De dokter
soms
zelf op
de divan
p
li nd
le -
of
ZATERDAG 8 FEBRUARI 1986
AMSTERDAM - „Ongelimiteerde
kunst". Dat is de letterlijke verta
ling van het miljoenenbedrijf dat
de 33-jarige Amsterdamse kunst-
uitgever Jos Smit vier jaar geleden
aarzelend op poten zette. Een
woordspeling waarmee Smit diver
se kanten uitkan: als tegenstelling
tot limited, of gelimiteerd, beperkt,
of naamloze vennootschap. Maar
voor Smit betekent het voorname
lijk: kunst zonder grenzen. En dat
op prentbriefkaart of poster, waar
mee hij inmiddels de halve wereld
bestrijkt; de andere helft moet op
passen.
Jos Smit is een vriendelijk, bedachtzaam
mens, een ras-Amsterdammer met het
innerlijk van een Chinees: je weet nooit
precies wat hij denkt, maar wat zich in
dat denkhoofd afspeelt, is veel en speels
en een beetje ironisch. Hij zegt achte
loos: „Nou heb ik toch miljoenen kaar
ten en posters. Maar denk niet dat ik
thuis ook maar één reproduktie aan de
muur heb".
Zo is Jos. Nu hij zijn schaapjes op het
droge heeft, na kommervolle jaren, dat
wel, kan hij geamuseerd zijn medemens
volgen, of die medemens nu concurrent
is of niet. „Luister", zegt hij. „Een grap
pig verhaal. Onder de naam „Goodbuy
Cards - je begrijpt de woordspeling -
ontwerp ik zelf prentbriefkaarten, zoals
die kaart met allemaal hartjes, die teza
men een brief vormen. Nu komt er een
vent bij me die z'n tas opendoet en er
een ontwerp uithaalt: een brief, die al
leen uit gekleurde pijltjes bestaat. Als je
achter de code ervan kwam, kreeg je ook
nog een hele tekst. Zegt die kerel: „Dat
heb ik ontworpen. Nou ja, het idee heb
ik een beetje gejat van een onbekend be
drijfje. Leuk hè?".
„Ik vond het dus niet zo leuk. Ik zei:
„Ja, heel leuk. Alleen vervelend dat ik
dat onbekende bedrijfje ben".
Studentje
Smit bestrijkt met zijn kunst-prentbrief
kaarten en posters niet alleen Nederland,
maar ook Engeland, Duitsland, Frank
rijk, de VS, Japan, Italië en nog vieren
twintig andere landen. Van een dubbend
studentje kunstgeschiedenis dat z'n kan
didaats niet eens haalde, werd hij direc
teur van AU Art Unlimited, met vijf
tien man in vaste dienst, drie parttimers
en nog een paar in voorbereiding. En dat
als resultaat van een poging om schuld
eisers tevreden te stellen, want het was
helemaal de bedoeling niet dat hij een
wereldbedrijf ging stichten. Smit wilde
alleen maar
September 1980. Als penningmeester
van zijn faculteit van de Vrije Universi
teit ging Smit catalogi voor zijn mede
studenten inkopen: handel. Waarvan de
baten naar de faculteitskas gingen. Smit
zette de contacten privé voort, ging over
de kop en begon met een vriend in de
Jordaan een boekwinkeltje met posters
en prentbriefkaarten. Het winkeltje ging
over de kop. Onder het eeuwenoude
motto: „Als je de mensen eerst maar
binnen hebt", zette Smit het winkeltje
aan de Prinsengracht voort, met het ac
cent op prentbriefkaarten die hij uit
Amerika liet overkomen. Het ging een
beetje beter, maar de schuldeisers bleven
eisen.
Maja
Smit: „Toen kreeg ik een foto van een
rustige dikke dame in handen en daar
kattenhaters of
katten
liefhebbers deze
Verzopen kat"
van fotograaf
Jim McLagan
het meest
verzenden is
niet bekend.
Maar de plaat
was wel goed
genoeg voor een
prijs van
World Press
Photo.
zag ik een poster in. Zoals het zo vaak
bij mij gaat, kwam er tussen de fotograaf
en mij een ruilhandeltje tot stand en
mocht ik die foto gebruiken. Ik heb heel
Amsterdam met die vrouw, Maja, als
poster illegaal dichtgeplakt, met de naam
van Art Unlimited erop, want die naam
had ik inmiddels al bedacht. De belang
stelling groeide en van dat moment af
ben ik bij gaan drukken, ben ik gaan on
derhandelen met kunstenaars, zo'n vijf
honderd nu, want hun rechten wil ik
niet ontlopen. Overigens kan ik zeggen
dat ik inmiddels de grootste Mondriaan-
collectie heb".
