fr
na ie
„Sarge" Jablonski
beste vriend van
Hill Street-acteur
Robert Prosky
Wie is er
bang voor
cholesterol?
>£eidóc0ou^cuvt-
ZATERDAG 26 OKTOBER 1985
I
nobelprijs'85
U kent wel die treurig stemmende
reclamespotjes van de Nederlandse
Hartstichting. Korte samenvatting
van de inhoud: alles wat lekker is,
is slecht. Te veel eten mag niet, te
vet eten ook niet, te veel luieren is
slecht, je in de zenuwen gooien
doet hart- en bloedvaten geen goed
en roken mag al helemaal niet.
Waar haalt de Hartstichting die ze
kerheid vandaan?
Tja, dat is een moeilijk punt. Kijk, alle
deskundigen zijn het er over eens dat de
opgemelde dagelijkse zonden niet goed
zijn voor hart- en bloedvaten. Maar wat
precies het grote publiek als goede raad
moet worden voorgeschoteld, daarover
woedt al meer dan tien jaar een felle opi-
niestrijd tussen deskundigen.
Geen wonder dat dit jaar de Nobelprijs
voor de Geneeskunde ging naar twee on
derzoekers, Joseph Goldstein en Michael
Brown, die iets exacts over dit onder
werp te melden hebben. Ze deden een
belangrijke ontdekking over het verma
ledijde cholesterol en baseerden daarop
een theorie die op veel tot nu toe onbe
antwoorde vragen een antwoord kan ge
ven. Vragen als, waarom krijgt de een,
bij eenzelfde dieet, wel een hartinfarct,
en de ander niet? Hoe komt het dat ziek
ten aan hart- en bloedvaten in de wester
se wereld doodsoorzaak nummer een
zijn? Is er een gerichte therapie moge
lijk? (Jawel) Enzovoort. Wat is er aan de
hand.
Als cholesterol door de darmen wordt
opgenomen, begint het aan een tamelijk
ingewikkelde reis. Eerst maakt het li
chaam het cholesterol vervoerbaar door
het te binden aan een eiwit, LDL, dat je
als een soort cholesterol-vrachtwagen in
het bloed kunt beschouwen. Het
LDL-cholesterol gaat vooral naar lever,
eierstokken en bijnieren. De lever maakt
er gal van, eierstokken en bijnieren ge
bruiken het als grondstof voor de aan
maak van hormonen. Tot zover is cho
lesterol een onontbeerlijke voedingsstof.
Helaas duikt deze „onontbeerlijke voe
dingsstof' ook op in verstoppingen van
de bloedvaten. In de vettige prop die
bloedvaten van het hart (hartinfarct) of
hersenen (attaque) dodelijk kunnen af
sluiten, zit een overmaat aan cholesterol.
Te veel cholesterol in je bloed is dus ook
niet goed. Toch is de een gevoeliger voor
een cholesterolrijk (eieren, dierlijk vet,
zuivelprodukten) dieet dan de ander. De
theorie van Brown en Goldstein geeft
daar een verklaring voor.
In 1973 ontdekten ze dat de lichaamscel
len precies zoveel LDL-cholesterol opne
men als ze nodig hebben. Hoe kan dat?
Op de celwand maakt de cel een soort
losplaats waar de LDL-vrachtwagen. kan
aanleggen: de LDL-receptor. Heen de cel
veel cholesterol nodig dan maakt die cel
veel van deze receptoren; is het verza
digd met cholesterol - en dat is belang
rijk - dan maakt het minder receptoren.
Een overmaat aan LDL-cholesterol in
het bloed kan daarom op twee manieren
ontstaan. Ten eerste door een veel te
cholesterolrijk dieet. En ten tweede
doordat het lichaam van huis uit te wei
nig van die LDL-receptoren maakt.
Een wreed experiment van de natuur be
vestigde deze theorie. Een op de miljoen
kinderen hebben een gigantische over
maat aan LDL-cholesterol in hun bloed.
Ze kunnen al op tweejarige leeftijd een
hartinfarct krijgen omdat het choles
terol hun bloedvaten verstopt. De afwij
king is erfelijk. Wat bleek? Hun li
chaamscellen kunnen geen losplaatsen
Michael Brown (rechts) en Joseph Goldstein, winnaars van de Nobelprijs voor de
geneeskunde '85. Zij vonden het antwoord op de vraag waarom de een wel en de ander
niet gevoelig is voor cholesterol.
