„Echt knuffelen kunnen we haar nooit" /pÉSPi ltSïitï; mm De pijndokters Ccidóc Qowumt' Met de voet in de broekzak In'°niiatie boven I water halen t,é"'en In de ?'e8ra"e van 07aa'" cr«ariaa! van rfmenleving Hei vestigd aan dn vcra"g'nn il !e' l Middelbar Sc,sw8 29 AD Dokters specialiseren zich steeds meer. In Amerika gaat het grapje datje daar aparte dokters hebt voor de behandeling van de linker- en voor de rechternier. Je hebt specialisten, superspecialisten en supersuperspecialisten (de laatsten zouden bijna alles weten over bijna helemaal niets). Maar pijndokters, die zijn er nog niet zo lang. Het besef dat pijn meer is dan een on aangenaam bijverschijnsel van ziekte en dat bestrijding ervan een medisch doel op zich kan zijn, dat besef is pas een jaar of tien geleden echt doorgebroken. Voor al bij beoefenaren van de anesthesiolo gie. op zich zelf al een jong vak. Maar goed. Intussen is het een volwaardig spe cialisme geworden dat veel meer in houdt dan het toedienen van de knock- J. Paalman out tijdens de operatie. Het ligt voor de hand dat deze specialisten in verdo vende middelen zich ook hebben toege legd op het bestrijden van pijn. Dat lijkt maar zo. Pijnbestrijding is pas een jaar of vijf een verplicht onderdeel van de opleiding tot anesthesioloog. Een heel groot probleem is de bestrijding van pijn bij kanker. Kanker is in veertig procent van de gevallen te genezen, bij zestig procent van de patiënte dus niet. Van die zestig krijgt meer dan de helft op het einde van het ziekbed te maken met heftige of zelfs ondraagbare pijn. Dat zijn ongeveer twintigduizend men sen per jaar. Wat kan de dokter dan bie den? Het is eigenlijk te weinig bekend dat de „gewone" medische behandeling vaak wordt voortgezet om de pijn te ver lichten. Vaak wordt juist om deze reden nog geopereerd, bestraald of chemothe rapie bedreven, ook als de patient is „opgegeven". Pijnbestrijding met allerlei soorten pijnstillers is natuurlijk meer be kend. Daar zijn grofweg twee soorten van. De lichte pijnstillers (aspirine, paracetamol e.d.) die het nadeel hebben dat ze van wege hun lichte werking op de duur minder helpen. En de zware, maar die hebben weer het nadeel dat ze vaak ver slavend zijn en dat de patiënt er steeds meer van nodig heeft. De grote vooruit gang zit hem niet in de ontdekking van allerlei nieuwe middelen. Veel belangrij ker is dat er nu met een pijnplan wordt gewerkt. Wat heeft de patiënt op dit mo ment nodig en wat houden we achter de hand voor als de pijn erger wordt? Er bestaan receptenboeken waar dat voor elke fase van het ziekbed is uitgewerkt. Tamelijk nieuw, van de laatste tien, vijf tien jaar, zijn allerlei methoden om te zorgen dat de pijnsignalen de hersenen niet kunnen bereiken. De theorie daar achter is vrij simpel. Een voorbeeld. Als weefsel wordt beschadigd, dan stuurt het via de zenuwen signalen naar de herse nen. Pas in de hersenen voelen we de pijn. Je kunt ze dus onderscheppen en dat is precies wat anesthesiologen in be paalde gevallen doen. Met een spuitje wordt zenuwdodende stof in het rugge- merg ingebracht om de pijnroute te on derbreken. Het klinkt vervaarlijker dan het is. De „percutane chordotomie" is bijna niet pijnlijk en ziekenhuisopname is vaak niet nodig. Omdat pijnsignalen over een speciale kabel in het ruggemerg lopen, blijven andere dan pijngevoelens intact en treden er geen verlammings verschijnselen op. Helaas is niet elke pijn voor deze behandeling geschikt en werkt de methode niet langer dan ander half jaar. Maar helpen doet het wel. In vijfenzeventig procent van de gevallen raakten de patiënten hun pijn geheel kwijt. Deze behandeling wordt jaarlijks bij on geveer tweehonderd mensen (cijfers 1984) toegepast. Veel? De Nijmeegse anesthesioloog B.J.P. Crul vindt van niet. In een artikel