In 1984 kon Jos Smit de laatste schuld
eiser uit zijn onrustige jaren tevreden
stellen en kon hij zich op zijn gemak aan
zijn imperium wijden. Smit stelde m di
verse landen distributeurs aan en ont
dekte gaandeweg dat de meeste dingen
die hij leuk vond, ook door anderen leuk
werden gevonden. „Maar niet altijd",
licht hij toe. „Eerst hadden we die „I
hartje rage", die begon met I love
New York, als ik het goed heb. Als vari
ant bedacht ik een serie I hatemet
een duivelskopje voor „hate". Die serie
heeft nooit gelopen. Soms kleun je mis,
een andere keer prik je raak, zoals met
Monique, waarin de vrouw in zwart-wit
nog net herkenbaar is. Daar zijn miljoe
nen van verkocht".
Opzoek
Deze opvallende Monique is één van de
tweeduizend verschillende kaarten,
waarmee steeds iets aan de hand is; Jos
Smit, die aanvankelijk op zoek ging naar
treffende voorstellingen, hoeft er het
kantoor niet meer voor uit: wekelijks
worden hem ontwerpen aangereikt. „Ik
koop de rechten van reproduktie op
kaart of poster alleen als het ontwerp me
bevalt en daarna beslist de winkelier. Ik
ben maar intermediair en dat houdt in,
dat als een winkelier niet wil verkopen
wat ik mooi vind, het niet in de winkel
komt".
Wat Smit mooi vindt, is niet onder één
noemer te vangen. Hij heeft een wat gril
lige smaak: Mondriaan in zijn vroege en
late periode, maar ook scabreuze pren
ten. hij heeft winnaars van World Press
Photo onder contract en anderen met in
ternationale naam, onder wie Paul Huf.
Maar wat hij ook op kaart of poster aan
biedt. het is nooit zoetig of clichématig,
eerder indringend en prikkelend.
Smit is zich ervan bewust dat hij als een
komeet door het zakenleven schiet en
hij geniet ervan dat hij nu in staat is be
drijfjes in Amerika op te kopen die net
zo noodlijdend zijn als zijn vroegere on-
derneminen. „Dat is het mooiste, daar
aan kan ik merken dat het me goed gaat.
Je kunt aan de bankrekening zien of het
een bedrijf goed gaat. Maar ik heb geen
cent op de bank, ik investeer. Zuid-
Amenka is voor mij moeilijk te berei
ken, omdat de landen daar de invoer
rechten verviervoudigen en ik zit nog
niet in Rusland. Maar dat komt mis
schien. Ik heb de Hermitage in Lenin
grad geschreven en ten antwoord gekre
gen dat ik in Moskou moet zijn. Dus
schreef ik naar Moskou, maanden gele
den, tot dusver zonder antwoord te krij
gen".
Weelde
Jos Smit, na vier jaar aan de top van de
kunstzinnige handel, kan de weelde bij
benen. „Maar of ik dit werk blijf doen,
kan ik niet zeggen. Soms overweeg ik die
studie kunsthistorie weer op te pakken,
maar dan bedenk ik me dat ik in dit
werk al te ver ben en dat het misschien
niet eens mogelijk is. Wat dat betreft
ben ik door mezelf verslagen, of heb ik
mezelf overwonnen, zo kun je het ook
stellen. Maar dat die afgebroken studie
m'n hele leven aan me zal blijven kna
gen, daar ben ik ook van overtuigd. Een
jaar nadat ik met die studie was gestopt,
moest m'n blindedarm eruit. Toen ik uit
de narcose bijkwam zag ik. nog helemaal
daas, de narcotiseur voor m'n prof aan
en begon ik over een opstel over goti
sche profielen. Kun je nagaan hoe het af
breken van die studie me dwars zat. Het
zal me m'n levenlang blijven achtervol
gen".
FRITS BROMBERG
ROTTERDAM - De dokter de
pressief. Tot aan de nek in psychi
sche problemen. Of zelfs verslaafd
aan ergere dingen dan de zwarte
koffie op zijn lange, drukke dagen.
Dat was de echo van een kort
krantebericht, dezer dagen. Geci
teerd: „Het landelijk netwerk van
contactpersonen bij wie artsen met
psychische en psycho-sociale pro
blemen kunnen aankloppen, blijkt
in een behoefte te voorzien. Artsen
komen namelijk in dergelijke ge
vallen nogal eens in een isolement,
doordat ze geen hulp kunnen of
willen vragen aan collega's in de
buurt". Genoemd werden proble
men zoals psychische stoornissen,
depressies of verslaving aan alcohol
en drugs. Het ging bij de nieuwe
vorm van hulpverlening om enkele
tientallen aanmeldingen in acht
maanden tijd. Waarbij de gedachte
aan het befaamde topje van de ijs
berg niet kan uitblijven. Met in het
verlengde daarvan de vrees: „Welk
bastion van eeuwenoude zekerheid
raakt nu weer aan het wankelen in
deze barre maatschappij?".