(receptoren) maken, zodat al het opgeno
men cholesterol in hun bloed blijft circu
leren. Bij een op de vijfhonderd mensen
komt die erfelijke afwijking in minder
uitgesproken vorm voor; ze maken wel
receptoren, maar te weinig. Het interes
sante van de theorie van Brown en
Goldstein is, dat het voor beide groepen
een oorzakelijke behandeling voor hun
kwaal mogelijk maakte.
Bij een kind dat helemaal geen recepto
ren had, werd een (receptorrijke!) lever
getransplanteerd. Voor zover bekend
met goed resultaat, want de behandeling
is nog steeds zeer, zeer experimenteel.
Voor mensen die wel - maar te wei
nig - receptoren kunnen maken bedacht
men het volgende. Op de eerste plaats
een cholesterol-arm dieet. Bovendien gaf
men hen middelen waardoor het li
chaam uiterst verkwistend met het aan
geboden cholesterol omspringt. Daar
door daalt het cholesterolpeil in het
bloed en daardoor daalde bij hen het
voorkomen van ziekten aan hart en
bloedvaten.
Goed, dat zijn uitzonderingen, maar wat
heeft de theorie te vertellen over „nor
male" stervelingen die ook in overmaat
ten onder gaan aan deze ziekten? Bij
veel „normale" mensen wordt het aantal
losplaatsen voor het LDL-cholesterol
verminderd door een veel te rijk dieet
aan cholesterol. Onderzoek wijst uit dat
dit bij vijftig procent van de westerlin
gen het geval is. In een artikel in het
blad Scientific American schrijft het be
kroonde duo dat alleen een extreem
dieet het cholesterolpeil naar veilige
waarden kan brengen: geen zuivelpro
dukten meer, geen eieren en bijna geen
vlees. Moet dat nou echt? Nee, vindt het
duo. Óp de eerste plaats zou dat maar
voor de helft van de bevolking een goe
de raad zijn, want de overigen kunnen
bij wijze van spreken net zoveel choles
terol eten als zij willen; hun aangeboren
overmaat aan LDL-receptoren kan dat
cholesterolrijke dieet best aan. Boven
dien zouden bij zo'n dieet andere ziek
ten kunnen ontstaan. En ten derde
- heel realistisch -: mensen houden
zich toch niet aan dit draconisch dieet.
Wat Browns en Goldsteins theorie wel
mogelijk maakt is dit. Het is nu in prin
cipe mogelijk om tamelijk precies aan te
geven wie wel een verhoogd risico loopt
op het krijgen van hart- en vaatziekten
en wie niet. De risicogroep kan dus ge
richt worden behandeld. En verder kan
men ook heel doelgericht op zoek gaan
naar geneesmiddelen die de aanmaak
van deze LDL-receptoren stimuleren.
De farmaceutische industrieën zijn al
druk op zoek naar deze gouden handel.
De „Hiil" kwart over zes. Agent Renko peutert aan een
zak met oververse donuts. Zijn vriend en collega Bobby
Hill luistert aandachtig. Mick Belker schurkt zijn rug
tegen een deurpost. Detective Henry Goldblume fatsoe
neert zijn vlinderdasje en grinnikt om een schuine mop
van LaRue. De rest van het morsige gezelschap geeuwt.
•Alleen de man voor het schoolbord maakt een frisse,
uitgeslapen indruk. Sergeant (sarge) Stanislau Jablonski
leidt de „roll call", het altijd rumoerige ochtendoverleg
met de ..Hill Street Blues". Wie schiult er achter deze
eigenzinnige dienstkloppr? Hoe is het hem gelukt om
sergeant Esterhaus alias wijlen acteur Michael Conrad
te vervangen? Een ontmoeting in Hollywood met Ro
bert Prosky.
STUDIO CITY - Zelfs het vuil op de
luxaflex is niet oud. Ook de versleten
vloer tussen de wrakkige bureaus met te
lefoons zonder stekker is „gisteren" ge
legd. Alleen de krant op het bureau van
politiechef Furillo is echt van vandaag.
De decorontwerpers van Hill Street
Blues sloven zich uit om de set uitge
woond en stoffig te houden. Precies zo
als een echt politiebureau in een slonzige
wijk, ergens in een Amerikaanse metro
pool. Ook de agenten zijn menselijk.
