Dierenb
maakt h
bijna on
£eidóc6ou4orit
JAN SCHREI
Twee maten
een meneer, met en wit boordje, een of
andere ingenieur en die zegt: helemaal
fout. Waanzinnig! Een handelsmaat
schappij in karper is het, die OVB. Gras
karper importeren om sloten en ander
dichtbegroeid water te begrazen. Ik ken
een water, hier vlakbij, waar het stikte
van de ruisvoorn. De kanten zijn tot op
tien centimeter boven water afge vreten.
Geen ruisvoorn is er meer te vinden.
Dat water is kapot gemaakt. Een zwem
bad is het geworden. Daar kan ik me
ontzettend kwaad over maken".
Volgens Schreiner is het fout te denken
dat de toestand van het viswater verbe
tert. „Integendeel. Hij gaat nog steeds
achteruit. Wij vinden het prachtig als de
reclame ons laat weten dat een of ander
wasmiddel milieuvriendelijk. Maar wat
moet ik daar nu mee? Een wasmiddel
dat niet schadelijk is Daarmee heb je
toch nog geen verbetering? Echt, ik voel
me af en toe een dorpsgek. Je hoort van
zoveel kanten dat het beter gaat, dat je
bij jezelf gaat denken, zit er aan mij nu
een steekje los? Echt, ik stel me niet op
het standpunt, dat ik het allemaal zo
goed weet. Maar ik heb wel het besef,
dat we maar even op deze wereld zijn.
In die korte tijd verpesten we ontzettend
veel. Ik kan nog genieten van een simpel
bloemetje, een vogelnestje en ga zo maar
door. Maar het wordt steeds moeilijker
om daar met grote mensen over te pra
ten. Ik blijf er wel over schrijven. Laten
we onszelf toch eens tegen het licht hou
den. Wij vinden andere dingen zo be
ZATERDAG 17 MEI 1986
langrijk, dat we de milieuvervuiling op
de koop toe nemen. We moeten heel
snel ingrijpen, anders hoeft het niet
meer".
„Schrijven over de hengelsport is leuk.
Vissen is een optelsom. Je vismaat, de
omgeving, de sfeer. Eigenlijk is het pad
vindertje spelen. Vergelijk het maar met
eten in de open lucht. Je krijgt af en toe
een hap zand binnen, je roostert een
stuk vlees dat nooit gaar wordt, maar
toch smaakt het lekker. Je geniet in je
vakantie van een goedkoop Italiaans
wijntje op een terras in de zon. Thuis
smaakt dat spul niet. Hoe komt dat?
Door de sfeer. Zo is het ook met vissen.
Het vangen van vis is een aardige bezig
heid, maar die handeling speelt zich af
in een paar minuten. Daar trek je geen
hele dag voor uit. De sfeer erom heen is
veel belangrijker dan het vissen zelf. Al
moet ik bekennen dat ik tijdens het vis
sen een vreselijk fanatiek kereltje ben.
Daar betrap ik me dan op. De drang om
vis te vangen is wel degelijk aanwezig.
Maar er is meer. Dat probeer ik over te
brengen".
„Dat enthousiasme brengt ook beperkin
gen met zich mee. Een zakenman zal ik
nooit worden. Als er bij mij iemand in
mijn hengelzaak in Amsterdam komt,
dan zal ik iemand niet iets aanpraten
waarmee hij niet uit de voeten kan. Ik
probeer zelfs mensen van de koop van
bepaald materiaal af te houden als ik
denk dat zij er niet gelukkig mee wor
den. De markt wordt overspoeld met
dingen waar ik niet achter sta. Dat ver
koop ik dan ook niet. De Winkle Pieker
bijvoorbeeld. Een hengeltje dat een grote
populariteit geniet. Dat is uit Engeland
komen overwaaien. Haal je de buigzame
top van die hengel af, dan houd je een
aanwijsstok over. Ik heb er twee in de
zaak als afschrikwekkend voorbeeld".
Vissen in zoet water. Het kanaal, de ri
vier, de wetering en de plas. Nu het weer
wat beter wordt, neemt het aantal vis
sers langs de waterkant toe. Toch is het
sinds kort mogelijk een heel jaar lang te
vissen. Het gesloten seizoen in de maan
den maart en april bestaat niet meer.
„Vergelijk het met de oorlogstijd. Toen
kon je nauwelijks aan vlees komen. En
wat werd er over gepraat! Met name
door diegenen die in de goede tijd niet
meer dan een keer in de week een klein
stukje voorgeschoteld kregen. Je keek er
gens naar uit. En dat was ook net een
van de aantrekkelijkheden van het geslo
ten seizoen. Je mocht iets niet, wat je zo
graag wilde doen. Van mij mag de over
heid weer tot het gesloten seizoen over
gaan. Maar dat is een kwestie van poli
tiek. In dit land met zijn grote werkloos
heid heeft men besloten de sportvisserij
het. hele jaar door mogelijk te maken.
