Van oorlepeltje tot onbruikbare vingerhoed Kapelzaal is centrum voor jonge kunstenaars Onvoorstelbare hoeveelheid naaigerei in Leidse Lakenhal Oorlepeltjes Sierlijk Greitobbetje K O-DIRECTEUR TJITTE WEBER: Ceidóc Soiwcwit Naaldenkokers van rond 1760; met onderaan de cachets, waarmee je een Een chatelaine; „Engels", eind 19e eeuw. Dit hadden de uitgaande dames stempel met je familiewapen op delicate zaken kon drukken. honderd jaar geleden niet zelden aan hun ceintuur hangen. LEIDEN - Het is eens mode ge weest - vooral in de op sommige terreinen nogal extravagante 19e eeuw op weg naar het fin de siè cle - om het naaigerei bij zich te dragen. Op het lijf als het ware en vaak als juweel toegevoegd aan het vrouwenkostuum. De gordel, de ceintuur, ging door een soort gesp of clip, et voila, daar hep de gegoe de dame elegant henen met aan haar „chatelaine", bengelend aan kettinkjes, schaartje, gecombineerd met naaldenkoker, speldenkussen en soms een priem. Madame ging dan op weg naar een naaikransje om er gezellig met vriendin nen te kouten of kwaad te spreken. Dan nam ze graag haar naai-etui of kostelijke naaidoosje mee. Want het was praten en breien in die vergleden tijden. Je kunt best de laatste roddeltjes uitwisselen en toch tegelijk met fijne steekjes aan het naaien blijven. De mannen zaten, ook in de tijd van Beets, gewoonlijk te kaarten, maar hun vrouwen bleven zich nuttig maken door te borduren of andere hand werkjes te verrichten. Met rode koontjes, eventueel. Zelfs reukflesjes a la Paris en minuscule opschrijfboekjes vonden een plaatsje in het Hollandse naaigarnituur. Maar meestal wapenden de opgesmukte dames zich met dergelijke snuisterijen aan de ceintuur voor „het mooie". Als er niet met de naald in een stuk textiel werd gestoken dan staken ze elkaar toch wel de ogen uit met hun hangend zilver werk. Naaigerei. Een vergane cultuur apart. Welke vrouw herstelt vandaag nog de knollen in haar mans sokken, huh. wat? Geen toch zeker! Ze kijken wel mooi uit: „Laat 'ie maar dne paar voor een tientje in de aanbieding kopen". Zo gaat dat tegenwoordig met onze vrou wen. Maar de „dure grapjes" van onze (gefor tuneerde) overgrootmoeders gingen nog verder. Niet zelden werd het zelfs on smakelijk. Zo werden er. binnen het pakket van het naaigerei, rijgnaalden ge bruikt in combinatie met zogeheten oor lepeltjes. Van zilver weliswaar, maar toch bleven het oorlepeltjes. Wat was namelijk het geval? Het glad maken of aanvetten van stugge, harde handwerk- draden en bandjes gebeurde met kaars vet. Jawel, maar ook met oorvet dat met behulp van dergelijke oorlepeltjes uit het oor werd gehaald en opgelepeld Deze en andere toestanden worden uit voerig geshowd en beschreven op een tentoonstelling in de Singelzaal van het stedelijk museum De Lakenhal aan de Oude Singel in Leiden. Onder de titel „Verzameld en getoond; Naaigerei". Tot 6 april duurt het feest. De conservator van het stedelijk museum, drs. Ingnd Moerman, heeft er de nodige aandacht en zorg aan besteed. Een en ander op ba sis van een tijdelijke aanbieding van een mevrouw (die uiteraard onbekend wen ste te blijven, omdat het geëxposeerde kapitalen vertegenwoordigt). Deze me vrouw dan kocht in haar leven en in goeden doen een schat aan naaigerei. haar bankrekening. Het is eigenlijk een beurs, in de Singelzaal van De Lakenhal. Maar het is kostelijk wal de vitrines te bieden hebben en drs. Ingrid Moerman is er helemaal mee in haar element. Ze heeft trouwens zelf van die naaidozen in haar bezit. Het is de moeite waard om eens rond te neuzen in die Singelzaal. Neem. bijvoorbeeld, die