finale Een ere doctor in rammelaars voor volwassenen ZATERDAG 14 JUNI 19f De wis- en natuurkundige André Lehr is sinds donderdag eredoctor in de letteren. Want als mij de blomme een taal kan spreken, waarom zouden klokken dat dan niet kunnen? Campanoloog noemt hij zichzelf en niemand beter dan hij weet uit te leggen waarom België en Nederland in de wereld nagenoeg het alleenrecht op beiaards genieten. Sterker: hij zocht en vond de zwarte tulp onder de klokken. Voortaan kan er ook gebeierd worden in majeur. Een interview waarbij de Vlaamse reus van het stokkenklavier over de schouder meeluistert. ASTEN - Buiten vlinderen, zoals dat in Vlaams vakjargon plastisch heet. de mollige klanken naar beneden van het carillon in de toren van Maria Presenta tie dat zijn kvvartierphcht doet. Binnen is het al klokken wat de klok slaat. Klok- ken op de vensterbanken, klokken aan de wand. klokken op de vloer, klokken in de boekenkast. De eerste klok ter we reld die in majeur kan klinken, geniet ui teraard een ereplaats op het bureau. Daarachter - 56 jaar. iel. vlaswit ge- puntbaard als de Markies de Canteclae- re - André Lehr. Afgelopen donderdag verleende de Rijksuniversiteit te Utrecht- hem een eredoctoraat in de letteren. Hoe nu? Hij heeft indertijd toch wis- en na tuurkunde gestudeerd? Een ezelsbrugge tje brengt misschien uilkomst. Die dicht regel van Guido Gezelle. „Mij spreekt de blomme een tale". Wanneer daarop geparafraseerd wordt met „Mij spreken de klokken een tale", dan mag André Lehr zich een geletterd man noemen. Zelf noemt hij zich campanoloog oftewel beiaardkundige. En over die letteren doet hij nuchter. „Ik krijg het eredocto raat van de vakgroep muziekweten schappen die onder de letterenfaculteit valt. Vandaar. Of de klokken mij een tale spreken weet ik eigenlijk niet. Het hangt af van de situatie. Als vakman ben ik gewoon heel koel bezig. Luister ik analytisch. Wat klinkt goed, wat klinkt slecht"? Hiermee wil allerminst gezegd zijn dat een zekere artistieke bewogen heid bij het vervaardigen van klokken en beiaarden misplaatst en overbodig zou zijn. Integendeel. Maar zonder een fundamenteel inzicht in de natuurkundi ge aspecten van de klok zullen de bereik te resultaten altijd zeer beperkt en van het toeval afhankelijk blijven. De klok- kengietkunst kan de laatste decennia zo bloeien omdat de fundamenten ervoor gelegd zijn door onder meer de Techni sche Hogeschool te Delft, niet door ro mantici in donkere torens en een waas van geheimzinnigheid. Op die basis heb ben wij hier bijvoorbeeld de zeven nieu we klokken gegoten waarmee het der- tientonige gelui in de Dom van Utrecht weer in zijn oorspronkelijke staat is ge bracht - qua gewicht aan brons mis schien nog overtroffen door de Dom te Keulen, maar qua harmonie en klank schoonheid absoluut uniek. Daar zit een enorme brok wetenschap achter. En toch. Toen ik tijdens de erepromotie in de stoet naar de Dom schreed en ze hoorde beieren, klonken ze anders dan ik ze ooit gehoord heb. Toen spraken ze wel degelijk een tale". Grensgebied Wij en hier. dat is de Koninklijke Eijs- bouts te Asten, zuidelijk van Eindhoven, daar waar de Belgische en Nederlandse Kempen ongemerkt in elkaar vervloeien. Een grensgebied, ook cultureel. André Lehr vindt het vanzelfsprekend dat hij als gastdocent even vaak te vinden is in de beiaardschool te Amersfoort als in die te Mechelen. Hij mag dan sinds 1978 directeur van de Koninklijke Eijsbouts zijn, een techneut bovendien, de artistie ke werkvloer wil hij niet ontwennen. En wat voor werkvloer bieden België en Ne derland de campanoloog Honderd zestig handbespeelbare beiaards met drie of vier octaven in Nederland, negentig in België dat