consensus
De C van
christelijk
is niet de C
van
AFSCHEID VOORZITTERS
CNV EN NCW NADERT
Bouw
EeidócGouAOtit'
ZATERDAG 13 SEPTEMBER 1986
Als de restaurantbezoekers dachten een
rustige etentje te hebben kwamen ze
bedrogen uit. De discussies tussen Van
der Meulen (rechts) en Eijkelenburg zijn
voor alle aanwezigen goed te volgen.
Rechts verslaggeefster Marga Rijerse.
Eind jaren zeventig werden ze allebei voorzitter van hun
respectievelijke organisaties, het Christelijk Nationaal
Vakverbond (CNV) en het Nederlands Christelijk
Werkgeversverbond (NCW). Acht jaar lang waren ze
eikaars opponenten, maar wat er ook gebeurde, ze bleven
immer „on speaking terms". Nu staat de vut voor beider
deur. Voor CNV-voorzitter Harm van der Meulen al vrij
snel, eind september. De eerste man van het NCW, Steef
van Eijkelenburg, moet nog even mee en neemt medio
volgend jaar afscheid. Onder het genot van een drankje en
een hapje in een restaurant te Voorburg kijkt het tweetal
terug op acht interessante maar ook roerige jaren. De
bezoekers van Villa la Ruche die hadden gedacht een
rustig etentje te hebben, komen bedrogen uit. De vurige
discussies tussen Van der Meulen en Van Eijkelenburg,
die af en toe tot grote hoogte oplaaien, zijn door hun
doordringende stemgeluid voor alle aanwezigen goed te
volgen. Ovet één ding zijn ze het eens: de katholiek Van
Eijkelenburg en de calvinist Van der Meulen geven tóe
dat zij ondanks de vele meningsverschillen de afgelopen
jaren veel hebben gelachen.
DEN HAAG - Vis wensen beide voor
zitters te eten. „Ook al is het geen vrij
dag" grapt de katholieke werkgevers
voorzitter. „Dat heb ik nooit begrepen",
zegt Van der Meulen, „dat katholieken
op vrijdag geen vlees maar wel vis
mochten eten". Het zal niet de enige re
ligieus getinte grap zijn die tijdens het
eten wordt gemaakt. Geregeld laaien de
„godsdiensttwisten" hoog op, maar com
plimentjes kunnen er ook af. „Ik heb jul
lie altijd benijd", zegt Van Eijkelenburg
tot Van der Meulen, „om jullie enorme
parate bijbelkennis".
Hoewel beide organisaties de C van
christelijk in hun naam hebben staan is
dat nooit een garantie geweest voor gelij
kluidende opvattingen. Of het nu gaat
om bezuinigingen, het minimumlopn, de
democratisering van ondernemingen,
het kabinetsbeleid of de sociale zeker
heid, de meningen lopen ver uiteen.
„Dat klopt", zegt van der Meulen. „het
is niet de C van concensus. Maar als
zelfs de theologen, die hebben gestu
deerd om te weten wat God bedoelt, het
door de eeuwen heen al niet eens kon
den worden over de juiste interpretatie
van de bijbel, dan is het niet vreemd dat
ónze C een andere is dan die in het
NCW. Ieder legt de bijbel uit vanuit de
maatschappelijke positie die hij in
neemt. Bovendien heeft de Bijbel geen
passend antwoord op vragen als: hoe
hoog moeten de uitkeringen zijn".
Desondanks komen CNV en NCW el
kaar geregeld tegen in het Convent van
Christelijk Sociale Organisaties. „Een
groot goed", volgens beide heren. Ook al
is men het radicaal met elkaar oneens, al
zijn er spanningen en conflicten, de bij
eenkomsten van het convent worden
steevast gebruikt om in elk geval nog
eens goed naar elkaar te luisteren.
Broertjes
Men zou CNV en NCW kunnen be
schouwen als de kleine broertjes van
FNV en VNO. „Ik ben voorzitter van de
op één na grootste vakcentrale", grapt
Van der Meulen. „Binnen het CNV
speelt dat machtsdenken geen rol. Niet
omdat we de óp één na grootste zijn
maar omdat we principieel vinden dat je
moet opereren vanuit verantwoordelijk
heid. Als we als CNV ideeën lanceren,
dan moeten die beoordeeld worden op
hun waarde, los van de vraag of het nu
gedragen wordt door driehonderddui
zend (CNV) of negenhonderdduizend le
den (FNV). Natuurlijk spelen machts
verhoudingen een rol. Als de FNV een
bepaald standpunt inneemt of met een
bepaald idee komt, dan heeft dat eerder
kans van slagen dan wanneer wij met
iets komen. Dat besef ik heel goed. Maar
dat weerhoudt ons er absoluut niet van
eigen voorstellen te lanceren. We wijken
inderdaad weieens af van de standpun
ten van de FNV. Niet omdat we dat
leuk vinden, maar omdat het moet. Dat
is het grote verschil met het NCW, dat
veel meer in de schaduw van het grotere
VNO staat".