in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde schreef hij vorig jaar: ..Dat is maar een klein ge deelte van het aantal patiënten dat er ei genlijk voor in aanmerking zou komen". Als redenen noemt hij de moeilijke tech niek, de onbekendheid van de artsen met de huidige mogelijkheden van pijn bestrijding bij kanker en de gebrekkige organisatie op dit gebied in de zieken huizen. De laatste argumenten pleiten niet erg voor de medische stand. Ze staan ook niet op zichzelf. In de interna tionale vakpers worden regelmatig de zelfde klaagzangen aangeheven terwijl - zoals het Geneesmiddelen Bulletin al vijf jaar geleden schreef - „het zeer goed mogelijk is deze pijn (bij kanker) te be strijden of tot een draaglijk niveau terug te dringen". Ter verontschuldiging van de dokters zou je kunnen aanvoeren dat het ver schijnsel pijn te groot is voor de medi sche wetenschap. Pijn is meer dan een zenuwsignaal dat naar de hersenen loopt en daar voelbaar wordt. Sommige kan kerpatiënten, die succesvol van hun pijn worden verlost, worden prompt over spoeld door een intense angst voor hun naderende einde. Zielepijn. Helemaal wordt dat duidelijk als je het slagveld van heel wat medische reputaties over ziet: de behandeling van de onbegrepen pijn, pijn waarvoor geen harde medische reden te vinden is. Daar zijn bibliothe ken over volgeschreven die zich in een paar zinnetjes laten samenvatten: men snapt niet hoe dat kan en vaak is er wei nig of niets tegen te doen. Ook speciale pijnteams, verzamelingen van deskundi gen op velerlei gebied, kunnen er vaak weinig tegen uitrichten. Pijn blijft een raadsel. Net als het feit dat dokters op het gebied van pijnbestrijding meer kun nen dan doen. chen Anneke en Jan Ane mysterieus. Al gauw blijkt waarom. Anneke van Ber- kum is inmiddels halverwerge haar derde zwangerschap. Van prenataal onderzoek in de vorm van vruchtwaterpuncties wil len ze niets weten. „Dat doe je alleen als je een abortus zou willen indien er met de vrucht iets mis is. En dat willen we in geen geval. Volgens het Genetisch Cen trum is de kans dat dit kind ook OI heeft trouwens kleiner dan een procent, al weet je het dan toch nog steeds niet zeker. We beseffen dat het mogelijk is dat ook ons derde kind aan die aandoe ning zal lijden, maar dat accepteren we. We blijven optimistisch, zonder zorge loos te zijn in de zin van: het komt zoals het komt", maakt Jan Arie van Berkum duidelijk. Voor Willemijn wijkt het leven op veel fronten af van wat andere kinderen op die leeftijd doormaken. Toch willen haar ouders proberen haar zo veel mogelijk van het „gewone* leven deelgenoot te doen zijn. „Als ze de leeftijd heeft willen we haar naar een gewone school laten gaan. We hopen althans dat dat mogelijk is en dat ze niet te vaak iets breekt, want dan zou ze te veel achter komen". Ze peinzen er trouwens niet over hun doch ter in een internaat tc plaatsen: „Dan zou ze alleen omgang hebben met ande re gehandicapten en helemaal in een ei gen, geïsoleerd wereldje gaan JèVen. Daarom gaan we er ook zo veel mogelijk' met haar op uit: naar de speel-o-theek of naar de stad, zodat ze maar zo veel mo gelijk andere mensen ziet. Want omdat we hier vrij afgelegen wonen heeft ze geen speelkameraadjes, alleen Berend. Toch willen we proberen haar optimale kansen te geven, maar we moeten eerst zien hoe ze zich verder zal ontwikke len". Bij de dag Wat dat betreft leven de Van Berkums bij de dag: „Zolang ze niks breekt is het goed", klinkt het nuchter. Toch heeft va der Jan Arie het moeilijker met z'n dochter dan zijn echtgenote. „Ze ver trouwt me niet", zegt hij. „Ze is eigenlijk ook, jong als ze is, bang voor mannen. Bang geworden, omdat het vooral man nen, artsen, zijn geweest die haar pijn hebben gedaan als een breuk moest wor den onderzocht. Ze stuurt me ook vaak bij d'r