De dokter mag met ere ondernemer zijn „De dood les voor het leven te spuitbus van Kees van Dijk Huisartsen in 1discussie LHVparticulier patiënt minder naar de dokter ELISABETH KÜBLER-ROSS: JNENLAND £eidóe@ommit ZATERDAG 13 SEPTEMBER 1986 PAGINA 7 HAAG Een paar jaar geleden heen er een boekje met de titel ,,Een bus met zweetlucht". De bundel be- een bloemlezing uit het enorme ar- al aan ambtenarenmoppen dat in de van tientallen jaren in de Nederland- menleving is ontstaan. De kersverse enarenbaas minister Kees van Dijk dat boekje kennelijk bij zijn aantre- pp het departement van Binnenlandse n goed gelezen. Tijdens een confe- e in Wassenaar over de afslanking de rijksoverheid vatte hij deze week neur van het moppenboekje in keuri- libtenarentaal samen, rlijk zei Van Dijk dit: „Er is gerede >1 met betrekking tot de produktivi- n doelmatigheid van op zichzelf nut- arbeid zoals die momenteel wordt cht Naast de buitengewoon grote in- an velen die het beste geven van wat ibben en daar dikwijls de beste ja- ran hun leven voor geven zijn er er velen die dat kennelijk niet doen. ijkt soms of er een soort taboe op dit zaken rust, maar overdrijf ik ais ik at de werkelijke arbeidsinzet, geme- n effectief gewerkte uren, dikwijls nerkelijk ligt beneden hetgeen rede lijkerwijs van een mens mag worden ver wacht? En is het beslist ondenkbaar dat door verbeterd toezicht en kritisch over leg met de betrokkenen een situatie zou kunnen worden bereikt waarin negen mensen dezelfde taak verrichten waar voor er nu tien nodig zijn?". Kortom: de meerderheid van de rijksamb tenaren (de minister plaatste „zeer velen" tegenover „velen") werkt niet hard ge noeg.'En daarmee bevestigde hij het diep in onze bevolking ingewortelde vooroor deel dat ambtenaren bijna per definitie liever lui dan moe zijn. Van Dijk dekte zich nog enigszins in door zich af te vra gen of hij overdreef. Het antwoord hierop Maar eveneens buiten proporties was de reactie vah de ambtenarenbonden, die on middellijk tientallen emmers water aan sleepten om het door Van Dijk gestookte vuurtje te blussen. Grof gen, maar ook zij kunnen toch niet om het bekende gegeven heen dat ambtelijke mo lens nogal eens stroef draaien en dat amb tenaren hier en daar langs elkaar heen werken, dubbel werk verrichten of lijden aan vergaderziekte. Mr. Tjeenk Willink, die van 1981 tot 1985 namens de regering onderzoek heeft gedaan naar mogelijkhe den om de rijksdienst te reorganiseren, heeft meermalen de vinger op deze zere plekken gelegd. Ook in de Tweede Kamer is vaak, van links tot rechts, kritiek geuit op het functioneren van de landelijke overheidsmachinerie. Van Dijk had dus wel een beetje gelijk. Zijn woorden kwamen alleen nogal grof over en bovendien was het onverstandig dat hij op het punt van de arbeidsproduk- tiviteit zoveel nadruk legde. De gewraak te alinea in zijn speech vormde nota bene het eerste argument in een serie van vijf punten die Van Dijk opsomde ter verdedi ging van het plan tot uitdunning van het ambtenarenapparaat. Het tweede kabinet-Lubbers heeft zich ten doel gesteld, het totale aantal ambte naren op de ministeries (momenteel ruim 170.000) in vier jaar tijd met 20.000 te ver minderen. Dat levert een bezuiniging op van naar schatting een miljard gulden. Men wil er hard tegenaan, te meer omdat een zuiveringsoperatie van iets geringere omvang tijdens het eerste kabinet-Lub bers is mislukt. Het was de bedoeling tus sen 1982 en 1986 elk jaar twee procent van het aantal arbeidsplaatsen bij de rijksover heid weg te snoeien. Uiteindelijk bleek, echter dat het ambtenarenbestand in de gehele kabinetsperiode slechts met 3,5 procent was ingekrompen. Schuld Na het noemen van de algemene overwe ging om de stofkam door het ambtenaren korps te halen, namelijk gewoonweg de wens tot bezuinigen, somde Van Dijk zo als gezegd vijf argumenten op die deze be zuiniging moeten rechtvaardigen. Argu ment één was de overdreven voorstelling van zaken over de geringe inzet en pro- duktiviteit van „zeer veel" ambtenaren. We constateerden al dat de minister hier mee beter niet in huis