zilveren naal denkokertjes (eind 18e eeuw), heel ko ket. met onderin een cachet waarmee je je eigen familiewapen al^ zegel kon ge bruiken. Het gemak dient de welvarende mens. „Verzameld en getoond; Naaige rei" laat ook iets „doodengs" (althans volgens mevrouw Moerman) zien: een naaimandje, vervaardigd van een ge schubd gordeldier. dat - bij wijze van Naaidoosje met zilveren inhoud, 19e eeuw. Niet zozeer uit verzamelwoede, maar eerder met het oog op geldbelegging en als appeltjes voor de latere dorst. Die dorst is er dan nu en ze wil wel van haar uitzonderlijke spulletjes af. Het komt dan ook foor, dat hevig gechar meerde bezoekers van de expositie een serieus bod doen op een naaldenkoker, een naaidoosje (2200 gulden), vingerhoe den (als onpraktische - gladde - curiosa zijn er bij die de portretten dragen van Lady Di en the Queen; en daar glijdt de naald gegarandeerd op uit), of op duim- ringen en beursjes. Ingrid Moerman no teert dan bereidwillig de namen en geeft die na afloop van de tentoonstelling door aan de mevrouw die haar naaigerei 't liefst ziet opvliegen ten faveure van ZATERDAG 1 FEBRUARI 1986 handvat - opgerold in z'n eigen staart bijt. Maar er waren mevrouwen die zich daardoor niet van de naaiende wijs lie ten brengen. Een voorbeeld van 19e- ccuws gewild realisme wellicht. Maar het naaigerei in vervlogen dagen bleef weergaloos sierlijk. Naalden waren al een kostbaar bezit die in de bruids schat meegebracht werden. Mevrouw Moerman: „Het kon daarom voorko men dat in een huishouden met ver scheidene dienstboden toch slechts een naald beschikbaar was". Dat geeft te denken. Naalden waren zo precieus, dat ze in kokertjes bewaard werden: al vanaf de middeleeuwen. Daar waren de naai- denbockjes. vooral Engels, en de ceuwe- noudc vingerhoeden, die volgens een Engelse theorie uit 1855 een laat 17c- eeuwse Nederlandse vinding zouden zijn; Britse larie, rubbish natuurlijk, want al eeuwen eerder beschermden onze goedgemutste voormoeders haar nog niet gemanicuurde vingers bij het edele naaiwerk met een schildje van hout. been of leer. Maar halverwege onze Hollandse Gouden Eeuw vervaar digde men in onze streken al gegoten vingerhoeden aan de lopende band; met putjes, groeven en al. Het naaigerei ontwikkelde zich in vroe ger tijden van kammen en messen, die aan koorden en kettingen werden meege dragen, tol de verfijnde apparatuur die in de vorige eeuw schering en inslag werd. Zakjes, tasjes en beursjes versche nen, waarin een vouwschaar (zelfs een benen, waarmee je nauwelijks knippen kon), priem, naaldenkoker en vinger hoed verborgen waren. Soms met mu ziekdoosjes in de bodem van de met ko per, ivoor of zilver schitterend versierde naaidozen. Er werd nog meer overdre ven: odeurflacons, inktpotjes en schrijf gerei vulden het naaigerei aan. Meetlin ten zelfs. Om zich te kunnen overtuigen van de goede lengte die de koopman aan de deur had aangegeven. Het betere naaiwerk was een voorliefde van onze voormoeders, zowel in de lage- 1 re als de hogere landen: tafelklemmen en speldenkussens, met ga ren spoeltjes, het 1 filetwerk. het hooivorkje (waarmee je een vierkant koord kon maken dat niet kon rekken). Ga daar nu nog maar eens aanstaan. Welnu. drs. Ingrid Moerman heeft zich erin vastgebeten en is er aan gaan staan. Min of meer in opdracht van de mevrouw die er vanaf wou. maar toch! Dan heb ik het nog niet eens gehad over de kluwenhouder of breibeugel (eind 18e eeuw rn zwang), over het „breitobbetje" of breimandje of de ga- renwindcr die origineel bij het tamboere ren werd gebruikt. Ach, de kluwenhou der met benen