De Max Tailleur van de 17e eeuw 'finale V erbazend plat HAAGSE RECHTSGELEERDE AERNOUT VAN OVERBEKE: De droom ZATERDAG 16 AUGUSTUS 1986 AMSTERDAM - „Sorry, ik ben niet zo'n moppentapper", verontschuldigt Herman Roodenburg zich met zuinige mond. Waarna, op een toon alsof hij uit zijn belastingbiljet declameert, het vol gende komt: „Het was in de zeventiende eeuw blijkbaar de gewoonte dat een ver oordeelde die gehangen of onthoofd zou worden, de ladder van het schavot ach terwaarts beklom. Toen een patiënt - zo noemde men indertijd gevangenen die de doodstraf hadden gekregen - dit ge bruik vergat en daarop gewezen werd, antwoordde hij de beul: „Neem me niet kwalijk, maar ik doe het voor de eerste keer van mijn leven". Een blik vol twij fels. Niet leuk? „Ach, voor mij is het ook geen dijenkletser. Nee, ik zou Koot en Bie of Freek de Jonge nauwelijks aan raden in deze verzameling te gaan gras duinen, mochten ze op zoek zijn naar nieuwe grappen voor hun repertoire". Deze verzameling. Daarmee bedoelt Roodenburg, historisch criminoloog aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, de 2127 moppen, in lengte variërend van twee tot twintig regels, die tussen 1672 en 1674 op schrift werden gesteld door de Haagse rechtsgeleerde Aernout van Overbeke. Een soort geinlijn vormen ze van voor de tijd dat de telefoon was uit gevonden. De Max Tailleur van de bete re Haagse kringen moet hij zijn geweest, Aernout van Overbeke. want hij schud de de moppen uit de kanten pof van zijn mouw. Nog eentje. „Een man die bezig is zijn vrouw een pak slaag te geven, wordt door de buren tegengehouden. „Hoe nu", zegt hij, „ik heb haar pas vier tikken gegeven, maar ze is mijn vrouw en van mij wordt verwacht dat ik er acht op sla". Niet leuk? Van Herman Rood enburg kan hij er anders best mee door. Maar liefst vijf bundels vulde Van Over beke met zijn moppen. Hij gaf ze de ver zamelnaam „Anecdota sive historiae jo- cosae", hetgeen zoveel betekent als „Anekdotes of geestige vertellingen". En nu het bijzondere. Nooit eerder is een moppencollectie van deze soort of om vang gevonden, noch in Nederland noch in het buitenland. De internationale be langstelling ervoor is dan ook groot. Niet Herman Roodenburg echter, maar collega-historicus Rudolf Dekker uit Rotterdam mag zich de eerlijke vinder noemen. En zoals gewoonlijk speelde het toeval een hoofdrol. Dekker is gespecia liseerd in roeringen en stakingen. Daar over zocht hij materiaal toen hij, neu zend door de catalogus van de Konink lijke Bibliotheek, zijn blik liet afdwalen naar die raadselachtige titel. „Anecdota sive historiae jocosae". Welke lading zou deze vlag wel dekken? Blijkens een blaadje papier in het ma nuscript was voor het laatst een dikke zestig jaar geleden het stof van de mop penverzameling afgeblazen. Weer zestig jaar eerder, eind negentiende eeuw, moet dat nog een keer gebeurd zijn en wel door de Neerlandicus J. A. Worp. „Ver bazend plat", noteerde deze en dat was dat. Ruim drie eeuwen lang hebben de vijf bundels met hun 2127 handgeschre ven moppen in het archief gesluimerd zonder de lach op te wekken waarvoor Aernout van Overbeke ze had bedoeld. Maar dat zal binnenkort verieden tijd zijn. Rudolf Dekker bereidt er de uitga ve van voor en Herman Roodenburg staat hem terzijde. „Hij heeft mij erbij gehaald omdat ik wat beter thuis ben in de gezinsgeschiedenis, in de geschiedenis van de seksualiteit, in de volkscultuur ook. Hij had behoefte aan wat steun. Maar zet er alsjeblieft bij dat het louter een zijpad is, hoor. Hoewel we het se rieus nemen, zijn we er echt niet dag en nacht mee bezig. Mijn hoofdtaak op het ogenblik is het verrichten van onderzoek naar de kerkelijke tucht in het Amster dam van de 16e en 17e eeuw. Andere kost. ja. Meer passend bij het reformato rische karakter van de Vrije Universi- Boertig De moppenverzameling van Aernout van Overbeke doet dat amper, men zij gewaarschuwd. Voor een groot deel be staat de collectie uit scatologische grap pen, hetgeen een kiese term is om aan te geven dat ze het onkiese onderwerp be