Da^r kan ik begrip voor opbrengen.
Toch denk ik in deze tijd altijd weer
even terug aan een paar jaar geleden.
Wat wilde je weer graag naar de water
kant. Je bereidde je helemaal voor. En
zodra het seizoen openging, moest je er
bij zijn. Zo zie je maar, je blijft je hele
leven lang een kind".
DAVID LEVIE
FOTO: CEES VERKERK
Sinds hij de wereld verblijdde met
„Flitsend nylon", zijn de boeken van
Schreiner als warme broodjes over
de toonbank gevlogen. „De
Encyclopedie van de Sportvisserij"
en „Vissen met de matchhengel" en
het „Groot Sportvissersboek" zijn
daar slechts een paar voorbeelden
van. Praten over vissen met Jan
Schreiner is een tijdrovende maar
boeiende aangelegenheid. Wanneer
hem echter de vraag wordt gesteld
wat vissen voor hem betekent, geeft
hij voor de verandering een kort en
zeer krachtig antwoord. „Vissen, dat
is mijn hele leven".
PURMEREND - Hij beschouwt zijn
hobby als een afwijking waarmee hij
heeft leren leven. „Vergelijk het maar
I met een plantje, 't Begint te groeien en 't
e blijft groeien". Aan het woord is Jan
Schreiner, auteur van achtendertig boe-
ken over de hengelsport. Met een hand
vol makkers stond hij destijds aan de
rand van de kweekvijver van de natio
nale sportvisserij. Van heel nabij maakte
hij een ware revolutie mee. Voor de oor
log telde ons land nog geen vijftigdui-
zend hengelaars, mensen die hoe dan
i ook een vis wilden verschalken ten ein
de hun karig belegde brood met enig ei-
wit te versieren. Thans is dat aantal uit
gegroeid tot een waar legioen van zo'n
anderhalf miljoen hobbyisten die hun
liefhebberij een echte sport noemen.
Niet iedereen is daar even gelukkig mee.
De Dierenbescherming bijvoorbeeld. In
IS haar ogen is het plantje van Jan Schrei
ner een laagland vol onkruid dat met be
hulp van de publieke opinie verdelgd
dient te worden. Veel kans geeft Schrei
ner zijn tegenstanders niet. Net als veer-
tig jaar geleden toen hij de grote sprong
voorwaarts van vissen naar sportvissen
voorspelde, ziet hij een tweede omwen-
1 teling in het verschiet. Aan het eind vafi
j dit jaar verschijnt zijn zoveelste boek
werk dat de titel „Quiver- en swingtip-
vissen compleet" meekrijgt. „Over pak-
en weg vijftien tot twintig jaar is er vrijwel
niemand meer in Nederland die nog met
een vaste hengel vist", stelt Schreiner.
<e„De swingtip biedt de sportvisser onge
kende mogelijkheden om zijn sport op
I een unieke wijze te beoefenen".
■•v' Kort na de oorlog deed een toen nog on-
bekende Schreiner eenzelfde voorspel-
ling. Het nylon deed zijn intrede en hij
twijfelde geen moment. Eindelijk kon de
veel eerder ontwikkelde werpmolen wor
den toegepast. De combinatie van molen
en nylon maakte vissen op afstand in
eens mogelijk. Hij zette zich achter zijn
schrijftafel en een paar maanden later
zag „Flitsend Nylon" het levenslicht. Er
B was echter een probleempje. Er diende
een uitgever gevonden te worden.
Dozijn
Schreiner „Ik ben meer dan twee jaar
bezig geweest om dat boek op de markt
te krijgen. Ik liep een uitgever tegen het
lijf en die vroeg mij hoe groot de markt
was. Ik kende een dozijn mensen die er
net zo bezeten van waren als ik, dus ik
antwoordde: „Ongeveer twaalf man".
Maar geschikte hengels waren er vrijwel
niet. Daarna vroeg hij hoeveel winke
liers dat spul verkochten. „Eentje", ant
woordde ik. „Een winkelier in Den
Haag". „Dus u schrijft over iets dat er
nog niet is, maar wel komen gaat?".
„Precies", gaf ik ten antwoord. Hoe ik
dat wist. Ja, hoe weet je dat? Ik voelde
dat gewoon. Van hoogconjunctuur en
een zee aan vrije tijd was toen nog geen
sprake. Toch zijn ook dat factoren ge
weest die hebben bijgedragen tot de
vlucht van de hengelsport". Het boek
werd overigens toch uitgegeven en het
beleefde acht drukken. In totaal zijn er
veertigduizend van verkocht. „Nu is het
hopeloos verouderd. Dat komt doordat
de jonge Kluwer, mijn uitgever, geen
wijzigingen toestond. Jammer, want als
ik dat boek om de twee jaar had kunnen
bijwerken, dan had het nu zijn veertigste
druk beleefd. Maar ik heb één probleem.