weg. Dat is eigenlijk m'n grootste probleem". Anneke van Berkum heeft, als Wille mijn s dagelijkse verzorgster, een andere band met haar dochter. „Ik vind het ver schrikkelijk dat ik haar soms pijn moet doen, want ook als ze een gebroken been heeft, zal ze toch gewassen moeten wor den en een schone luier moeten hebben. Ik doe dat wel zo snel mogelijk, zodat de pijn ook zo gauw mogelijk is geleden. Maar toch de gewone dingen worden dan het moeilijkst". Ze vertelt dan dat ze vaak met verwondering zit te kijken naar moeders die hun baby bij het ver schonen aan de benen optillen. „Hoe het verder met haar zal gaan? Daar hebben we geen idee van. Haar ziekte komt in vier vormen voor, waar van er een dodelijk is. Die vorm heeft ze niet, want dan zou ze al na enkele weken zijn overleden. Maar verder is er nog heel weinig over te zeggen, al hebben we daar voor onszelf wel een beeld van door onze contacten met andere patiën ten. We hebben er ook geen idee van hoe oud Willemijn kan worden: er zijn Ol-patiënten van zestig, zeventig jaar. Maar daar gaat het ons niet om; we wil len bij Willemijn niet kijken naar wat ze niet kan. maar naar wat ze wel kan. En daar proberen we dan het beste van te maken". JENNY POLMAN Anneke van Berkum: „We proberen te kijken naar wat ze wel zal kunnen; niet naar wat ze allemaal moet missen". Een op de vijftigduizend kinderen wordt geboren als een brekebeentje. Het kind lijdt dan aan de erfelijke aandoening „osteogenesis imperfecta" (een Nederlandse naam is nog niet voorhanden), een afwijking aan het steungevende weefsel die wordt veroorzaakt door een niet goed functionerende eiwitsynthese. Het gevolg daarvan is dat onder meer het skelet, het tandbeen, de gewrichtskapsels en het steunweefsel van de huid zich niet goed ontwikkelen. Botten kunnen daardoor gemakkelijk breken of kromgroeien. Daarnaast zijn Ol-patiënten te herkennen aan hun blauwe oogwit, achterblijvende groei, abnormaal beweeglijke gewrichten (in het verleden kwamen ze nogal eens als attractie op de kermis terecht omdat ze hun voet in hun broekzak konden steken), afwijkingen aan het gebit en mogelijke doofheid. Overigens is de breekbaarheid van de botten niet altijd even groot: de ene Ol-patiént breekt in zijn leven maar af en toe iets, de andere zeventig, tachtig keer of nog vaker. „BREKEBEENTJE" WILLEMIJN HATTEM - „Soms hoor je plotse ling iets knakken en prompt begint ze te huilen. Dan weten we dat het weer zo ver is en ze opnieuw een arm of een been heeft gebroken". Anneke (26) en Jan Arie (27) van Berkum uit Hattem zijn de ouders van de ruim 2,5 jaar oude Wille mijn. Hun dochter kan met recht een „brekebeen" worden genoemd, want ze lijdt aan een zeldzame, aangeboren aandoening aan het steungevende weefsel en dat bete kent dat ze bij het minste of ge ringste een ledemaat breekt. „Ze is nu gelukkig zo oud dat ze zelf kan zeggen dat bijvoorbeeld haar been, zoals ze het zelf noemt, „kapot" is en waar ze pijn heeft, maar in de begintijd hebben we het daar wel moeilijk mee gehad. Als ze huilde wist je nooit waarom. Kwa men er tranen alleen maar omdat ze ver drietig was of omdat ze iets had gebro ken? Langzaam maar zeker hebben we echter geleerd hoe we met haar moeten omgaan. Maar echt knuffelen kunnen we haar nooit". Willemijn werd in maart 1983 met de aandoening geboren. Nooit hebben de beide ouders er enig vermoeden van ge had dat hun tweede kind niet in orde zou zijn; tijdens de zwangerschap had niets daarop gewezen. Zij merkten het pas na de geboorte. De boreling had ex treem kromme beentjes, te korte lede maten in verhouding tot de rest van haar lichaam en een heel zachte schedel met een fontanel over het gehele hoofd. Bovendien had ze meteen al een gebro ken arm en een gebroken rib. „De diagnose was meteen dat onze dochter leed aan osteogenesis