In Rotterdam heeft prof. dr. W. J. Schu-
del, hoogleraar in de psychiatrie aan de
Erasmus Universiteit, het er enigszins
druk mee. Op hem komen de vragen
„van buiten" af: hij is namelijk als
hoofdbestuurslid van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij tot Bevorde
ring der Geneeskunst voorzitter van de
werkgroep, die het „landelijke netwerk
van contactpersonen" in handen heeft.
Is er, gezien de berichten over blijkbaar
nodige hulpverlening, meer aan de hand
in dat doktersleven dan pakweg dertig
jaar geleden?
Verkeerd gesteld, zegt Schudel. De dok
ter moet namelijk niet los worden gezien
van het geheel van de samenleving. Het
totaal aantal zieken moet worden beke
ken en procentsgewijs zullen de artsen
daar zo ongeveer in meedraaien. Ze mo
gen dan door opleiding en ervaring wat
meer kunnen verdragen dan sommige
andere mensen, de last kan - zeker pe
riodiek - ook zwaarder zijn. Zo kom je
dan weer gelijk uit. Echter wel met de
verzwarende omstandigheid dat de arts
als „beroepsafwijking" de neiging heeft
eventueel bij zichzelf opkomende aan
doeningen te onderschatten of zelfs hele
maal niet op te merken. Laat staan dat
hij een collega raadpleegt of een hulpver
lenende instantie.
Isolement
Zo kom je toch bij het begrip „isole
ment", waarover de werkgroep van art
senhelpers spreekt in het gepubliceerde
bericht. Schudel wil dat nog wel aanvul
len. 't Is niet alleen het isolement waarin
de dokter verkeert doordat hij meent
zijn eigen dokter te moeten zijn. Er zit
ook veel isolement in de omstandigheid
dat hij tegenover een patiënt al helemaal
niets kan laten merken. Als ergens een
gebrek aan „referentiekaders" dreigt, is
het wel in de medische praktijk van alle
dag. Al is het gelukkig ook weer zo. dat
veel artsen een levenspartner hebben die
in staat is de lasten van het werk mee te
dragen. Voor het overige zou iedere dok
ter z'n eigen huisarts moeten hebben.
Dat is ook al vaker dan voorheen het ge
val, maar die arts raadplegen is vers
twee.
Toch moeilijk. Ook voor de patiënt.
Wat moet die denken van het feit dat de
golfslag van het leven nu ook al te hoog
gaat voor de rots in de branding: zijn
arts?
Zoals te verwachten valt, zegt Schudel
eerst dat die dokter ook maar een ge
woon mens is. Een stugge wandelaar op
de moeizame weg naar de ouderdom,
net als de meeste anderen. Maar door
zijn beroepskeuze en de inhoud die hij
daaraan geeft, heeft hij in de ogen \an
die anderen wel een bijzondere positie.
Vandaar een verduidelijkende „profiel
schets", in de visie van Schudel.
Humor
De knapste jongen of het intelligentste
meisje van de klas spelen geen rol in die
profielschets. Tienen met griffels en een
zoen van de juffrouw zijn eervol en ego-
strelend. maar ze maken van de bolle
boos niet zonder meer een goede dokter.
Schudel: „Ik heb liever een dokter die
technisch iets „minder" is maar als
mens aan de eisen van het vak voldoet,
dan een hoogvlieger die tekortschiet in
het menselijke vlak". De dokter zoals hij
die ziet moet aardig zijn, zonder te ver
vallen in oubollige schouderklopjes
mentaliteit. Relativerend vermogen
hebben, dat hem behoedt voor zelfover
schatting. En een gezond gevoel voor
humor, ook onder de ernstigste omstan
digheden. Uiteraard niet de „humor"
die hem zou inspireren tot het vertellen
van de beste bak van de week aan het
bed van een deerniswekkende zieke. Wel
de humor, die mensen in staat stelt de
dingen in hun samenhang en proporties
te zien. De echte humor, die bevrijdend
werkt. Schudel: „Sommige mensen kun
nen zo ernstig zijn, dat ze elk contact
met anderen verliezen".
Bij dag en bij nacht werkt die dokter in
een spanningsveld, waarvan hij zelf de
grenzen moet bepalen. De grens bijvoor
beeld tussen meeleven en medelijden.