handelen van lichaamsfuncties die ver bannen zijn naar het privaat. Verwon derlijk. Hoe schuin moderne moppen ook kunnen zijn, daarover gaan ze zel den of nooit. Voor Roodenburg is dit verschil een van de meer interessante ontdekkingen geweest die de vondst in de Koninklijke Bibliotheek heeft opgele verd. „We weten dat Aernout van Over beke behoorde tot de elite van zijn da gen. En toch dat gegniffel over uitwerp selen. Trouwens, de moppen over seks zijn ook behoorlijk boertig. Tot voor kort dachten we dat de elite ver af stond van de volkshumor zoals je die terug vindt in de gedrukte kluchtenboeken uit de zeventiende eeuw. Nu weten we dat er ook in de betere kringen om gelachen werd. Ik bedoel: Aernout van Overbeke kon Christiaan Huygens tot zijn kennis sen rekenen, de beroemde natuurkundi- Een verzameling van 2127 moppen. Daar kan niemand anders dan Max Tailleur achter zitten, is men geneigd te denken. Fout. De betreffende geinlijn bestond al voordat de telefoon was uitgevonden. In de zeventiende eeuw, om precies te zijn, en de man erachter was een rechtsgeleerde. Zijn moppenverzameling werd pas onlangs onder het stof van een archief ontdekt en zal binnenkort in boekvorm verschijnen. Een unieke blik binnen de huis- en slaapkamers van de Nederlandse elite anno prins Maurits de Rokkenjager. Boven: Mr. Aernout van Overbeke die kennelijk zo'n plezier had in het vertellen van moppen. cn astronoom. Constantijn Huygens Jr. liep in die kringen rond. Dus kun je zeggen: de kluchtenboeken hoorden niet exclusief bij de volkscultuur. En dat voegt weer iets toe aan óns beeld van die tijd". Het hof Over ruim een jaar zal de uitgave in boekvorm van de unieke 17e-eeuwse moppenverzameling een feit zijn. Niet tot ieders stichting, zo mag gevreesd worden. Met name het hof dat dë prin sen van Oranje hielden, heeft Aernout van Overbeke geïnspireerd tot menige pikanterie. Kunnen we de snaakse rechtsgeleerde geloven, dan is er bijvoor beeld ooit een bijzonder corpulente edel man geweest die trouwde met een hofda me van de prinses van Oranje. Zijn om vang zat hem tijdens de huwelijksnacht behoorlijk in de weg, maar geen nood; door het gezette lichaam te draaien en hier en daar een kussen te schikken wist zijn bruid de onderneming toch tot een succes te maken. Toen de echtgenoot haar verbaasd vroeg waar ze dat had ge leerd, antwoordde ze eenvoudig: „Wat is er dat je niet leert aan het hol?". Rood enburg, waarderend: „Ik kan me voor stellen dat dit in die tijd een echte dijen kletser is geweest. Wat je opvalt bij het analyseren van de 2127 moppen, is hoe totaal anders de maatschappij drie eeu wen terug geweest moet zijn. De grappen van toen maken op ons een wat onschul dige, kinderlijke indruk. Maar voor de tijdgenoten van Aernout van Overbeke was er niets kinderlijks of onschuldigs aan. Die hebben dubbel gelegen. Zo'n seksuele grap over het hof was ijzersterk. Per slot van rekening wist iedereen dat de ongetrouwde prins Maurits acht bas taards had bij verschillende vrouwen. Hij stond in de Republiek bekend als een rokkenjager en elke mop daarover ging erin als koek". Geldnood Aernout van Overbeke, deze Max Tail leur van de zeventiende eeuw, was de zopn van een schatrijke koopman uit Leiden, een weldoener van kunst en we tenschap, bevriend met geleerden als Vossius en Van Baerle. De vader liet de jongen in Leiden rechten studeren, een gebruikelijke stap naar verder sociale stijging, maar een grootse carrière heeft Aernout nooit gemaakt. Over zijn rechtsgeleerde praktijk, eerst in Amster dam, later in Den Haag, is weinig meer bekend dan dat hij voortdurend ge-' plaagd werd door geldnood. Hij was een levensgenieter die de bloemen met bos sen tegelijk buiten placht te zetten. In 1668, weer eens aan lager wal verzeild, koos hij voor een stabiele bron van in komsten; hij werd Raad van Justitie in het toenmalige Batavia. In 1672 echter keerde hij al terug naar Nederland en toen gebeurde hem een geluk bij een on geluk. De thuisvarende vloot werd bij de monding van de Eems overvallen door de Engelsen. Een