tevens op de oudste (Leu ven) en de grootste (Mechelen) kan bo gen. Zo'n concentratie van welluidend heid bestaat nergens ter wereld. Ter ver gelijking: Duitsland heeft er misschien vijftien. Frankrijk dertig. Scandinavië vijfendertig. Overigens zal men André Lehr zelf nagenoeg nooit achter het stok kenklavier van een beiaard aantreffen. „Ik zal me er niet gauw aan wagen. nee. Hooguit als er eens niemand in de buurt is. Kijk. beiaardier is een vak op conser vatoriumniveau. Daar tussen hoor ik niet thuis. Ik kom nauwelijks verder dan. zeg: „Altijd is Kortjakje ziek". Heel eenvoudige dingetjes. Maar voeling hou den met de musici, dat vind ik ver schrikkelijk belangrijk". Lehr kreeg zijn eredoctoraat voor „zijn praktische werkzaamheden op het ter rein van restauratie en behoud van his torisch waardevolle luidklokken en bei aarden". maar evenzeer voor „zijn oor spronkelijke. wetenschappelijke arbeid en publikaties over de geschiedenis van de klokken- en beiaardkunst". Hij moet als geen ander weten waarom het in Ne derland en België zo klatert van de caril lons, terwijl in Italië bijvoorbeeld - het Europese galmgat toch van het Belcan to - het gebeier van klokken voorname lijk uit door Philips geleverde luidspre kers komt. „Dat zit zo. De bloeitijd van de beiaard begint in de zestiende eeuw en Nederland was toen binnen Europa een bijzonder rijk gewest. De Nederlan den, 'moet ik eigenlijk zeggen, want Bel gië hoorde er nog bij. Je ziet de steden in die tijd dan ook met elkaar wedijveren wie de grootste, dus de kostbaarste bei aard binnen zijn veste kon krijgen. Denk maar weer aan de Dom van Utrecht. Daar hingen oorspronkelijk dertien klok ken, gegoten door Geert van Wou uit RIJ DE FOTO'S: Boven: André Lehr vond de zwarte tulp onder de klokken: een beiaard in Onder: Een mobiele beiaard van de Koninklijke Eijsbouts uit Asten. Kampen. Maar in 1664 moest er per se een beiaard van vijfendertig klokken ko men te hangen, vervaardigd door de be roemde klokkengieters Francois en Pie- ter Hemony. Daaraan zijn toen zeven klokken van hel dertientonige gelui op geofferd - de klokken die Eijsbouts er nu dus weer heeft bijgemaakt". Toonaangevend De praalzucht verklankt. Daarnaast ech ter was er nog een meer muzische oor zaak voor de bloei van de beiaard in de lage landen. „Wij waren in die tijd ge woon toonaangevend op het gebied van de muziek. Toen Philips II rond 1570 zijn vermaarde Escorial bouwde, liet hij er uit Vlaanderen een carillon voor aan rukken en aan het Spaanse Hof wemelde het van de componisten en musici uit de lage landen. Het waren misschien niet de grote namen - de Gabriëli's, de Pale- strina's. de Monteverdi's - maar het wa ren wel de degelijke vakmensen. Zo kon het gebeuren dal Nederland en België de beiaardlanden bij uitstek werden en trouw bleven aan dit cultuurgoed. Niet tot ieders genoegen ondertussen. Denk aan de roemruchte Britse organist en muziekhistoricus Charles Burney uit de 18e eeuw die veel muziekreizen maakte naar het vasteland, ook naar onze con treien. en daar dagboeken van bijhield. „In Amsterdam is het alleen geklepper van klokken en gerinkel van dukaten wat je hoort", noteerde hij. „Ramme: laars voor volwassenen", noemde hij onze beiaards geringschattend. In de 19e eeuw vervolgens verslapte de aandacht voor het klokkenspel. Dat kwam, denk ik. door de verburgerlijking van de maatschappij. Ik bedoel: de gegoede bur gerij toog naar de concertzaal wanneer er muziek beluisterd diende te worden. Men begon neer te kijken op de straat muzikant en beiaardiers. Dat waren toch een soort straatmuzikanten? Toen ver scheen gelukkig Jef Denijn ten tonele". Bokshandschoenen De Vlaamse reus van het