Maar soms weet het NCW zijn grote
broer tot andere gedachten te brengen, al
komt dat niet altijd duidelijk in de pu
bliciteit. Het is nota bene Van der Meu
len die daar een voorbeeld van geeft. Hij
klapt uit de Stichting van de Arbeid, het
centrale overlegorgaan van werkgevers
en werknemers. Daar werd onlangs een
akkoord bereikt over de aanpak van de
jeugdwerkloosheid. In eerste instantie
had het VNO weinig trek in dat ak
koord. Dat ontlokte het NCW echter de
reactie: „Als jullie daar niet aan mee wil
len werken doen we het alleen!", en uit
eindelijk ging het VNO toch door de
bocht. „Zo is het gegaan, hè?", zegt Van
der Meulen tegen zijn tafelgenoot. „Jul
lie hebben gewoon gezegd: het mót!".
Na heel veel woorden, aangemoedigd
door Van der Meulen („toe maar Steef')
besluit Van Eijkelenburg. die liever niet
uit de school klapt, het verhaal te beves
tigen noch te ontkennen. De veelbeteke
nende glimlach rond zijn lippen zegt
echter al genoeg. „Laat ik maar zeggen,
dat we elkaar hebben kunnen overtui
gen". Van der Meulen: „Zeg nou maar
dat er vanuit het NCW grote overre
dingskracht nodig is geweest om het
VNO van de noodzaak van zo'n jeugd
werkplan te overtuigen". „Ach", bagatel
liseert Van Eijkelenburg de woorden van
de CNV-voorzitter, „Dat kostte eigenlijk
niet zoveel moeite".
Kleur bekennen
Van der Meulen hamert erop dat het
NCW meer kleur moet bekennen. „Door
jullie nauwe samenwerking met het
VNO in de Centrale Raad van Onderne
mingen blijven de NCW-standpunten
nogal eens onderbelicht". „Maar", ant
woordt Van Eijkelenburg lachend, „als
de minimumlonen en sociale uitkerin
gen in de SER aan de orde komen ben ik
altijd ^oordvoerder namens de werkge
vers". Van der Meulen: „Precies Steef,
ik vind dat je je daar niet altijd voor
moet lenen. Soms heb ik het gevoel dat
het VNO de moeilijke zaken aan het
NCW overlaat". Van Eijkelenburg
noemt dat overdreven en bestrijdt dat
zijn organisatie door de samenwerking
met het VNO haar eigen identiteit zou
prijsgeven. Bovendien vindt de NCW-
voorzitter dat zijn club zich wel degelijk
profileert. Als voorbeeld noemt hij het
„nee" dat het NCW liet horen tegen een
gezamenlijk project van het VNO en een
zestal bedrijven voor een pro-kernergie-
programma. „Het stuk was volledig
voorgekookt door het VNO en mij werd
alleen gevraagd daar even mijn handte
kening onder te zetten. Toen hebben we
keihard nee gezegd. Kernenergie mag
best van mij, maar niet zonder dat er ge
sproken wordt over de problemen die
daarmee samenhangen. Het hele zaakje
strandde daardoor".
Van Eijkelenburg geeft wel toe dat de
werkgeversorganisaties vaak gezamenlijk
optrekken. „Dat heeft ook te maken met
de dubbele lidmaatschappen. Veel on
dernemers zijn tegelijk VNO-Iid en
NCW-lid. Dat hebben jullie niet". „Ge
lukkig maar", verzucht Van der Meulen.
Er steekt meer achter die twee woorden
dan men op het eerste gehoor zou den
ken. Nu de FNV hoe langer hoe meer bij
haar christelijke broertje aandringt op
nauwere samenwerking lijkt de CNV-
voorzitter bang ondergesneeuwd te wor
den. „Het is ons handelsmerk te willen
samenwerken, overleg te willen plegen,
dat staat ook in onze statuten. Dus als
zodanig stel ik wat meer samenwerking
met de FNV wel op prijs, maar het op
gaan in een federatieve organisatie met
de FNV is een station dat in de jaren ze
ventig al is gepasseerd. Als bij de FNV
nog steeds het uiteindelijke doel een een
heidsvakcentrale is, dan kunnen ze het
verder wel vergeten. Maar samenwer
king op basis van ieders eigen verant
woordelijkheid sluit ik niet uit".