had kunnen vallen. Op die manier immers haalde hij oorza ken en gevolgen door elkaar. Want waar om zijn er eigenlijk zoveel ambtenaren en waarom werkt het overheidsapparaat niet zo snel en efficiënt als de minister wel zou willen? Het antwoord daarop gaf Van Dijk in zijn volgende argumenten: de organisatiestruc tuur van de ministeries is veelal te inge wikkeld, er zijn te veel wetten en regels waar de ambtenaren zich mee moeten be zighouden, er wordt veel te veel papier geproduceerd in de vorm van nota's, dis cussiestukken, circulaires en adviezen en de rijksoverheid bemoeit zich nog te vaak met zaken die net zo goed door lagere overheden of zelfs door particuliere be drijven zouden kunnen worden gedaan. Eigenlijk zou men kunnen zeggen dat de regeringen van de afgelopen vijfentwintig jaar zelf deze situatie in de hand hebben gewerkt. Het is dan ook niet terecht dat de ambtenaren nu de schuld op hun bord geschoven krijgen. Organisatie Het hanteren van de bijl in het ambtena renbos is op zich geen verwerpelijke be zigheid. Het heeft echter alleen zin als er tegelijkertijd ook andere zaken verande ren. Ten eerste moet de organisatie van de departementen beter worden gestroom lijnd en doorzichtiger worden gemaakt. Ten tweede zal het kabinet-Lubbers krachtig moeten doorgaan met de zogehe ten „deregulering", anders gezegd: met het afschaffen van overbodige of nodeloos ingewikkelde regels en voorschriften. En ten derde dient met forse tred te worden voortgegaan óp de weg van decentralisatie (het afstoten van rijkstaken naar provin cies of gemeenten) en privatisering (afsto ten van taken naar particuliere onderne mingen). Ten aanzien van de organisatie geeft Van Dijks eigen ministerie van Binnenlandse Zaken gelukkig al het goede voorbeeld. Binnenkort start men daar met een ingrij pende reorganisatie. En tenslotte nog dit: zou het niet zo zijn dat de motivatie van veel ambtenaren aanmerkelijk verbetert als het kabinet ten aanzien van zijn eigen dienaren wat guller in de beurs tast? Re cente onderzoeken hebben immers over duidelijk uitgewezen dat de beloning van het overheidspersoneel ver achterloopt bij de salariëring in het bedrijfsleven. Van Dijk zou er goed aan doen dit vraagstuk serieus in overweging te nemen als hij weer met Van de Scheur en diens colle ga's ronchde tafel gaat zitten. DICK VAN RIETSCHOTEN ")e Landelijke Huisartsen vereniging (5000 leden. van het Nederlandse huisartsenbestandzet te viering van haar veertigjarig bestaan luister bij net een symposium, waarop een aantal controver sie stellingen aan de orde komt. Vandaag vinden Ie artsen elkaar in Orpheus, Apeldoorn, om elkaar onstructief tegen te spreken over zaken, die hun - en anderen de laatste tijd intensief bezig hou ten. Zoals de structuur van de eerste-lijnszorg, naar ook de vraag of de huisarts zich in de toe- rt meer als welzijnswerker dan wel puur fy- \iek genezer zal moeten manifesteren 'Hen opvallende bijdrage zal ongetwijfeld de inlei- ting van prof. A. C. J. de Leeuw van de Rijksuni- siteit j/i Groningen zijn. De Leeuw is verbon ten aandoe faculteit bedrijfskunde, waar momen- eel twaalfhonderd studenten zich voorbereiden op en staffunklie in organisatie en managing. ELDOORN Eens eg de professor zélf ege en dat nog wel een aannemer in zijn inplaats, het Drentse pje Rolde. Er moest nieuwe voordeur ko- L zo had prof.dr.ir. J. de Leeuw beslist, ampele inspectie van i woning. De ontboden nnemer kwam, liet zijn •nermansoog over de keurde voordeur gaan zei: „Ik kan best een uwe maken, maar no- is het niet. Ik zal hem areren en verder zou het zo maar laten zit- deur zit er nóg en de ifessor, bedrijfskundige i beroep, denkt aan dit >rval terug bij de voor- I eiding van zijn stelling het symposium in eldoorn: „De gezond- dszorg moet werken gens het vrije markt- :chanisme zonder over- dsbemoeienis". Dat be- ,ent: er moet gewerkt rden voor de klant en het belang van de int. De timmerman in 1de had dat feilloos he pen. De Leeuw stelt i graag op één lijn met n en tijdens het sympo- m vult hij die gedach- ïgang op onconventio- le wijze