stokkenkla vier. Een foto van hem prijkt boven het bureau van André Lehr en wordt met eerbied becommentarieerd. Maar daar over straks. Eerst de vraag hoe hij zelf op het toneel van de campanologie ver scheen. De wis- en natuurkunde zijn toch zijn stiel, net als die van zijn vader9 Het antwoord blijkt doortrokken van de zelfde fascinatie die Jef Denijn, hoog in de toren van de Mechelse Sint Rom- bout. wist af te geven, en luidt aldus: „Mijn grootvader van moederszjde An- dries Oomes was stadsbeiaardier van Kampen. Als kind mocht ik soms met hem mee naar boven in die duizeling wekkende toren. En elke keer was ik ver baasd. begreep ik eigenlijk niet wat daar precies gebeurde. Mijn grootvader, die statige, eerbiedwaardige heer. onderging een complete gedaanteverwisseling. De jas ging uit, evenals het vest. De boord werd losgemaakt, de mouwen werden opgestroopt, de schoenen werden ver wisseld voor gympies en tenslotte - het onbegrijpelijkste - deed hij ook nog bokshandschoenen aan. Was dat de man die thuis zo stemmig op zijn piano en harmonium speelde? Was hij het werke lijk die al slaande en trappend op zijn beiaardklavier en onder het zenuwslo pende gerammel van toetsen en draden zijn klokken deed zingen?". Zo raakte het kind André Lehr in de ban van de beiaard. En zijn grootvader uit Kampen was niet eens een beroemd bei aardier, geeft hij grif toe. O nee, dan moet men zijn bij een Jef Denijn. „Die heeft naar mijn overtuiging het cultuur goed van het klokkenspel gered door aan te tonen dat hier wel degelijk sprake was van een volwaardig muziekinstrument. Eigenhandig - letterlijk, want er moest wat gebeukt worden op die stokken van het klavier - heeft hij het verval gestopt dat met de verburgerlijking van de maatschappij was ingetreden. De concer ten die hij gaf. waren wereldberoemd. Op het plein voor de Sint Rombout in Mechelen stond het zwart van het volk wanneer hij een concert gaf. Er reden speciale treinen voor. Tot vanuit Ameri ka toe kwamen de mensen naar hem luisteren. Hij was een buitengewoon be kwaam musicus. Heel fijnzinnig. Zo'n Amerikaan heeft eens gezegd: „Wanneer Jef Denijn de laatste tonen laat verklin ken. is het net of je een Japanse prent hoort". Tot proza van de allerhoogste vervoe ring wist Jef Denijn te inspireren. Lees er de Vlaamse schrijver Emile Verhae- ren (1855-1916) op na. „De schoone man. Om zijn blanke, forse romp zat een licht onderlijije, een linnen broekje reikte hem pas weer tot de knieën. Hij schoof op het lederen bankkussen heen en weer, de fraaie armen met rustige kracht heffend en neerplompend op de ronde staven van zijn klavier, de spieri- ge benen met koene trippelschokken voortbewegend over de zware klompen van het pedaal. Van zijn purperrode Mephistohoofd droop het zweet in zijn stevige nek. Metaalgerond warrelkolkte het houten hokje van de klavierruimte vol: bezijden en boven ons huilde en tierde muziek die hij, de eenzame, doof van geluid alleen verstond. Het was een schouwspel om bij te lachen en te wenen tevens. Die kreunende, zwoegende klok kenist, ombulderd door een oorscheu- rende chaos van geluid, ware ons pot sierlijk en zijn slafelijk werk als eenen uiting van waanzin voorgekomen, had den wij niet geweten dat, uit deze hoge schatkamer, eene weelde van mollige to nen naar beneden vlinderde". Majeur Zwoegend en zwetend, de handen inge zwachteld. hamerde Jef Denijn er bij een breed publiek weer de liefde voor de bei aardkunst in. Hetgeen, om tot de eredoc tor in spe terug te keren, de Koninklijke Eijsbouts te Asten geen windeieren heeft gelegd. Van Winschoten tot Wenen, van Almelo tot Arlington waar president Kennedy begraven ligt, van Barneveld tot Bern. van Den