Meeleven is een slagader in het contact
tussen dokter en patiënt. Medelijden
daarentegen trekt beide partijen de af
grond in. Elke medische arbeid wordt
dan onmogelijk en de patiënt verliest z'n
houvast - misschien zijn laatste.
Een andere bedreiging van optimale be
roepsuitoefening is de onzekerheid.
Schudel: „Je moet daarbij niet denken
aan een dokter die twijfelt aan de juist
heid van zijn zorgvuldig genomen beslis
singen. Het gaat om de onzekerheid die
inherent is aan het beroep. Je hebt alles
gedaan wat je kon en je hebt het goed
gedaan. Maar toch kan er binnen 't uur
een* fatale complicatie optreden, die niet
te voorzien was. Dat gebeurt niet alleen
in de huisartsenpraktijk, maar ook op de
afdeling intensive-care met al z'n toeters
en bellen. De ene dokter kan daar beter
tegen dan de andere. Wie voortdurend
denkt aan wat er allemaal zou kunnen
gebeuren met een patiènt, krijgt het heel
moeilijk. En de echte twijfelaar van na
ture wordt natuurlijk helemaal nooit een
goeie arts".
Drank, drugs
Toch houdt Schudel vast aan zijn eerder
geponeerde stelling dat het percentage
..medisch hulpbehoevenden" onder de
artsen ongeveer gelijk moet zijn aan dat
van de bevolking als geheel. Als het aan
tal probleemdrinkers - zoals wordt aan
genomen - twee procent van de bevol
king beloopt, moeten daar zeshonderd
van de dertigduizend artsen bij zijn.
„Het verschil is alleen, dat ze in hun
werk snel tegen zichtbare moeilijkheden
oplopen, zodat er weinig kans is op con
tinuïteit van het drankprobleem".
Drugs dan, eventueel via de greep in de
medicijnkast? Schudel: „Vroeger kwam
dat veel vaker voor dan nu. Opium.
Niemand lette daar op, het was voor de
leek een volslagen onbekend gebied. Nu
de maatschappij met een drugsprobleem
geconfronteerd wordt, ligt dat anders.
Het publiek wijst drugs af en dat werkt
uiteraard ook door bij artsen. Daarbij
komt nog dat het voor een dokter niet
zo gemakkelijk meer is een greep in de
medicijnkast te doen voor eigen gebruik.
De inspectie van rijkswege is streng en
veel ogen kijken mee".
En de depressies, ook met name ge
noemd in de publikaties over de hulp
verlening aan artsen? Schudel: „Nog
maals, hetzelfde percentage als in het
grote geheel. Maar vraag me nou niet
hoe hoog dat is. Je kunt er geen bevol
kingsonderzoek naar doen. Strikt geno
men kun je wel zeggen, dat iedere derde
Nederlander 's morgens wakker wordt
met een depressie. Maar daarmee is niet
gezegd, dat 't allemaal hulpbehoevende
patiënten zijn".
Geruststellend
Lijkt het toch niet een beetje op een ge
ruststellend verhaal voor de patiënt, te
genover wie de dokter niet zo gauw het
achterste van z'n tong laat zien? Schudel
maakt bepaald niet de indruk daarmee
bezig te willen zijn. De „doorsnee-per
centages" die hij heeft genoemd sluiten
al uit dat aan dokters minder zou kun
nen „mankeren" dan aan andere men
sen. Schudel betreurt het ook allerminst,
dat het bericht over de zelfhulpgroepen
van artsen in de krant is gekomen, nadat
er aanvankelijk alleen over geschreven
was in het eigen orgaan „Medisch Con
tact". Elke manier waarop artsen erop
gewezen worden dat ze zelr ook wel een?
hulp nodig kunnen hebben, is hem wel
kom. De vertrouwensrelatie tussen dok
ter en patiènt kan daardoor alleen maar
worden versterkt.
„Want nog even over die vertrouwensre
latie", zegt Schudel. „Wie realiseert zich
eigenlijk, dat wij in ons land - en dat
geldt dan vooral voor de huisarts - een
vrijwel uniek systeem hebben? In andere
landen zoekt iemand die ziek is „een
dokter", desnoods via het telefoonboek.
Hier kun je altijd terecht bij je eigen
huisarts: de dokter die nog precies weet
wanneer Truusje de mazelen heeft ge
had, die de persoonlijke problemen van
de patiënten kent. Een levensechte bege
leider van de wieg tot het graf. Boven
dien is de Nederlandse huisarts de spil
in de hele eerste-lijnsgezondheidszorg. 't
Heeft met dit verhaal misschien niets te
maken, maar ik wil het toch nog eens ge
zegd hebben. Want het is iets, waarmee
we erg gelukkig kunnen zijn".
AADSCHOUTEN
'cgidóesou/umit'