spoel; waar is hij geble ven! En vingerhoeden deed je vaak ca deau. in de tijd toen Chopin nog recitals gaf en Schumann z'n Kinderszcnen toonzette. Alles was nog van elpenbeen, van ivoor dus en erg precieus. Een erg pronkend geval in de Singelzaal is een werktafeltje: Chinees, derde kwart van de 19c eeuw. Eigendom van De La kenhal en derhalve tentoongespreid als opluistering van de expositie. Ingrid Moerman verkneukelt zich bij deze „Im port de Chine". Al in de 18e eeuw begon de VOC, de glorieuze Verenigde Oostin- dische Compagnie (die onze republiek op de been heeft geholpen en nu steeds meer. postuum, naam begint te krijgen dank zij onderzeese ontdekkingen) met het. vanuit Kanton, invoeren van porse lein en lakwerk. Met als bestemming Hollandse salons van standing of bou- j doirs. Chinees porselein (de Engelsen noemden dat produkt doodgewoon „China") kon niet meer stuk: borden. theepotten, nachtspiegels, terrines, kan nen. kopjes en zelfs complete serviezen De VOC heeft inmiddels onderzees voor een lawine gezorgd en de antiekhandel is er niet bijster gelukkig mee. Maar de collectionerende mevrouw die De Lakenhal met haar boeiende collectie heeft opgezadeld moet het er maar mee doen. „Ook al kun je. volgens mij. met een benen schaar niets knippen zegt Ingrid Moerman. TON PIETERS I Leiden komt direkt na de twee grote steden Den Haag en Rotterdam met het grootste mu ziekaanbod in Zuid-Holland. Een eervolle plaats in een provincie met een zo rijke cul tuur. Maar ook landelijk scoort uw stad hoog in vergelijking tot andere middelgrote steden", aldus drs. P. H. Schoute. burgemeester van Wassenaar en tot voor kort wethouder van cul turele zaken in Leiden. Pianist Herman Uhl- horn, in Leiden veelvuldig te beluisteren, vult aan: „Jullie verkeren in een unieke situatie. Ik feloof niet dat er veel andere steden zijn, die ezocht worden door grote orkesten met solis ten en dirigenten van naam. Bovendien heeft Leiden een uitstekende en uitgebreide accom modatie. Wanneer er dan ook nog iemand is die daarop alert inspringt, iemand met artistie ke kwaliteiten (hij is een uitstekend pianist), een levendige creativiteit paart aan organisa tievermogen. en die ook nog door zijn aimabe le persoonlijkheid het vermogen heeft mensen aan zich te binden, dan mag je gerust stellen dat Leiden in een bevoorrechte positie verkeert Want het gebeurt maar zelden dat al deze ei genschappen tegelijk in iemand vertegenwoor digd zijn aldus Herman Uhlhorn De man over wiens hoofd al deze lovende woorden worden uitgestort is A' O-directeur Tjitte Weber. A O heeft op dit ogenblik twin tigduizend inschrijvers: een stichting die uitste kend Jloreert. LEIDEN - Met alle loftuigingen op zak bezoeken we de heer Weber in zijn werkkamer in het K O-ge- bouw aan de Oude Vest. Hij rea geert wat verlegen: „Nou ja, dat doe ik niet allemaal alleen. Vergeet mijn medewerkers niet die een on gelofelijke hoeveelheid werk verzet ten. Want muziek is maar een on derdeel van hetgeen K O doet". K O organiseert in Leiden als enige vrijwel alle concerten en komt in Zuid- Holland direct na de twee grote steden met het grootste muziekaanbod. Weber over dit resultaat: „Het is zo geleidelijk gegroeid. Onze Leidse bevolking houdt van muziek en daarop konden we inha ken. We kunnen echt wel spreken van een unieke situatie. Er is hier natuurlijk een prachtige accommodatie, maar het feit dat we elk seizoen de grote orkesten in de meesterserie hebben, is heel uit zonderlijk. We zijn de enige in deze pro vincie. Onze grootste zorg is dan ook dit stuk muziekcultuur te behouden". „Maar ook in