Van Eijkelenburg brengt een toost uit op
de toekomst van het CNV. Van der
Meulen: „En dat ik dat nog* lang vanaf
de zijlijn mag bekijken".
Terugblikken
Afscheid betekent terugblikken op hoog
te- en dieptepunten. Voor de CNV-voor
zitter is hèt hoogtepunt het akkoord dat
werkgevers en werknemers na vele jaren
van onenigheid in november 1982 be
reikten in de Stichting van de Arbeid.
De befaamde overeenkomst over rende
mentsherstel en herverdeling van arbeid.
„De xdrijfveer om tot overeenstemming
te komen was de angst dat de overheid
weer een loonmaatregel zou treffen".
Van Eijkelenburg knikt instemmend.
„Bovendien", zegt de NCW-voorzitter,
„het akkoord heeft gewerkt. Als de over
heid de strekking van het akkoord dwin
gend had opgelegd, dan hadden we ons
allemaal afgevraagd: hoe kunnen we er
onderuit". „Precies", beaamt Van der
Meulen. „Het gevolg van de loonmaatre
gelen in de jaren zeventig was juist dat
de loonkosten sneller stegen. Steef heeft
gelijk. Nadat we in 1982 tot dat akkoord
kwamen, is het veel beter gegaan".
„Eigenlijk vonden we het vóór die tijd
heel gewoon dat de overheid ingreep als
we het samen niet eens konden wor
den", zegt Van der Meulen. „Door dat
centraal akkoord van '82 kwam er een
kentering in het denken. Nu zeggen we
unaniem: overheid, hou je er buiten".
Dieptepunten waren er in de carrière
van Van der Meulen heel wat meer.
„Laat ik mijn grootste frustratie eens
noemen. Enkele jaren geleden zeiden de
grote vakcentrales unaniem tegen pre
mier Lubbers: kort de uitkeringen niet
en laat de premie verlagingen voor de
werkenden zitten. Desondanks werden
de uitkeringen verlaagd van 75 naar 72,5
procent en vervolgens naar 70 procent,
terwijl de werknemersorganisaties toch
duidelijk hadden gezegd: laat óns die
premies maar betalen, dan hoeven de
uitkeringen niet omlaag. Daar zit ik nu
nóg mee. Lubbers heeft me nooit kun
nen overtuigen waarom hij ons voorstel
niet overnam. Omzien zonder wrok,
want een christen mag niet omzien in
wrok, is voor mij moeilijk als het om
dat punt gaat. Niks, helemaal niks vroe
gen we van werkgevers en overheid. Het
was ons eigen geld, maar deson
danks
Kloof met cda
Het was dan ook juist op dit punt dat
zich een brede kloof aftekende tussen
CDA en CNV. Van der Meulen: „Het
beleid van het CDA was en is voor 90
procent beïnvloedbaar. Behalve op één
punt, en dat was tevens het meest spec
taculaire: de hoogte van de uitkeringen.
Dat verschil van opvatting vervreemdde
ons van het CDA. Ik heb het jammer ge
vonden dat het CDA niet een gebaar
maakte naar die brede maatschappelijke
gelijkgestemdheid. En nu jouw frustratie,
Steef'.
Er valt een stilte. Van der Meulen door
breekt het zwijgen en redt Van Eijkelen
burg door te stellen dat deze nog niet toe
is aan afscheidsinterviews en derhalve
over hoogte- en dieptepunten nog niet
heeft kunnen nadenken.
Toch komt ook Van Eijkelenburg met
een van zijn frustraties op de proppen.
Die heeft te maken met het begrip „mi
nima". „Mij heeft altijd dwarsgezeten
dat we nooit hebben kunnen aantonen
wie die echte minima zijn. Wat de vak
beweging wilde was heel loffelijk, maar
dat strekte zich uit over alle werklozen,
ongeacht hun inkomen". Van der Meu
len: „Zeventig procent van alle mensen
met een uitkering zit op het minimum.
Als je weet dat er zoveel mensen zijn die
elke week moeten schrapen, dan moet je
daar wat aan doen. En dan loop je maar
het risico dat de een wat meer krijgt dan
de ander. Ik vind dat maar een raar
pijnpunt van je. Steef'.
