Geen eersteklas op veerboot nummer
Huisarts
in het nauw
£eidóe6outtmt
Drie dagen op
de Y angtze-kiang 1
Op de planken
Watergeesten
Twaalf gangen
ZATERDAG 31 MEI 1986
De Yangtze-rivier (Yangtze-kiang of, beter:
Changjiang) is een van de langste rivieren
ter wereld; slechts in de Amazone en de
Nijl moet zij haar meerderen erkennen.
Van haar oorsprong in Tibet tot aan haar
monding in de Gele Zee, twintig kilometer
ten noorden van Shanghai doorklieft zij
6300 kilometer lang acht Chinese provin
cies met een wisselend landschap van hoog
gebergte, hoogvlakte, middelgebergte en
laagvlakte. Grote delen van het Yangtze-ge-
bied zijn bij gebrek aan behoorlijke wegen
en een spoorwegverbinding slechts per veer
boot bereikbaar. Onze redacteur Leo van
Vlijmen was in China op reis en voer drie
dagen en twee nachten met de Chinezen
van Chongqing, de metropool van de rijke
provincie Sichuan, naar Wuhan, de hoofd
stad van de provincie Hunan, in totaal
1354 kilometer. Vandaag publiceren wij het
eerste deel van zijn reisverslag.
haventje van
Fuling: krotten
tegen de
achtergrond van
hoogbouw.
Links: Zo nu en
dan komt er een
sampan uit een
kreek.
Onder: Veel boten
op de Yangtze
worden nog met
mankracht
voortbewogen.
Twintig jaar geleden was de huisarts nog
een onbetwiste autoriteit. Hij had overal
verstand van; hij wist alles, hij kon alles,
en zo niet dan deed hij dapper alsof. Pa
tiënten gingen altijd met een recept naar
huis en het zinnetje „u moet ermee leren
leven" moest nog worden uitgevonden.
In die twintig jaar zijn nogal wat taken
van de huisarts afgepakt. Alleen de hob
byisten doen zelf nog een bevalling, pa
tiënten vervoegen zich ook bij kleine
verwondingen steeds meer bij de Eerste
Hulp van het plaatselijke ziekenhuis en
consultatiebureaus nemen de huisdokter
een hoop werk uit handen.
Maar dat is nog het minste. De houding
van de patiënten is in die tijd totaal ver
anderd. Patiënten geloven, zo bleek on
langs uit een onderzoek, veel meer in de
geneeskunde dan de dokters zelf. Eigen
lijk verwachten ze dat er voor elke kwaal
een afdoende behandeling bestaat. Dat is
meestal niet het geval. Aan verkoudheid,
slecht slapen, hoesten, spierpijn, griep
jes, lichte bronchitis en dergelijke, kan
een huisarts (maar ook een specialist!)
meestal weinig doen. Op de derde plaats
van de klachten-top-tien staan de klach
ten waarvoor geen lichamelijke reden ge
vonden kan worden. De huisarts moet
dus heel vaak zeggen dat de klacht van
zelf zal overgaan, geruststellende woor
den spreken, zeggen dat de patiënt er
mee moet leren leven of dat er lichame
lijk niets aan de hand is.
Of hij ook geloofd wordt is een tweede,
dat hangt af van de medische autoriteit
van de huisarts. Die is beduidend min
der geworden. „Vroeger keken patiënten
met bewondering toe als de huisarts de
bloeddruk mat", las ik ergens, „nu ko
pen ze een bloeddrukmeter bij de drogist
en doen het zelf'. In de loop der jaren is
de patiënt bovendien mondiger gewor
den. Een knappe huisarts die een onge
ruste patient kan geruststellen. Niet zel
den wordt dan toch „voor alle zeker
heid" aangedrongen op een verwijsbrief
naar de specialist, een echte dokter met
nog echt onbegrijpelijke medische ho
cus-pocus.
Vorig jaar promoveerde de kinderarts en
psvcholoog L. Krol op dit onderwerp.
