicht op de bloed
vaten. Pers je, door op de nagel te
drukken, de bloedvaten leeg, dan kan
bij ernstige bloedarmoede het nagel-
bed nauwelijks nog bleker worden.
Verder kunnen aan nagels, haren,
tong, baarmoederslijmvhes en slok
darm allerlei afwijkingen voorkomen.
Zo erg is het meestal niet. Bovendien
komen een aantal klachten (duizelig
heid, hartkloppingen en moe gevoel)
heel vaak bij „zenuwen" voor. Nu
komt het laboratorium te hulp. Van
een, uit een vingerprik opgezogen
druppeltje bloed, kan de huisarts een
hemoglobine (laten) bepalen. Hemo
globine (Hb) is de rode stof die de
bloedcellen rood kleurt, en belangrij
ker, de zuurstof vervoert. Hoe minder
Hb, hoe meer bloedarmoede. Veel
huisartsen prikken bij een onverklaar
bare moeheid daarom voor alle zeker
heid een „Hb-eetje".
'Of dat nou zin heeft wordt al vanaf
1954 betwijfeld. Allerlei onderzoek in
ziekenhuis en poli hadden als conclu
sie dat je bij onverklaarbare moeheid
zo'n prikje net zo goed kunt laten.
Sinds kort is dat nu ook bij de patiën
ten van de huisarts onderzocht. Dat
ging zo. Negen Heerlense huisartsen
prikten bij 174 mensen met onver
klaarbare moeheid een Hb, en ook nog
eens bij 148 vergelijkbare patiënten
zonder die klacht. De medische facul
teit in Maastricht zette de resultaten
op een rijtje. Conclusie: beide groepen
hadden gemiddeld een even hoog Hb.
Van de groep „onverklaarbare moe
heid" had niemand bloedarmoede, in
tegendeel, die enkele twee gevallen za
ten uitgerekend bij de controlegroep.
Zelfs als de huisartsen een bloedar
moede heel aannemelijk achtten, dan
bleek dat niet uit de Hb. Bij de vrou
wen was die iets lager, maar nog heel
mooi; bij de mannen zelfs iets hoger.
Kortom, een Hb-eetje prikken bij on
verklaarbare moeheid heeft geen zin.
Of door dit onderzoek minder Hb-eet-
jes zullen worden geprikt, blijft de
vraag. Patiënten willen nu eenmaal
graag weten of hun bloed in orde is.
En wat moet de huisarts anders aan
met een moeheid waarvoor geen ver
klaring is? Nu kan hij na het bepalen
van het Hb geruststellend zeggen:
„Meneer/mevrouw, met het bloed is
alles in orde". De wetenschap heeft
dan gesproken.