deel van de schepen. inclusief de bevelvoerende officier, ging er vandoor, maar het andere deel lever de strijd en overwon. Aangezien Aer nout de hoogste ambtenaar onder de triomferende schepelingen was, kreeg hij de zege toegedicht en zou hij de rest van zijn leven in de Republiek als populaire zeeheld gevierd worden. De moppentap per eindelijk getapt. Een graag ontvan gen gast in Haagse kringen. Een aantal van zijn anekdotes geven terloops een beschrijving van hoe het er ten huize van vrienden en bekenden toeging. Er rijst een beeld uit op zoals we dat ken nen uit de schilderijen van Jan Steen. Men drinkt een glas wijn, musiceert wat, doet een spelletje tric-trac, smoort een pijpje en vertelt elkaar de moppen van de dag. Onverzadigbaar Herman Roodenburg: „Een belangrijk gegeven bij de interpretatie van de Anec dota is dat we zekerheid hebben over het milieu waarin de grappen circuleerden. Dat milieu bestond voornamelijk uit hoge ambtenaren, advocaten en notaris sen. Tot het gezelschap behoorden onder meer Caspar van Baerle, baljuw van Katwijk en Wassenaar, Jan Spronssen en Hendrick Fagel, beiden griffiers van de Staten Generaal, en IJsbrand Noort- wijck, thesaurier-generaal. Voorts was Van Overbeke lid van een Haagse rede rijkerskamer. Men kwam in die kringen vaak bij elkaar over de vloer om een ste vige maaltijd te genieten en naarmate de maaltijd vorderde, werden de gesprek ken gekruider. Wat dat betreft, is er niet veel veranderd, nee. Het was trouwens geen kwestie van mannen onder elkaar, hoor. Ook vrouwen zaten mee aan tafel en moeten om de dubbelzinnigheden van die stoute Aernout geschaterd heb ben. Het beeld van de 17e eeuwse vrouw zoals dat oprijst uit de moraalgeschriften van predikanten in die dagen - de vlees geworden kuisheid en zedigheid - is niet in overeenstemming met wat de moppenverzameling van Van Overbeke ons over het onderwerp leert. Eerder is er overeenstemming met de medische handboeken uit de 17e eeuw. Toch wel het beeld van de onverzadigbare vrouw, van de altijd hongerige baarmoeder. Dat vormde indertijd een serieus medisch thema, ook voor de vrouwen zelf, en de echo ervan hoor je in die moppen". Naar hedendaagse maatstaven bevat de collectie van Van Overbeke geen humor van de bovenste plank. „Af en toe wel geestig" - daarmee is volgens Rooden burg de kous af. Anderzijds: „Nergens in de literatuur is men ooit zo'n bron te gengekomen. Het is werkelijk heel bij zonder dat we op deze manier in staat zijn gesteld door te dringen tot de huis- en slaapkamers van de 17e-eeuwse elite. Het ellendige is alleen dat de mensen er meteen op afvliegen. Ha leuk, denken ze, moppen. Ze stellen hun verwachtin gen hoog en dan valt het tegen. Dat komt doordat Rudolf Dekker en ik ons nogal op de vlakte houden. Wij zeggen: zonder serieuze bronnen ernaast begin je eigenlijk niks met deze moppen. Het is een bron die een aardige illustratie kan vormen, die een bepaald beeld kan aan dikken of juist relativeren, maar het is geen bron die je zelfstandig kunt hante ren. Daarvoor is het materiaal te glibbe rig. Het gevaar bestaat dat je er je eigen vooroordelen in gaat lassen. Daarom houden we met de interpretatie flink wat slagen om de arm". Dubbele moraal? Mag er desondanks een kleine poging tot interpretatie gewaagd worden? Een inter pretatie die aansluit bij het beroemde hekeldicht van Greshof over „die don- kre burgerheren, de dominee, de dokter, de notaris, drievuldig beeld van al wat wijs en waar is, maar 't kan verkeren"? De zeventiende eeuw, dat is in veler denken vadertje Jacob Cats met zijn bra ve zedelessen. Hoe valt zulks te rijmen met de losbandige tafelgesprekken die uit de moppen van Van Overbeke op klinken? Wordt hier uit het kwalijke vaatje van de dubbele moraal getapt? Een onjuiste interpretatie, vindt Rood enburg. Het komt, denkt hij, door het feit dat Cats erg ondergewaardeerd wordt. „Als je zijn.werk goed leest, zit er heel duidelijk een morele boodschap in, maar tegelijkertijd blijkt er zonneklaar uit dat hij de seksualiteit allerminst af wijst. Hij