imperfec ta, kortweg 01, maar verder konden de artsen ons weinig vertellen", blikken An neke en Jan Arie terug. „We kwamen al leen te weten dat de aandoening bete kende dat ze heel broze botten had, waardoor ze wat vaker dan anderen iets zou breken. Op het moment zelf besef je nauwelijks wat dat inhoudt. Pas later, nadat we in contact waren gekomen met andere Ol-patiënten. hoorden we dat een van de verschijnselen ook dwerg lid van de (patiënten)vereniging Osteo genesis Imperfecta. Zijn dochter mag zich dan motorisch nog niet verder heb ben ontwikkeld dan een baby van een half jaar, geestelijk is ze helemaal bij en zeker een half jaar voor op leeftijdgeno ten. „Willemijn moest wel", zeggen haar ou ders. „Ze praatte al voluit toen ze ander half was. Dat was voor haar ook de eni ge mogelijkheid om duidelijk te maken wat ze wilde. Een gezond kind kan naar zijn speelgoed toegaan als het dat wil hebben; Willemijn kon alleen met haar mond haar wensen kenbaar maken. Ze komt nu echter op een leeftijd dat ze zich wel bewust begint te worden van haar handicap; ze weet dat ze anders is, maar verbindt daar nog geen conclusies aan. Eën voorbeeld: als zij een ansicht kaart krijgt met een kind in bed, zegt ze: „Als dat kindje beter is kan het weer lo pen". Kunnen lopen is voor haar nu al synoniem met gezond zijn". In haar korte leven heeft peuter Wille mijn al minstens.tien-keer een arm, been of rib gebroken^ .Bijvoorbeeld als ze moest hoestehT maar soms ook zonder dat er een duidelijk aanwijsbare oorzaak was. Breekt ze een arm of been dan wordt er een dun verbandje om de breuk gelegd, omdat gips voor haar beenderen te zwaar is en alleen maar meer letsel veroorzaakt. Zit de breuk op een moei lijk te behandelen plek dan wordt er niets aan gedaan en moet het spontaan genezen. Dat gaat overigens net zo snel als bij andere kinderen, want Willemijn is verder volkomen gezond. „Ze is wei nig ziek en een opmerkelijk blij kind met een heel positieve levensinstelling", vinden haar ouders. Over de „ziekte van de glazen botten" is nog erg weinig bekend. Geschat wordt, op basis van gegevens uit Engeland, dat er in ons land zo'n 600 Ol-patiënten zijn. De ziekte is erfelijk, maar hoe de overerving verloopt is nog niet duidelijk. Noch bij Anneke, noch bij Jan Arie van Berkum komt de ziekte in de familie voor. Derde Op de vraag of zij er nu over denken geen kinderen meer te krijgen, glimla- ZATERDAG 7 DECEMBER 1985 lh)fn ëmgWlj I ^ericrv'o3"- kee "epuesule". i* 00rartsen andereC||ap^ Pet'a^°°e Langzaam maar zeker hebben we wel geit Hattem nu, ruim 2,5 jaar na de geboorte groei was. Dat was voor ons eigenlijk de grootste klap, want tot dat moment had den we altijd gedacht dat Willemijn wel iswaar een ziekelijk, maar verder een volkomen normaal ogend mens zou worden. Achteraf zijn we echter blij dat de artsen ons nooit meer hebben verteld dan ze wisten; nu zijn we er stukje voor beetje achter gekomen dat ze op later i hoe we met Willemijn moesten omgaan", zt i hun „brekebeentje". leeftijd doof kan worden en slechte, bruine tanden zal krijgen". Willemijn van Berkum zal hoogstwaar schijnlijk nooit kunnen lopen, omdat haar benen het gewicht van haar li chaam niet kunnen dragen. Tenzij er als nog een medicijn wordt gevonden voor de nu nog als ongeneeslijk te boek staan de ziekte. Nu, klein als ze is, zit ze vrij Jan Arie en Anneke van Berkum uit wel altijd in haar rolstoeltje, waarmee ze zich uitstekend weet te redden. Ze be weegt zich voort door met haar handjes de wielen rond te draaien en alleen haar anderhalfjaar oudere broer Berend mag haar duwen. „Na een paar dagen kon ze al met haar karretje omgaan en nu kan ze al keren op een vierkante vloertegel", vertelt Van Berkum, inmiddels bestuurs-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1985 | | pagina 22