Maar Van Eijkelenburg is niet voor één
gat te vangen: „Ieder individu is ver
plicht voor zichzelf te zorgen en voor
degenen die hij moet onderhouden. Pas
als dat helemaal niet kan, moet de maat
schappij opdraven. De welvaartstijd
heeft tot logisch gevolg gehad dat een
heleboel normen zijn vervaagd. Daar
door is er vaak ten onrechte een beroep
gedaan op de sociale wetten. Daardoor
ook hebben mensen die wèl flink wat
geld hebben, ongestraft de belasting kun
nen ontduiken. Met dat gegeven zit ik.
Dan constateer ik dat de overheid alle
moeite doet om langdurig werklozen aan
het werk te helpen, bijvoorbeeld via te-
rugploegregelingen, maar dat daar geen
bliksem van terecht komt. Er moeten
zoveel langdurig werkloze bouwvakar
beiders zijn, maar we kunnen ze niet
vinden! Waar zijn we dan mee bezig?
Moeten daarvoor dan de mensen die wèl
werken hun loon inleveren om de uitke
ringen op peil te houden?".
Emmen
Van der Meulen schudt het hoofd.
„Moet je dan een algemene maatregel
treffen? Moet je dan in die straat in Em
men waar ze allemaal werkloos zijn, te
gen de mensen zeggen: het spijt me wel,
jullie krijgen maar zeventig procent?
Fraudebestrijding is prima, maar je mag
de goeden niet laten lijden onder de
kwaden". Van Eijkelenburg: „En dat is
precies mijn frustratie, namelijk dat ik
niet kan aanwijzen wie de goeden en wie
de kwaden zijn". Van der Meulen: „Stel
dat vijftien procent misbruik maakt, dan
nóg mag je de overige vijfentachtig pro
cent daar niet de dupe van laten worden
door de uitkeringen te verlagen. Jij bent
eigenlijk een pure calvinist. Je zegt: de
mens is geneigd tot alle kwaad en omdat
de mens dus kwaad is, zal ik de uitkerin
gen zodanig verlagen dat men wel ver
plicht is om ten koste van alles werk te
zoeken. Maar dat werk is er niet". Van
Eijkelenburg: „Ik zou dolgraag willen dat
ik nu twintig mensen had voor mijn
bouwbedrijf'.
De discussie verloopt uiterst boeiend,
maar elkaar vinden en gelijkgeven zit er
ook vanavond niet in. En als calvinisten
dan ook nog katholieken gaan uitmaken
voor calvinist is het einde zoek. Uitein
delijk komen beide heren toch nog iets
in eikaars richting. Scholing, conclude
ren ze alle twee, is bittere noodzaak om
de werkloosheid hèt hoofd te bieden.
Van Eijkelenburg: „Harm, als wij voor
elkaar kunnen krijgen dat we weten
waarom jongeren geen werk hebben, dan
zijn we al een heel end. Dan kun je aan
die vraagstukken gaan werken. Hebben
ze geen zin, dan moeten er maatschap
pelijk werkers aan te pas komen om die
zin aan te praten. Geen kennis, dan
moet je voor opleidingen zorgen". Van
der Meulen: „Ja, maar daar voeg ik dan
aan toe: zijn er wel banen genoeg?". Van
Eijkelenburg: „Ach. er zijn- zoveel vaca
tures". Van der Meulen: „Dan had je
vijf jaar geleden moeten zeggen: er ko
men zoveel vacatures, dus moeten we
opleidingen hebben om die mensen ge
schikt te maken voor die banen". Van
Eijkelenburg: „Met verwijten achteraf
schieten we vandaag niks op". Van der
Meulen: „Ik vind het best dat je gaat
analyseren wat al die mensen kunnen en
willen, maar we moeten ook exact weten
wat de behoefte van het bedrijfsleven
is".
Hoewel werkgevers nooit precies hebben
willen aantonen hoeveel mensen in de
nabije toekomst nodig zijn, uit angst dat
zij daaraan gehouden worden, blijkt er
een kentering te zijn. Van Eijkelenburg
vertelt dat het NCW in de regio Roer
mond bezig is met een proef om in sa
menwerking met de arbeidsbureaus
vraag en aanbod op elkaar af te stem
men. Van der Meulen juicht dat initia
tief toe. De arbeidsvoorziening en -be
middeling, die nu nog in handen is van
de arbeidsbureaus, zal in de nabije toe
komst worden Overgedragen aan regio
nale organen van werkgevers, werkne
mers en overheid. Deze ontwikkeling
wordt zowel door het CNV als het NCW
toegejuicht. Van der Meulen: „Ik denk
dat dat effectiever zal werken. Met alle
respect, je kunt het niet aan ambtenaren
oververlaten want die weten niet wat er
in het bedrijfsleven gebeurt. Van Eijke
lenburg: „Inderdaad, zij missen het con
tact met het bedrijfsleven".