Hij ging na hoeveel verwijzingen naar
zijn kinderkliniek waren gebeurd op
aandrang van de ouders. Dat was bij bij
na de helft van de verwijzingen het ge
val. Zestig procent van de gevallen was
in de ogen van de huisarts niet veront
rustend. In een kwart van de gevallen
bleken ouders geen vertrouwen te heb
ben in hun huisarts, pas een onderzoek
van de specialist kon geruststelling bie
den. Wat is daar op tegen? Alles. Het is
een medische ramp.
Als je eenmaal op de lopende band van
het ziekenhuis zit, dan stap je daar niet
zo maar van af. Specialisten zijn bang
iets over het hoofd te zien, dus je loopt
een dikke kans dat je een hele batterij
uiterst onaangenaam medisch onderzoek
moet ondergaan voordat de specialist ze
ker weet dat er echt niets aan de hand is.
Die ellende had de patiënt bespaard
kunnen worden en dergelijke overbodige
onderzoeken zijn in feite schadelijk voor
de patiënt. De gezondheidszorg is een
geruststellingsindustrie geworden, zegt
Krol. Hij haalt ook de cardioloog Dun
ning aan; „Onze wachtkamers worden
bevolkt door mensen die niet ziek zijn,
maar ziekte vrezen of hopen te vermij
den".
Een van de belangrijkste taken van de
huisarts is eigenlijk om mensen zoveel
mogelijk uit het ziekenhuis te houden.
Dat lukt hem niet of nauwelijks. Van
daar dat men al jaren moeite dqet het
huisartsenvak zo veel mogelijk inhoud
te geven. De acties van deze week heb
ben ook daar betrekking op. Vorig jaar
beloofde de overheid de opleiding tot
huisarts met een jaar te verlengen. Dat
gaat ineens niet door. Al jaren beweert
de overheid dat de eerste lijn (huisart
sen, wijkverpleging enz.) versterkt moet
worden ten koste van het ziekenhuiswe
zen. Daar komt almaar niets van. Voor
deze kant van de actie verdienen de
huisartsen in elk geval sympathie, want
een goede huisarts is goud waard voor
patiënt en begroting.
Twintig jaar geleden kreeg de huisarts 16,93 gulden per
ziekenfondspatiënt per jaar. Veel te weinig, vonden veel
dokters toen; die wilden er ten minste vijftig procent bo
venop. Toen het bestuur van de Landelijke Huisartsen
Vereniging (LHV) akkoord ging met een opslag van
slechts dertien procent, grepen de radikalinsky's de
macht. Het nieuwe bestuur onder leiding van de Arn
hemse huisarts Van Rijn dreigde met harde acties, vroeg
honderd procent opslag en kreeg uiteindelijk zestig pro
cent. Een triomf.
J. Paalman
De situatie van nu lijkt op de situatie
van toen. Weer gaat het om geld (dit
keer om een verhoging van het particu
liere tarief). Weer rebelleerde een aantal
artsen en voerde in Friesland alvast ac
tie. Weer stelde het LHV-bestuur zich
terughoudend op. Eerst organiseerde het
een flauwe actie (telefoons en brieven
bussen van het ministerie belegeren met
telefoontjes en reclamedrukwerk), deze
week ging het dan door de bocht: dins
dag draaiden alle huisartsen van Neder
land weekenddienst. Daarmee houdt de
vergelijking op. De overheid is niet on
der de indruk; alles is trouwens anders
geworden.
PEKING - Om zeven uur 's och
tends ziet Chongqing er uit zoals
het volgens de plaatjes behoort: bo
ven de miljoenenstad hangt een
dichte nevel waaruit zo nu en dan
een milde regen stroomt over de
koffers, paketten, juten zakken of
levende biggen torsende mensen
die, aangespoord door het monoto
ne gebrul van de misthoorns en het
opgewonden rinkelen van de
scheepsbellen in de haven, haastig
een glibberige weg zoeken naar be
neden, naar de rivier. In Chong
qing begint de dag 365 keer per
jaar in de mist die haar door de
Yangtze-rivier wordt aangeleverd.