probeert er juist ruimte voor te scheppen. Hij wil vooral geen al te strikte moraal op dat punt. Seks is ge oorloofd, betoogt hij. Seks is niet iets laag bij de gronds. Cats wordt vaak ver ward met het puritanisme uit de negen tiende eeuw, maar het is onjuist dit puri tanisme' aan hem toe te schrijven. Er zat een heel ander mechanisme achter - de verstedelijking namelijk, die veel jonge, alleenstaande meisjes naar de grote stad zoog waardoor inderdaad allerlei onge wenste toestanden ontstonden. Als reac tie daarop gingen de predikanten in de negentiende eeuw de extreme zedigheid als hoogste goed voorstellen. Met een dubbele moraal heeft het niets te ma ken". PIET SNOEREN Hoe kijken wij Nederlanders tegen een advertentie of een stukje televisiereclame aan? Onze nuchterheid verplicht ons een en ander te zien als een sympathieke, soms zelfs heel esthetische vorm van overdrijving. Je neemt de reclame met een korrel zout, pikt ervan mee wat je kunt gebruiken en neemt alle uitwassen ervan voor lief We weten dat de reclame heel vaak eèn loopje neemt met de reali teit. De reclamemakers en hun publiek hebben daarom een soort geheim ver bond gesloten dat zowel enige overdrij ving als enig ongeloof toestaat. Aldus we ten de reclamemakers en hun publiek precies wat ze aan elkaar hebben. In Amerika liggen die zaken beduidend anders, zo heb ik ontdekt. De Ameri kaanse mens staat een stukje dichter bij de verzinsels van de reclamemensen. Sterker nog: in Amerika proberen tal van mensen hel beeld dat in advertenties en reclamespols wordt opgeroepen zo dicht mogelijk te benaderen. Ik zie hier dagelijks ionge echtparen in open auto's voortsnellen: zij met wappe rende, geblondeerde haren, een uitdagen de jurk, een extravagante zonnebril; hij in al zijn mannelijkheid, een vastberaden blik in de ogen, een trek van zelfvertrou wen en onversaagdheid om zijn mond. Ik zie hier dames op caféstoeltjes zitten zo als alleen mannequins in advertenties dat doen. Ik zie meisjes lachen zoals je dat eigenlijk alleen maar in tandpastare clames ziet. Ik hoor mannen van middel bare leeftijd praten met de zwaar aange zette stemmen waarmee op de televisie auto's, grasmaaiers en pizza's worden verkocht. Overal om me heen zie ik men sen die een soort van aan de reclame ont leende gemaaktheid hebben ontwikkeld, die voortdurend een pose aannemen, die voor hun gedrag niet bij zichzelf, maar bij de reclamemakers te rade gaan. Dus zie ik hier de advertenties niet alleen in kranten en op de televisie, ik zie ze ook op straat. Advertenties en tv-spots worden hier echt nageleefd. De pose is hier een soort ideaal geworden. En als het waar is dat de reclame poogt een droom op te roepen, dan proberen hier talloze mensen zich naar die droom te voegen. Is dat dan zo erg? Natuurlijk niet. Ik ga ervan uit dat al die mensen die eeuwige jeugd, kracht, heldendom en schoonheid trachten te realiseren, veel plezier aan dal spel van droom en werkelijkheid be leven. Maar dat neemt niet weg dat als mensen heel nadrukkelijk in een bepaal de rol kruipen, als mensen iets proberen te imiteren dat in feite niet bestaat, dat er dan iets geks met hen aan de hand moet zijn. Zouden deze mensen zich on zeker voelen? Zouden ze in hun dromen willen vindén wat de realiteit hun niet biedt? Zouden ze geloven dat als ie doet alsof je gelukkig, mooi en sterk bent, je het ook werkelijk bent? Inderdaad, het kost me enige moeite mensen die als hel ware in advertenties leven, niet tragisch te vinden. Iemand die dagdroomt is een gezond en in veel ge vallen een gelukkig mens. Maar de dag droom moet dan wel deel uitmaken van zijngeheime innerlijke systeem, van het stukje van zijn ziel dat nooit aan de openbaarheid wordt prijsgegeven. Zodra een mens gaat leven overeenkomstig zijn dromen, wordt de realiteit zijn grootste vijand. Het is een vijand die hem overal weet te vinden, zelfs in Amerika, zelfs in het land waar dromen wel eens werke lijkheid lijken te worden. JO WIJNEN '£eidóc (Sow-ant"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1986 | | pagina 25