in. zijn zwart-wit-tekening ir de toekomst schroomt De iw niet de huisarts een on- lemer en de patiënt een nt te noemen. Een relatie staat of valt met de kwali- van het produkt dat gele- d wordt. En die kwaliteit rdt in de visie van De [uw bepaald door de subjec- 'e tevredenheid van de nt met het produkt. ar zal de dokter van opho- dat realiseert ook De v zich wel degelijk, ar, zegt hij, als je de zaken Vrije keuze door -de patiënt moet van de arts een vrije ondernemer maken. JSKE EN WISKE DE GLANZENDE GLETSJER strikt stelt, kom je toch in die richting terecht. Als er iets mankeert aan de organisatie in een huisartspraktijk, kan de klant dat als leek vaststellen en er kritiek op hebben. In medisch opzicht is het uiter aard moeilijker, maar als de klant dan zijn geval op termijn bekijkt, komt hij ook een heel eind. Na verloop van tijd kan hij vaststellen of of een be paalde aanpak, een bepaalde behandeling, baat heeft opge leverd. De Leeuw: „Wat ik nu wil zeggen is, dat de klant iets moet kunnen doen met tevre den- of ontevredenheid. Daar mag ook de dokter best mee te maken krijgen in een duidelij ke dialoog met de klant. In dit verband valt ook te denken aan onderscheid in verschil lende 'specialitèiten'. Bijvoor beeld: duidelijk onderscheid tussen dokters die een wel- zijnsfunctie willen vervullen en collega's, die het meer zoe ken in behandeling van de li chamelijke klacht. En moge lijkheden voor de klant om te kiezen tussen de een en de an der, ook incidenteel, en even tueel met advies van de dokter wiens spreekkamer hij nu gaat verlaten. Dat die klanten daar zelf ook al over beginnen te denken zie je aan de toeloop naar alternatieve genezers. In mijn gedachtengang over het vrije marktmechanisme vind ik dat niet eens zo erg, zolang ze tenminste niet naar kwak zalvers lopen". Uiteraard kan de gezondheids zorg niet zonder het bestuur zoals het nu wordt uitgeoe fend, maar De Leeuw zou toch graag hebben dat de stem van de klant ook op die niveau's doordringt. Hoe kan die klant dan bij de 'magazijnen' van de overheid komen, om er een weloverwogen keuze te maken uit hetgeen er alzo te koop is De Leeuw stelt voorop, dat er in het uitgavenpatroon van de volksgezondheid natuurlijk een financieel bestanddeel is, waar de overheid zelf over moet beschikken. Het wordt naar beste weten en inzicht besteed. Maar er zijn ook geld stromen, waar de klant best iets meer over te zeggen mag hebben. De Leeuw: „Daarbij kun je, nog steeds in het nader te nuanceren zwart-witbeeld, denken aan de ziekenfondsen. Als de klant vindt dat daar dure voorzieningen in moeten komen, is dat zijn zaak. Dan moet de overheid niet klagen dat de premie te hoog wordt voor de verzekerden, zij zal moeten overwegen de zieken fondsen in deze vorm af té schaffen en er particuliere on dernemingen van te maken. Zo krijgt de klant, die weet wat hij wil, zijn medezeggen schap". Iets soortgelijks geldt, in zo'n beeld, voor de bejaardènzorg. Het woord concurrentie kan daar onwennig aandoen, maar De Leeuw wil toch op z'n minst denken aan constructies, waarbij de overheid kan kie zen tussen meer en minder ef ficiënt werkende instellingen. De Leeuw: „Zelfs kun je over wegen, de bejaarden het geld zelf te laten besteden aan het huis, waarin zij het meeste vertrouwen hebben, via een aanvulling op hun uitkerin gen. Ook hier gaat het om de vraag: Wat is de goede afstem ming tussen aangeboden hulp en wat de klant wil en hoe re gel je vervolgens de beschik bare geldstroom?" Vertrouwen Vrije markt dus van hoog tot laag in de gezondheidszorg, met in de eerste lijn de centra le figuur, de huisarts, als on dernemer. Wordt het dan toch niet een beetje kil om ons heen De Leeuw: „Juist niet, denk ik. Er is de loop van de jaren een groot wederzijds vertrou wen gegroeid. Een zakelijke basis voegt daar alleen maar mogelijkheden aan toe. De duidelijkheid groeit voor beide partijen, de klant kan meer in vloed uitoefenen. Zoals ik het voor me zie, zou deze con structie wel eens beter kunnen werken dan het juridisch pa tiëntenrecht. Als dat in wer king moet treden, is