de sector kamermuziek doet zich een opmerkelijke groei voor, die vooral veel jonge mensen trekt. Aan vankelijk zochten we bekende ensembles aan en dat doen we trouwens nog. Maar nu krijgen we aanbiedingen, zelfs zo veel dat we een keuze moeten maken. De Kapelzaal is een centrum geworden voor jonge kunstenaars die hier podiumrouti ne opdoen en van hen zijn er verschei dene die hun solistencarrière al tot het grote podium hebben uitgebouwd". Dat Tjitte Weber in Brussel is benoemd tot jurylid in het internationale pianoconcours wil hij op de valreep ook nog wel vertellen. „Ook buitenlandse solisten komen hier en twee van hen komen jaarlijks terug: de pianisten Jenn^ Zacharieva, een Bul gaarse, en de Amerikaan Steven Mayer. Beiden zijn doorgedrongen tot het Rot terdamse Conservatorium, waar ze zijn aangezocht voor een meestercursus. Bei den treden nu ook met de Nederlandse grote orkesten op. Zijdelings was daar K O bij betrokken en dat heeft weer geleid tot een nauwe samenwerking met het Rotterdams Conservatorium, met de directeur John Floore, een artistiek dy namische man. Het gevolg is dat door Jenny Zacharieva en Steven Mayer uit wisselingsconcerten tot stand zijn geko men. Zo gaat het Ludwig Trio - het zijn alle drie docenten van het conservatori um - naar Bourgas in Bulgarije even eens voor het geven van een meestercur sus. Wat nu de samenwerking met het Rotterdams Conservatorium betreft, van de gastdocenten die daar komen - en dat zijn meestal internationaal bekende persoonlijkheden als bijvoorbeeld de En gelse dirigent Simon Rattle - schuift John Floore wel eens enigen naar K O door. Ik denk dat als ik voor het vol gend jaar de beroemde flamenco-gitarist Paco Pena aankondig, de Kapelzaal te klein zal zijn. Mede door toedoen van John Floore krijgen we volgend jaar een jazzconcert, want jazz is ook een van de vakken die daar worden gedoceerd. Jon ge begaafde kunstenaars die daar al zijn afgestudeerd of die op het punt staan hun studie af te ronden, krijgen bij ons een try out". „Inmiddels hebben we ook een interna tionale serie in samenwerking met de TROS. Het zijn allemaal prijswinnaars in diverse concoursen, die door de TROS in Nederland zijn geïntroduceerd en die ook radiouitzendingen krijgen. De serie is bij ons al aan de gang en is erg de moeite waard". Op dit ogenblik komt Julian Reynolds binnen, de jonge Engel se dirigent van „Per Musica", het inter nationale orkest dat nauwe banden met K O heeft gekregen. In het volgend seizoen zal het in de Meesterserie optre den. Een hartelijke begroeting volgt en Julian Reynolds mengt zich in het ge sprek. Hij onthult dat ze zijn uitgeno digd voor het Muziekfestival op Kreta en dat Tjitte Weber met hen als solist zal optreden. „Wacht eens even", roept deze haastig, „dat heeft niets met K O te maken, dat is afdeling privé". Maar dan komt het er toch uit, zij het dan ook wat verle gen: Tjitte Weber treedt in het buiten land wel meer als pianosolist op, in Griekenland (Athene), in Italië en in nog wel meer landen. „Maar dat doe ik uit sluitend in mijn vakantie", vult hij aan. Dit neemt niet weg dat hij overal in Eu ropa een connectiekring heeft opge bouwd die van groot nut is voor K O in Leiden. Dat hij in Brussel is benoemd tot jurylid van het „Concours internatio nal de piano. Bösendorfcr-Empire" dat in april plaats heeft, wil hij op de val reep ook nog wel even kwijt, temeer om dat hij erg geïnteresseerd is in de laurea ten daar. die mogelijk ook nog wel eens hier zouden kunnen komen. BEP RIJNDERS

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1986 | | pagina 26