Slechts tussen mei en september
slaagt de zon er in de loop van de
ochtend in om door het neveldek
heen te breken.
Chongqing betekent „de tweemaal geze
gende", een logische benaming, want in
het land waar water goud waard is,
wordt een stad die op de kruising van
twee rivieren ligt (de Yaling en de
Yangtze) dubbel bevoordeeld. En soms
ook dubbel benadeeld, want vijf jaar ge
leden, in 1981. vloeide er vanuit het
westelijke hoogland zoveel water naar
het oosten, dat de Yangtze en de Yaling
dertig meter boven het normale peil
kwamen. Een efficiënt waarschuwingssy
steem kon voorkomen dat ook maar een
van de zes miljoen inwoners van Chong
qing de verdrinkingsdood stierf, maar de
verwoesting aan have en goed was ver
schrikkelijk. En dit ondanks het feit, dat
de stad op een heuvel is gebouwd, waar
door trouwens het straatbeeld geheel
verschilt van dat in andere Chinese ste
den: in Chongqing zie je nauwelijks of
geen fietsen. Hier is de voetganger nog
koning. De Chinezen die zich deze och
tend om zeven uur naar de haven haas
ten - en daarbij soms luidkeels roepen
dat ze er aan komen en verwachten dat
iedereen voor hen wijkt - dragen hun
lasten aan bamboestokken. De koffers
en valiezen van een handvol buitenlan
ders worden voor tien fen (acht cent) per
stuk door sjouwers (de benaming koelie
is nu uiteraard uit den boze, maar het
werk is hetzelfde gebleven) naar beneden
gebracht, zodat de negen Japanners, vijf
Britten, vier Duitsers, twee Amerikanen,
de Oostenrijkse verpleegster op avon
tuur en ik alle aandacht kunnen concen
treren op de honderd natbemodderde
treden die ons van de bovenstad naar de
veerboot moeten brengen. Bijna alle
Chinezen en buitenlanders bereiken vei
lig de pontons die naar „veerboot num
mer drie" leiden, een vierdeks-schuit die
achthonderd passagiers mag vervoeren.
Slechts een Brit gaat halverwege de hon
derd treden onderuit wanneer hij zich
als de vrouw van Lot omdraait om nog
een laatste blik te kunnen werpen op een
gebouw dat in een ver koloniaal verle
den iets met Groot-Brittannië te maken
heeft gehad. Want de golven waarover
„Brittannia" ooit regeerde stroomden
nog in de jaren dertig tot aan Chong
qing, in die tijd de voor grotere schepen
laatst bevaarbare Yangtze-haven in het
westen van China. Om half acht begin
nen de nevels zich, zoals in de prospec
tussen beloofd, terug te trekken en is
„veerboot nummer drie" mudvol. De
Nederlandse Rijksscheepsvaartinspectie
zou kapitein Cheng Shengli waarschijn
lijk op de bon slingeren, want zelfs een
leek kan zien dat het aantal passagiers
eerder bij de duizend dan bij de acht
honderd ligt.
Op het tweede-klasdek (een eerste klas
bestaat niet, want de Chinese Volksrepu
bliek is in elk geval in naam nog steeds
marxistisch-leninistisch) wordt alles ech
ter in orde bevonden: er blijken - en dat
is op deze route een meevaller, omdat
*dubbelverkoop ook in het China van
Deng geen zeldzaamheid is - niet meer
gegadigden dan er cabines voorhanden
te zijn. Slechts een van de twee Chinese
tweede-klaspassagiers zorgt voor een
kortstondig incident. Zij - het is een
jonge vrouw - wil van hut wisselen,
doch kennelijk vooral van hutgenote,
een Japanse. Binnen twee minuten krijgt
zij de steward zo ver dat hij haar bagage
naar cabine nummer vijftien brengt
waar de Oostenrijkse verpleegster is on
dergebracht. De Chinese heeft het, zoals
later blijkt, niet op Japanners begrepen.