De jeugd heeft de toekomst, maar hoe
wel de jeugdwerkloosheid afneemt zijn
er nog steeds veel jongeren zonder werk.
Beide voorzitters hebben van grote ge
zinnen. Wat vinden zij van de .jeugd
van tegenwoordig"? Ze concluderen dat
jongeren veel gemotiveerder zijn dan
vroeger. Volgens Van Eijkelenburg
wordt er momenteel harder dan ooit ge
studeerd op de universiteiten. Maar Van
der Meulen slaat dat harde studeren
toch met wat zorg gade. „Ze moeten niet
alleen maar oog hebben voor studie. Als
er ergens beweging en vernieuwing moet
zijn, dan is dat bij studenten. Als stu
denten al niet roerig meer zijn, wie zal
het dan nog zijn. Dus wat opstand in de
studentenwereld vind ik niet zo erg,
want die lui lopen op enig moment wel
weer achter de kinderwagen".
Van Eijkelenburg heeft nog een frustra
tie bij zichzelf ontdekt. „Het is jammer
dat ik het niet voor elkaar heb kunnen
krijgen om aan werkgeverszijde in de
bouw een eenheid te bereiken. Ik heb
heel nadrukkelijk gewerkt aan het ophef
fen van de zuilen in de bouw". Van der
Meulen verslikt zich en kijkt zijn oppo
nent aan alsof hij het heel hard in Keu
len hoort donderen. Je ziet hem denken:
hoe kan een christelijke werkgeversvoor
man vóór opheffing van zuilen zijn. Hij
dénkt het niet alleen, maar met bulde
rend stemgeluid dat de overige gasten
doet opschrikken zegt hij: „Ik heb nooit
begrepen. Steef waarom je de christelijke
organisaties wilde opheffen. Omdat tim
meren timmeren is?". Van Eijkelenburg:
„Ja, omdat timmeren inderdaad timme
ren is en of ik nou katholiek, joods, gere
formeerd of humanistisch timmer, het
gaat er om dat ik goed timmer".
Geduldig probeert Van Eijkelenburg het
uit te leggen: „Daarnaast is die aanne
mer ook werkgever en heeft als zodanig
een bredere functie in de maatschappij.
Aan die functie hang ik een levensbe
schouwing, daarom moet ie ook bij een
club van werkgevers zijn die levensbe
schouwelijk is, los van de branche. Van
der Meulen: „Maar een timmerman mag
zich toch ook bij een club met een le
vensbeschouwing aansluiten?". Van Eij
kelenburg: „Nee, eh ja, dat mag wel,
maar ik vond,dat compleet overbodig.
Bij het bouwen van een huis komt geen
levensbeschouwing om de hoek kijken.
Van der Meulen, quasi boos: „Jij hebt
geprobeerd de christelijke aannemers on
der de grond te walsen terwijl ik vind
dat je die organisatie overeind had moe
ten houden. Ik begrijp niet dat jij als
bouw-werkgever vóór ontzuiling was en
toch voorzitter van een christelijke orga
nisatie bent geworden". Van Eijkelen
burg: „Ja, maar ik deed dat pas na heel
lang tobben".
Ondanks de vele meningsverschillen
zeggen beide voorzitters in al die jaren
toch veel met elkaar te hebben gelachen.
„Als dat niet meer kan ga je kapot in het
leven", zegt Van der Meulen. „Boven
dien is het ondoenlijk om de hele wereld
op je nek te dragen". Daar moet op ge
dronken worden en de glazen worden
geheven. Katholieken hebben het patent
op humor en feestvieren. „Maar", zegt
Van der Meulen, „dank zij het feit dat
een aantal katholieke organisaties zich
bij ons hebben aangesloten kunnen we
het nu ook een beetje". Beide heren zijn
het er over eens dat er tenminste één ca
tegorie in Nederland bestaat die abso
luut niet kan feestvieren. „Socialisten
hebben geen gevoel voor humor", zegt
Van der Meulen, daarin bijgevallen door
Van Eijkelenburg. „Als ik een afscheid
meemaak van iemand bij de FNV, dan
heb ik soms het idee dat ik op een begra
fenis ben", zegt de CNV-voorzitter, en
in één adem zegt hij er achteraan: „Maar
jij Steef, jij hebt de christelijke aanne
mers verraaien".
MARGA RIJERSE
FOTO: CEES VERKERK