Niemand wil voor Kojak spelen, de kale
„cop" die nooit eens mis grijpt.
Die middag zit sergeant Jablonski in zak
en as. Een mislukte valstrik voor een
stel valsemunters heeft hem achttien
honderd dollar armer gemaakt. Door de
telefoon maakt hij een hele scène. Om
dat echter een figurant - voorstellend
een orthodoxe jood die nerveus naar
Belker, de stoppelige speurder van de
Hill vraagt - zijn bril niet op had, moet
de scène voor de vijfde keer opnieuw.
Maar ook deze keer spuwt Jablonski
overtuigend zijn gal over zijn verdwenen
spaarcenten. De camera staat nog geen
drie meter van hem vandaan. Toch lo
pen er - uiteraard geheel volgens draai
boek - zeker drie agenten door het
beeld. Ook achter en opzij van Jablonski
krioelt het van agenten en arrestanten en
burgers die aangifte komen doen. Kort
om, een wanordelijke vluchtheuvel van
„law and order".
Van harte
Sergeant Stanislau Jablonski is de eerste
rol die acteur Robert Prosky van harte
een aantal jaren voor televisie durft te
spelen. Op de slaapbank in zijn stacara
van nabij Stage 15 in Hollywood legt hij
uit: „Tot voor kort had ik drie goede re
denen om de televisie-industrie links te
laten liggen. In willekeurige volgorde:
Het gros van wat Hollywood produceert
mag van mij meteen in de vuilnisem
mer; ik ben te veel aan het theater ver
knocht om me jarenlang aan een bepaal
de tv-serie te verplichten. En thuis in
Washington DC zaten drie opgroeiende
zonen".
Van die drie Proskys junior zijn er twee
de deur uit. richting toneelschool. De
jongste zit op de middelbare school. Dus
vader Prosky kan wat meer gemist wor
den. Intussen baarde Hollywood een
reeks wonderkinderen zoals Cheers en
Hill Street Blues; series waarvoor de op
Broadway vaak bejubelde acteur met ge
noegen thuis bleef. Bovendien kreeg Rq-
bert - „zeg maar Bob" - Prosky vorig
jaar een Tony-onderscheiding voor zijn
rol in Glenganw Glen Ross. Even later
rinkelde de telefoon. Zijn agent bleek net
Rechts: Robert
Prosky als sergeant
Stanislau
Jasblonski (de
oudere man
helemaal bovenaan).
Hij wijst naar de keurig rond zijn linker
oog gegrimeerde schaafwonden en lacht:
„Sergeant Jablonksi moet voortaan min
der zelf achter schurken aan rennen". Fi
nancieel gezien heeft Hill Street Blues
hem aardig wat kopzorgen bezorgd. „In
eens loop ik lachend naar de bank. Maar
tegelijkertijd moet ik me suf piekeren
om het vele geld goed te beleggen". Voor
alle zekerheid heeft hij eerst en royaal in
zichzelf geïnvesteerd door de oprichting
van Prosky en Associates. Door de Hol
lywood-dollars is echter een van zijn in-
spannendste hobby's in het slop geraakt:
het opknappen van huizen. „Een uit
noodzaak geboren hobby", verduidelijkt
hij. „Toen ik na mijn opleiding aan de
Theater Wing School in New York,
neerstreek in de Arena Stage in Was
hington DC was ik een gelukkig ge
trouwd, maar arm acteur. Ons eerste
huis, slechts zes straten verwijderd van
Capitol Hill, heb ik eigenhandig opge
knapt. Datzelfde heb ik gedaan met an
dere huizen. Nu sergeant Jablonski mijn
beste vriend is, heb ik steeds minder
trek in verbouwingen. Ik verdien er ook
niets meer mee. De kick is weg. Waarom
zou ik me nog langer uitsloven".
Behalve in Washington DC heeft het
echtpaar Prosky nu ook een eigen stek in
Studio City, vlakbij de MTM-Studio's.
„Het is ons eerste huis waar ik niets aan
hoef te vertimmeren. De keuken is van
alle gemakken voorzien. Zelfs de douche
wil niet lekken".