Haag tot Holstebrö, van Leeuwarden tot Linköping roepen de Kempense klokskens met lieflijke klank ieder naar huis toe voor bee en voor dank, zoals het oude schoolliedje wilde. Alleen Nederland al telt op het ogenblik in totaal ruim tienduizend speelklokken en zesduizend luidklokken die om het hardst twinkelen en bassen. Een zeer bijzonder carillon klonk echte ter opluistering van de receptie die eife doctor Lehr donderdag in Asten kreiTc aangeboden. Het is een mobiele beiaaL van 47 klokken op basis van een kl<f: die 585 kilo weegt. Hij is inmiddels na: Amerika bij wijze van Nederlandse if zending voor het zevende Congres v; 11 Beiaardkunst aldaar. Tijdens de Tapti van Breda zal hij vervolgens voor et breed vaderlands publiek zijn kunnt tonen. t Het bijzondere? André Lehr liefkoo kort de klok. een prototype, die zijn bi reau siert. „Het bijzondere is dat de beiaard geheel uit grote-tertsklokken tx" staat. Een wereldprimeur, nou en Dertig jaar lang heb ik gezocht naar ee01 klok die in majeur gestemd was. En niet alleen. Iedere klokkengieter d'a zichzelf respecteert, gaat zich op een g K geven ogenblik in zijn loopbaan wel m :t dit vraagstuk bezighouden. Het is zoie als het kweken van de zwarte tulp. Kij alle tot nu toe beslaande klokken zij vanwege hun vorm natuurkundig voo bestemd om in mineur te klinken. Het 11 overigens een misverstand te denken d; het geluid dus droevig zou zijn, hoor. Ir tegendeel. Zo'n beiaard in mineur kar* heel opgewekt klinken. Maar hij hee,r voor het gehoor een wat ingehoudc11 toon. Hij doet enigszins introvert aai' Een carillon in majeur maakt een meff" expressieve indruk: de klank is operff ontplooit zich naar buiten. Minder di sonanten ook. En het publiek herkent c melodietjes beter, zo hebben we proe y ondervindelijk kunnen vaststellen". 6 Th -computer Hoe André Lehr uiteindelijk zijn grote j tertsklok gevonden heeft9 „Nou, ik nie alleen. Wc hebben er met vijf man aa gewerkt en dan nog is de meeste arbein door de computers van de Technisch' Hogeschool in Eindhoven verzet. War' het bfijft zoeken naar de naald in d' hooiberg. In theorie bestaat er een on eindig aantal klokvormen. De vraa luidt: welke vorm van dat oneindig aantal geeft majeur? Welnu, het ani, woord op oneindig, dat weet alleen d computer. Die hebben we dus een week' endje aan het rekenen gezet en toe kwam hij eruit rollen. Het geheim zi hem in deze uitstulping hier. Er zal ni wel een discussie ontbranden, denk ik; Tegenstanders zullen zeggen: waar heb ben we klokken voor nodig die ander klinken? Zijn de oude niet goed genoeg Voorstanders zullen antwoorden: maa deze klokken zijn duidelijker; het is eei handreiking aan de luisteraars. Persoon lijk zeg ik: het assortiment wordt erdoo uitgebreid en dat kan ik als zakcnmai slechts toejuichen. Veel belangrijke vind ik eigenlijk een andere discussie Meer en meer ontstaat de neiging on het bespelen van onze beiaards aan au tomaten over te laten, aan de computer Daar ben ik tegen. Niet wanneer het on het kwartierspel gaat of om het uurspel Maar daarnaast moeten musici concer ten blijven geven, want anders komt eer carillon niet tot zijn volle recht. Klokker kennen enorm veel klankschakeringen Ze kunnen fluisteren en brullen, snerpen en treuren, zacht en mollig klinken ol scherp en agressief. Dat valt er met eet computer allemaal nooit uit te halen. Ei is de hand van de musicus voor nodig een beroeren van de toetsen, het tou cher, de aanslag van de kunstenaar, né als bij een piano of een orgel. Wanneei de beiaardiers worden afgeschaft, dan ii het met onze beiaards afgelopen". PIET SNOEREb £eidóe(3ou4cmit

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1986 | | pagina 28