Haar mannelijke landgenoot van een
jaar of vijftig heeft er geen bezwaar tegen
zijn hut met een Japanner te delen.
Maar hij is dan ook officier van de vei
ligheidspolitie. Om acht uur staat er een
bleek zonnetje boven „nummer drie",
Chongqing en de Yangtze. Kapitein
Cheng Shengli geeft stipt op tijd het
commando „trossen los" maar geduren
de de volgende drie dagen en twee nach
ten blijft het vaarschema zuiver theorie:
bij de eerstvolgende halteplaats hebben
we al een uur vertraging. Om half negen
ligt Chongqing achter ons, heeft de zon
weer plaats gemaakt voor een wolkendek
waaruit overvloedig regen stroomt en
hebben alle duizend passagiers van
„veerboot nummer drie" hun plaatsje
gevonden. In de vijfde klas (op het on
derdek), de vierde klas (op het tussen
dek) en in de gangways, hebben de Chi
nezen zich op de grond verschanst ach
ter hun bagage. Sommigen liggen op een
meegebrachte mat, de meesten op de
planken. Wie naar Wuhan wil zal het zo
zestig uur moeten volhouden. In de der
de klas is het beduidend comfortabeler:
acht bedden per cabine en een wastafel.
De drie Franse meisjes die vanwege de
prijs (veertig gulden voor overtocht en
bed) derde klas hebben geboekt komen
overdag toch maar liever naar de lounge
in de tweede klas. De cerberus die alle
Chinese passagiers weert, knijpt voor
hen een oogje dicht want buitenlanders
hebben, ook als ze minder goed bij kas
zijn, in China altijd .en heleboel streep
jes voor.
In de streng bewaakte lounge op het
voordek zijn de rollen om negen uur al
Ming, voor de achtste keer op de
Yangtze-rivier en gpdurende drie dagen
steun en toeverlaat.
verdeeld. De Japanners hebben de brede
fauteuils bezet en komen slechts zo nu
en dan even overeind om met hun reus
achtige camera's een plaatje te schieten.
Vier Britten hebben elkaar gevonden
voor een eerste robber bridge. Een vijfde
Brit, van gevorderde leeftijd, met wie ik
de hut mag delen en die George heet, is
druk op zoek naar de bar die hij op deze
ordinaire veerboot uiteraard niet vindt
en de Duitsers vertellen elkaar over
vroegere vakanties op de Amazone, in
Egypte en Indonesië. Alleen het Ameri
kaanse echtpaar, de Oostenrijkse ver
pleegster, de veiligheidsofficier - die in
tussen zijn uniformjasje voor een trui
heeft verwisseld en er ineens veel vrien
delijker uitziet - en de jonge Chinese
vrouw staan op de voorplecht, zich alle
maal met een krantje boven het hoofd
beschermend tegen de regen. De Chinese
schone vertelt dat zij Ming heet en dat
dit „geluk" betekent; ze maakt haar
naam ter plekke waar. want ze spreekt
redelijk Duits en een paar woorden En
gels. Omdat de steward als enige vreem
de taal slechts het Japans beheerst,
wordt Ming drie dagen lang mijn troost
en toeverlaat en nog wel een zeer des
kundige, want zij maakt de tocht van
Chongqing naar Wuhan al voor de acht
ste keer. Ze vertelt dat ze assistente is op
een technisch instituut van de Universi
teit van Shanghai. Nog maar enkele tien
tallen jaren geleden, zo vertelt Ming, was
een boottocht als deze een uiterst ge
vaarlijke onderneming. Ze wijst op de
talrijke pagodes op beide oevers, die
werden gebouwd om de boze watergees
ten te bezweren. Om half tien passeren
we een Boeddha-tempel, waar, aldus
Ming, vroeger alle schepen die stroom
opwaarts kwamen stopten om te getui
gen van hun dank dat zij de vaart veilig
hadden volbracht. Het regent al niet
meer als we rond half twaalf met vertra
ging aankomen in Fuling, een typische
rivierplaats met een drieduizend jaar
oud verleden, waar de aankomst van de
„grote veerboot" telkens weer de gebeur
tenis van de dag blijkt te zijn. De kleine
re veerbootjes voor de lokale verbindin
gen, die nog meer volgepropt zijn met
passagiers dan onze „nummer drie" en
die slechts over een vijfde klas beschik
ken, moeten wachten totdat de grote
veerboot weer vaarklaar gemaakt is. En
dat duurt dan toch weer een half uur
langer dan in het vaarschema is voor
zien.