er al heel wat mis gegaan". AADSCHOUTEN /Uitmaal uitltf fill Ituhrttuw in wnnif wol... zult nu wil toontit p°<R lajjr zmftn/ou a APELDOORN Onderzoek van de Economische Controle dienst (ECD) heeft uitgewezen dat particuliere patiënten gemid deld maar 2.3 keer per jaar naar de huisarts gaan. De voorzitter van de Landelijke Huisartsen Vereniging, W.J. de Regt, heeft dit vanmorgen in Apeldoorn meegedeeld op een symposium ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan van de LHV. Deze uitkomst is zelfs voor de huisartsen een verrassing. Het zo genoemde „verrichtingengetal" speelt een belangrijke rol in het overleg met het kabinet over de particuliere tarieven. Die zijn op het ogenblik gebaseerd op 3,5 contacten per jaar. De LHV heeft steeds een tariefsverhoging bepleit van 23,70 tot 30 gulden omdat de huisartsen het voor hen vastgestelde norm inkomen niet halen. Volgens haar was het werkelijke aantal contacten namelijk maar 2,7. Nu het er nog minder blijken te zijn, zou het tarief volgens berekeningen van de LHV omhoog moeten naar 34,50 gulden, aldus een woordvoerder desgevraagd. Daar is dan de 1,80 al afgetrokken voor de posten beroepsrisico ert rente geïnvesteerd vermogen die uit het tarief worden ge haald als op 1 januari 1987 de goodwillbetaling bij het overne men van praktijken wordt afgeschaft. De Regt zei dat het niet zo is dat de huisartsen zich erover be klagen dat de particulier verzekerden te weinig naar de huisarts gaan, „zoals boze tongen wel eens beweerd hebben". Het gaat dé LHV er alleen om dat de overheid een onjuist uitgangspunt han teert bij het vaststellen van het particuliere tarief. Dat is nu ook door het ECD-onderzoek aangetoond. V Mi HOEVEN Mevrouw Schwarz was al tien maanden dood toen ze zich weer meldde bij haar arts, mevrouw dr. Ktlbler- Ross. Elisabeth Kübler- Ross wilde net de lift van de universiteit instappen toen een vrouw met een bekend gezicht passeerde. De vrouw sprak haar aan en zei: „Dokter Ross, ik moest terugkomen. Vindt u het goed als we samen even naar uw kamer gaan?" Ktlbler-Ross wist niet hoe ze het had. Tien maanden daar voor had ze mevrouw Schwarz naar de dood begeleid! Ze ge loofde haar ogen niet en be sloot mevrouw Schwarz, als die het was, op de proef te stellen. Ze vroeg haar op een briefje een boodschap voor een vriend door te geven. Dat deed mevrouw Schwarz. „Bent u nu tevreden?", schreef zé en drukte Ktlbler-Ross op het hart haar werk „over sterven en dood" niet op te geven. Dat appèl, jaren geleden gedaan, heeft de „moeder der sterven den" serieus genómen; deze week was zij, in het kader van een wereldwijde zwerftocht, in Nederland om érnstig zieken en hulpverleners vertrouwd te maken met het sterven. Elisabeth Kübler-Ross maakte als jong Zwiters meisje voor het eerst kennismaking met de dood. Twintig jaar oud was ze toen ze naar Polen trok, om daar de slachtoffers van de Holocaust te gaan helpen. „In het kamp Maidanek zag ik de treinladingen babyschoentjes en het vrouwenhaar waar de nazi's winterjassen van maak ten. Totaal onvoorbereid werd ik daar geconfronteerd met de verschrikkelijkste dood die er is", vertelt ze in het Brabantse Hoeven, terwijl ze haar tas in pakt. Ze heeft deze week weer een workshop over het sterven verzorgd en staat op het punt naar Duitsland te vertrekken. Ook daar moeten ze de les van Maidanek leren. „Het is niet zo dat ik ontzet tend gefascineerd ben door de dood. Mij interesseert hoe het mogelijk is dat mensen die thuis bezorgd waren over de gezondheid van hun kinderen in Maidanek veranderden tot monsters. Sinds ik in dat kamp was heb ik me afgevraagd hoe we een volgende holocaust en een volgend Hirosjima kunnen voorkomen. En ik heb gezien dat het de stervenden zijrt die ons dat kunnen leren. Welk leven ze ook geleid hebben, mensen die de dood in de ogen kijken zijn altijd erg eerlijk. Ze zijn mijn leraren in het leven". „Mensen die hun dood zien naderen hebben een scherp oog voor wat waarde heeft en wat niet. Veel mannen hebben op hun sterfbed tegen mij ge zegd: „Ik heb veel geld ver diend, een mooi huis kunnen