Ik kan niet met normale mensen om
gaan. En uitgevers mag je tot die catego
rie rekenen".
„Dat bedoel ik met die afwijking. Ik ben
bezeten en ik probeer in mijn boeken
iets van die bezetenheid over te brengen
aan de lezer. Het is net als een lekker
hapje. Dat wil je ook graag aan anderen
laten proeven. Ik had dat al als kind. In
Den Haag liep ik als het maar even kon
langs de waterkant. Ik was geboeid, ge
fascineerd. Elke keer kreeg ik dat gevoel
van bewondering en verwondering over
me. Dat heb ik nu nog. Wanneer ik het
IJsselmeer zie, raak ik los van de werke
lijkheid en word ik me ervan bewust dat
er onder die grote oppervlakte een we
reld bestaat die miljoenen jaren oud is.
Maar als kind was ik dus al door dat wa
ter gegrepen. En van het een kwam het
ander. Salamandertjes vangen met een
netje, op stekelbaarsjes vissen met een
Nu de zon zich weer laat zien, trekt
sportvissend Nederland er massaal
op uit. Temidden van dat legioen
ontbreekt Hagenaar Jan Schreiner,
de „geestelijke vader" van de
nationale sportvisserij en schrijver
van een kleine veertig boeken over
de hengelsport en alles wat daarmee
te maken heeft. Hij heeft een tijdje
moeten leven met een lichamelijke
handicap en gaat binnenkort onder
het mes. De Hagenaar, die
tegenwoordig in Purmerend woont,
heeft echter goede hoop de
waterkant spoedig op te kunnnen
zoeken. Nu doodt hij de tijd met het
schrijven van zijn zoveelste boek.
kromme speld. Ik heb eens zes weken
gespijbeld. Van de lagere school ja, want
meer heb ik niet. En maar vissen. De
vangst ging naar vrienden en bekenden,
want ik was wel zo slim om er niet mee
thuis te komen".
„Nee, ik zette de vissen niet terug. Dat
kwam niet in je hoofd op. Voor de oor
log had je twee soorten vissers. Brood
vissers en amateurs. Die amateurs waren
bepaald niet het beste deel van de natie.
Bezinksel van de maatschappij was het,
de goeden niet te na gesproken. Min
stens vijftig procent viste om zich aan
het oog van moeder te vrouw te kunnen
onttrekken. Maar er werd weinig gevist;
ze zetten het op een zuipen. Men zei wel
eens: „De een hangt zich op, de ander
gaat vissen". Ik durf te beweren, dat de
vissport aan die lieden nog steeds een
kwalijke naam te danken heeft".
Gevoel
„De verandering bij mij kwam in de
oorlogsjaren. De werpmolen was al der
tig jaar daarvoor uitgevonden. Ik kreeg
in de gaten, dat je met werpen geweldige
resultaten kon bereiken. Maar hengels
waren er niet. Die moest je dus zelf gaan
bouwen. De resultaten waren prima.
Maar daar zat je dan met een emmer vol
vis. Op een bepaald moment komt dan
de dag waarop je zoveel vangt dat je je
afvraagt wat je ermee moet doen. Zeven
dooie snoeken, dat is toch doodzonde.
De volgende keer vang je weer een
prachtige snoek en je denkt, ben ik niet
mesjogge? Dan kijk je voorzichtig om je
heen en je zet zo'n vis terug. Opeens be
vangt je dan een ander gevoel. Je vindt
jezelf een geweldige kerel. Je hebt iets in
jezelf overwonnen. Hetzelfde gevoel als
op het moment, dat je besluit om niet
meer te roken. Voor het eerst komt dan
de ethiek om de hoek kijken. Vanaf dat
moment ben ik gaan lezen. Boeken over
biologie. Je leert wat over schakels in de
natuur. Het een kan niet buiten het an
der. Ik kwam tot de conclusie, dat de
mens de enige levensvorm is die gemist
kan worden in die schakel. Als je nagaat
wat wij vernielen in deze wereld, niet te
geloven. Langzaam maar zeker drong
het tot me door. De visstapel is een cul
tureel bezit, waaraan veel mensen ple
zier beleven. Die mag je niet zonder eni
ge noodzaak om zeep helpen. Ik ben
daarover gaan schrijven. De ethiek van
het vissen is nu maatschappelijk aan
vaard. De- visserij is veranderd in een
spel, het is niet te vergelijken met wat
het vroeger is geweest. Iedereen vist nu,
de werkloze, de arbeider, de dokter.
Maar het spel is onderhevig aan normen
en spelregels. Een stuk ethiek. En dat
laatste is verkeerd in de ogen van de die
renbeschermers".