Charles Haid alias Renko klopt op de
caravan-deur. De hoogste tijd voor een
hapje eten. Maar Bob Prosky wil liever
naar huis. Over een kwartier begint de
uitzending van de honkbalwedstrijd tus
sen de Dodgers en de Cardinals ofwel
Los Angeles tegen St. Louis. Prosky gunt
zich geen tijd om zijn blauwe overhemd
met politiestrepen uit te doen.
HANS TOONEN
Links: Michael
Conrad als
brigadier Esterhaus
(links) stierf in het
harnas en werd
vervangen door
Robert Prosky.
gebeld door „Hollywood". Collega Mi
chael Conrad alias sergeant Esterhaus in
Hill Street Blues was in het harnas ge
storven. Of Bob nu wel zin had in een
tv-rol. Vast werk voor minstens drie sei
zoenen Daags daarop zat de 55-jarige
zoon van een Poolse kruidenier uit Phi
ladelphia aan tafel met Steven Bochco,
schrijver en producent van deze uitbun
dig bekroonde politieserie.
Pool
Prosky, terugblikkend: „Ik moest wel
met Bochco gaan praten, want ik had
geen trek in een tweede Esterhaus. Uit
stekende rol, hou me ten goede. Maar ik
wilde een sergeant neerzetten in wie ik
mezelf ook kon terugvinden. Volgens
het scenario moest de opvolger van Es
terhaus een ervaren politieagent zijn van
Ierse afkomst. Hoho, glimlachte ik tegen
Steven waarom geen Pool?". Waar
om ook niet!
Maar voordat Bob Prosky het uniform
aantrok van „sarge" Jablonski ging hij
eerst op bezoek bij zijn oom Matulesky,
een gepensioneerde politieagent in Phila
delphia. Bovendien las hij enkele politie
romans van Joseph Wambaugh, de
„Jan-Willem van de Wetering" van de
VS. „En ik ben een paar keer naar de
taakverdelingsbijeenkomst (roll call) ge
weest van de politie van Los Angeles",
bekent Prosky. „Als acteur behoor je je
te gedragen als een spons. Je zuigt je vol
met informatie over de leefwereld van
de uit te beelden figuur. Daarna pers je
er een paar parels uit". Toen sergeant
Jablonski voor het eerst op de „Hill"
kwam, stond de hele club hem op te
wachten. Zelfs Joyce Davenport (actrice
Veronica Hamel) vond Jablonski's de
buut belangrijk genoeg om er op haar
vrije dag 's morgens om zes uur voor
naar Stage 15 te komen.
Prosky heeft een hoge pet op van de
sfeer op en buiten de set van Hill Street
Blues. „Wij zijn een grote familie. Nie
mand van ons voelt zich een Ster of
loopt met zijn Grote Ik te koop. Jaloezie
bespeur ik evenmin. En dat er met de
schrijvers stevig te praten valt over de
ontwikkeling van de uit te beelden per
sonages staat buiten kijf'.
Om Jablonski zoveel mogelijk op Prosky
te laten lijken, heeft hij de schrijvers zo
ver gekregen dat ze de „sarge" regelma
tig de straat op sturen. „Jablonski is, net
als ik, een doorgewinterde vos die zich
zelf nog te lenig van geest en lichaam
voelt om bureauwerk te verrichten. Een
zelfoverschatting, waar menig vijftiger
mee op z'n gezicht valt. Als toneelacteur
had ik ook die neiging. Maar veel min
der dan op teevee. Kijk, een tv-serie
heeft altijd een open einde, net als in het
leven. Je weet nooit hoe het script ver
der gaat. Bij theater ga je avond aan
avond aan het einde van het toneelstuk
of dood of je eindigt alsnog happy".
ENSCHEDE -
Reeds zeven
duizend jaar
geleden werd
er bier gebrou
wen èn ge
dronken. Wel
iswaar niet in
onze streken,
maar toch is
door de eeu
wen heen bier
ook in ons
land een
volksdrank ge
worden. Er zijn echter wel verschil
len tussen toen en nu. Zoals het al
coholpercentage dat thans hoger
ligt dan bijvoorbeeld in de 17e
eeuw. En het vroegere bier was ge
zond. Dat wil zeggen: gezonder dan
water, dat vaak erg verontreinigd
was, terwijl de meeste bacteriën in
bier gedood waren omdat het water
waarmee het werd gebrouwen eerst
gekookt werd.
Dat valt te leren op een tentoonstelling
die tot 1 december wordt gehouden in
het Rijksmuseum Twenthe in Enschede.