kopen en mijn kinderen naar de beste scholen laten gaan, maar ik heb nooit echt geleefd. Waarom niet? Omdat ik nooit een uur of een dag vrij heb ge nomen om aan mijn kinderen te besteden". Dat is de les die stervenden ons leren: Heb el kaar lief. Dat is belangrijker dan een miljoen gulden' Api en Volgens Kübler-Ross is het deze boodschap van sterven den die de wereld zal redden van een wisse ondergang. „In ieder mens is een negatieve zijde, maar ook een positieve. En liefde is altijd sterker dan haat Altijd. Jij kunt de haat stoppen, door je kinderen te leren liefhebben. Zij kunnen dan op hun beurt hun kinde ren in liefde opvoeden, zodat het zich door de generaties over de hele wereld uitspreidt. Zo zal het gaan, ja, dat is een natuurwet. In het boek „De hopderste aap" staat beschre ven hoe een aap op een eiland in de Pacifische Oceaan zijn aardappels gaat wassen alvo rens ze te eten. Al snel volgt de tweede aap dat voorbeeld, gevolgd door de anderen. En toen de honderdste aap besloot zijn aardappels in het vervolg te wassen, bleken de apen op een ander eiland dat ook te gaan doen, zonder dat ze daar een voorbeeld van gezien had den. Zo gaat het onder mensen ook. Er komt een punt waarop iedereen het positieve gedrag van een kleine groep over neemt. Ik zie nu al kleine ver anderingen over de hele we reld. Het groeit en wordt steeds sterker". Maar niet alleen de wereld als geheel heeft baat bij het ster ven, ook de stervenden zelf kunnen er hun voordeel mee doen. „Degenen die het eind stadium van een slopende, on geneeslijk ziekte moeten door maken en de moed hebben om dat te accepteren, er ja tegen te zeggen, zullen tenslotte met de glans van een edelsteen uit de strijd komen", schrijft Kü bler-Ross in haar boek „Leven tot we afscheid nemen". Ze baseert dat op de duizenden sterfgevallen die ze heeft mee gemaakt en waarin ze de pa tiënten leerde het sterven „niet als een negatieve, de structieve kracht t^ zien, maar als een van de stormen in het leven die een impuls geven aan innerlijke groei". Volgens Kübler-Ross verlaat de mens zijn lichaam bij de dood als aen vlinder zijn cocon. En ei genlijk begint het leven daar na pas echt. Op grond van de ervaringen van mensen die klinisch dood waren en dat hebben overleefd, gaat ze er van uit dat iedereen na de dood (niets anders dan een „verhuizing") deel krijgt aan de absolute, totale liefde. Soms noemt ze die God, dan weer Christus, of de bron en het licht. Hitier Na het leven op aarde, dat be ëindigd wordt zodra we „ons werk hebben gedaan, de lessen hebben geleerd die we leren moesten'gaan we volgens Kübler-Ross naar zoiets als de hemel. „Ik heb dat zelf erva ren toen ik uit mijn lichaam trad en ik ken de verhalen van mensen die klinisch dood geweest zijn. De hemel bestaat. Het is de plaats waar we heen gaan als we al onze lessen ge leerd hebben. Er heerst totale liefde en vrede, niet in wóór den uit te drukken". „De hel bestaat ook, maar niet als strèf van God. De hel is wat wij elkaar hier op aarde aandoen. Nee, dat betekent niet dat Hitier dus ook in de hémel komt Het is veel ge compliceerder, maar dat kan ik nu niet zo even in vijf mi nuten uitleggen. Het maakt wel degelijk uit hoe je geleefd hebt. Kijk, in de hemel zijn vele woningen en het is duide lijk dat die voor Hitier er an ders uitziet dan die voor moe der Theresa". In elk geval is het de bedoe ling dat we hier op aarde goed bij de les blijven en niet voor de bel het klaslokaal verlaten. Met andere woorden: wie eut hanasie pleegt doet een ander tekort, geeft hem te weinig lesstof. „Je geeft nooit iemand een overdosis, nooit. Je moet de pijn bestrijden (dat kan te genwoordig in letterlijke alle gevallen) en geen zinloze be handeling starten, maar je zult niet doden! Geen... hoe noe men jullie dat hier... actieve euthanasie plegen", zegt de kleine kettingrokende arts. Haar koffer is vol, ze moet weg. „De wereld is van rich ting veranderd, ik heb veel hoop", zegt ze nog en geeft een appel mee, „voor onderweg". STEVO AKKERMAN

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1986 | | pagina 7