„Welwillende mensen hoor, de dierenbe
schermers, begrijp me goed, maar ik
vind de wijze waarop deze dames en he
ren de sportvisserij benaderen demago
gisch. Ik noem dat het „Walt-Disney-
syndroom" onder de mensen, Op het
moment dat wij geboren worden, ligt er
een speelgoedbeer in onze wieg waarmee
we vertrouwder raken dan met onze ou
ders. Daarna lezen we boeken, waarin
dieren tot alles in staat zijn. Vervolgens
komen de tekenfilms en dat vertekende
beeld raken we ons leven lang niet meer
kwijt. Gevolg: dieren wordt hetzelfde
leefpatroon toegedicht als mensen. Elke
keer krijgen we dezelfde vraag: „Hoe
zou u het vinden als u aan de haak werd
geslagen en uit uw element werd ge
sleurd?". Met dezelfde logica kan ik ant
woorden: „Hoe vindt u het om op vier
poten rond te lopen, uitgelaten te wor
den met een riem in de regen en een le
ven lang een halsband om uw nek te
dragen?". Maar serieus. Het is nooit be
wezen dat een vis pijn heeft of niet.
Neem de prooivis. Of hij wordt gegrepen
of hij vlucht. Andere mogelijkheden zijn
er niet. In de natuurfilosofie leren we,
dat het vermogen tot het waarnemen
van pijnprikkels de bedoeling heeft om
preventieve bescherming te bieden. Die
bescherming heeft bij de vis geen zin.
Wanneer die bescherming geen zin heeft,
mag je de conclusie trekken dat het ver
mogen om pijn waar te nemen bij vissen
overbodig is. Of ik dit geloof? Ik weet
het niet. Ik weet dat het bewijs is gele
verd dat een vis geen pijn voelt in de
kieuwdeksels, de onder- en bovenkaak
en de vinstralen. Een haak in de bek?
Daar heeft een vis geen hinder van. Als
onze nagel met een haak in aanraking
komt, doet dat ook geen pijn".
„De Dierenbescherming maakt onze
sport onmogelijk. Dat is een gevolg van
de ethiek die wij in het leven hebben ge
roepen. Als we vis zouden meenemen en
hem zouden opeten, was er niets aan de
hand. Niemand die kritiek kan uitoefe
nen omdat er in dat geval een duidelijk
doel voor ogen staat: vangen en opeten.
Wij maken er echter een sport van, een
sport waaraan wij genoegen beleven en
dat mag niet. Kijk, een mens komt op
drie manieren in aanraking met vis.
Siervis, sportvis en voedsel. Ik weet dat
veertig procent van de vissen die ten be
hoeve van aquariumhouders wordt ge
vangen tijdens het transport sterft. Nooit
hoor je daar iets over. Kom je bij de vis
handel, dan is dat niets meer maar ook
niets minder dan één groot lijkenhuis.
Op de markt zie je vis nog leven. Het
dier gaat langzaam dood. Geen kwaad
woord van de dierenbeschermers. Waar
om worden wij dan zo aangepakt? Dat is
meten met twee maten. Ik heb daarover
een open brief geschreven in een sport
krant. De eerste reactie van de Dieren
bescherming moet nu nog binnenko
men".
Jan Schreiner gaat zeer voorzichtig met
vissen om. Hij onthaakt het beest met
natte handen en zet hem vervolgens
voorzichtig terug. Het leefnet is voor
hem taboe. Maar je hoeft maar langs de
waterkant te kijken en je constateert dat
menige „sportvisser" hardhandiger te
werk gaat. Duizenden en nog eens dui
zenden vissen leggen jaarlijks op een
kommervolle wijze het loodje ten behoe
ve van die categorie. „En die groep is
groot, ik weet het. Ik ben dan ook veer
tig jaar bezig om daarin verandering te
brengen. Lees mijn boeken en artikelen
er maar op na. Oefen je je hobby ver
standig uit, dan berokken je een vis zo
weinig mogelijk leed. De ethiek is mede
onstaan om dierenleed tot een minimum
te beperken. Maar zolang er niet is be
wezen dat een vis pijn lijdt, ga ik onver
droten door. Zodra het bewijs geleverd
wordt dat een vis pijnprikkels kan waar
nemen, stop ik. Acuut".
Tot zover de Dierenbescherming. Maar
er zijn nog meer groepen die naar lucht
happen als de naam Schreiner valt. De
OVB, de landelijke Organisatie ter Be
vordering van de Binnenvisserij bijvoor
beeld. „Die mensen weten echt niet waar
ze mee bezig zijn. Volgens deze heren
moet alle snoek groter dan zeventig cen
timeter uit het Nederlandse viswater
verdwijnen. De snoek weet zich al meer
dan twintig miljoen jaar in dit onder
maanse te handhaven en dan komt er