Ondanks zijn beperkte talenkennis slaagt
de steward er in de hele tweede klas om
twaalf uur aan tafel te krijgen. Alle ande-*
re-klassers zitten intussen al op hun
plekje hun kommetje rijst, groente en
vlees te verorberen. Sommigen eten ge
haast schrokkerig, omdat zij een plaatsje
willen veroveren bij de vensters van de
„tweede klas" zodat ze goed kunnen
zien hoe mallotig de buitenlanders hun
eetstokjes hanteren. De Britten zijn er
het beste in. maar de Duitsers halen de
grootste porties binnen omdat zij liever
een lepel gebruiken. De maaltijd is - en
alle volgende maaltijden zijn - meer dan
rijkelijk: steevast twaalf gerechten, bier
of limonade naar believen en dat voor
vijf yuan per keer, dat is op de kop af
vier gulden. In de andere klassen kost
een middageten van bescheidener om
vang en zonder bier nog geen vijftig
cent. Wanneer de tweede klas aan de vis
(uit de rivier, dus met veel graten) toe is,
blijkt elke raamplaats bezet te zijn en
wordt er onbedaarlijk gelachen om ons
gepruts, alsof we grappige reuze-panda's
zijn. De veihgheidsoffïcier, die tot de
onzen behoort, heeft er plezier in, maar
Ming ergert zich. 's Avonds en daarna
nog vier maal geeft de tweede klas op
nieuw een gedwongen voorstelling - voor
ons ontbijt hebben de andere-klassers
blijkbaar geen belangstelling. De Yangt
ze is tijdens het hele traject dat we van
daag afleggen druk bevaren; er zijn niet
alleen veerboten als onze „nummer:
drie", maar ook zwaarbeladen duwbak
ken die soms met dne tegelijk in slak-
kegang door een motorboot worden
voortgestuwd, en natuurlijk de onver
mijdelijke smalle scheepjes die met de
roeikracht van acht, tien of twaalf man
worden voortbewogen. Zo nu en dan
drijft een sampan voorbij met een vissei
er in die traag naar de „nummer drie" j
wuift. De volgende aanleghaven is Wan-
xian. Ming, die na een lange middag
slaap weer aan dek is gekomen, vertaalt
de naam als „plaats van de tienduizend
produkten". Desgevraagd verklaart zij:
in Wanxian kun je van alles kopen op
de zogenaamde nachtelijke vrije markt,
waar de prijzen niet door de regering
worden gecontroleerd. Die markt begint
pas na zonsondergang en is tot in de
kleine uurtjes open". Wat je daar dan
wel kunt kopen? „All^s, van een ijskast
tot gegrilde varkensstaartjes en natuur
lijk zijde want Wanxian is een zijde-
stad. Maar wacht met zijde kopen tot in
Shanghai. Daar krijg je betere kwaliteit
voor minder geld". „Nummer drie" arri
veert pas om half elf in Wanxian, twee
uur achter op het schema. Ondanks het
late uur gaan we in het voetspoor van
enkele honderden Chinese mede-passa
giers rond middernacht de vrije markt
verkennen, op zoek naar gegrilde var
kensstaartjes. Voor Ming hoef ik er geen
mee te brengen.
LEO VAN VLIJMEN