Met name de kunstzinnige uitingen rond
deze drank krijgen daar veel aandacht:
affiches van brouwerijen, schilderijen,
drinkgerei uit allerlei materiaal en een
frote kuip, waarin vroeger bier werd ge-
rouwen. Zeer de moeite waard zijn ver
der de fameuze Nijmeegse tinnen gilde-
kannen, waarvan er zeer vele bewaard
zijn gebleven. En ook een paar fraaie zil
veren kannen uit de Gouden Eeuw eisen
de aandacht voor zich op.
5000 VOOR CHRISTUS
Maar al even boeiend is de catalogus die
bij de tentoonstelling hoort. Het boekje
is geschreven door de samensteller van
de tentoonstelling, drs. Zeno Kolks.
Bier, zo blijkt daaruit; werd al vijftig
vijftig eeuwen vóór Christus genuttigd in
het land tussen de Eufraat en de Tigris,
dat toen bewoond werd door de Sume-
riérs. Maar ook in het oude Egypte werd
bier gedronken. De Grieken en de Ro
meinen daarentegen waren wijndrinkers
bij uitstek. Maar de Germanen, met wie
met name de Romeinen in aanraking
kwamen, wisten het gerstenat op hun
waarde te schatten. Eigenlijk is dat altijd
zo gebleven: in ons land bedroeg het
bierverbruik in de periode tussen de late
middeleeuwen en de eerste helft van de
17e eeuw tussen de tweehonderdvijftig
en vierhonderd liter per hoofd van de
bevolking (vandaag de dag is dat gezakt
tot vierentachtig liter).
Overigens dronken de Nederlanders niet
alleen inlands bier. In de 14e eeuw was
een geduchte bierexport vanuit Noord-
Duitsland (Hamburg) op gang gekomen.
Omdat het Duitse bier lekkerder was
dan het produkt van eigen bodem. Duits
bier bevatte namelijk hop in plaats van
het in Holland gebruikte gruit: een sa
menstelling van aromatische kruiden
waaronder zaden van de gagel (moeras-
plant) die het bier op smaak moest bren
gen). Duitse import dus, totdat ook hier
hopbier werd gebrouwen, terwijl daar
naast kuitbier op het produktieprogram-
ma stond. Dat was met name populair
in de zuidelijke Nederlanden en werd
daar in de 15e
eeuw met graagte
gedronken. Kuit
bier was een
biersoort, ge
brouwen uit ha-
ver-, gerste- en
tarwemout.
Kolks meldt in
zijn catalogus
ook waarom op
een gegeven mo
ment het bier-
verbruik zo fors
daalde: dat ge
beurde onder in
vloed van dran
ken als thee, kof
fie en chocola. In 1874 is het bierver
bruik gedaald tot 33,9 liter per hoofd
van de bevolking, terwijl in 1919 de Ne
derlander gemiddeld nog maar dertien
liter tot zich nam. Later steeg het bier-
verbruik weer, maar in 1949 zakte het
opnieuw in en wel tot 10,1 liter per
hoofd van de bevolking.
Met name in de Gouden Eeuw toen het
ons land economisch voor de wind ging,
hebben tal van schilders zich geworpen
op de etende en drinkende mens. Op de
tentoonstelling in Enschede is dat goed
te zien. Schilderijen en etsen van
Adriaen van Ostade, Metsu, Pieter Pie-
terz van Noort, Jan van Bijlert er. Cor
nells Dusaert getuigen daarvan. Interes
sant is de opmerking van Kolks dat de
bekende Jan Steen veel meer een „wijn
schilder" was dan iemand, die het bier-
drinken vertolkte. Jan Steen (1626-1679)
was nota bene de zoon van een bier
brouwer die voor Jan een brouwerij
pachtte in Delft.
Bij het tentoongestelde drinkgerei valt
onmiddellijk de prachtige zilveren beker
van het St. Maartensgilde in Haarlem
op, een bruikleen van het Frans-Hals
museum. Zo'n beker is een duidelijk
voorbeeld van de behoefte aan uiterlijk
vertoon in vroeger tijden. Vandaar de
zilveren (pronk)bekers. waarvan n:et
meer te achterhalen is of ze daadwerke
lijk gebruikt werden dan wel alleen maar
voor de sier werden aangeschaft. Wej-
licht is die opmerking ook te maken bij
de kannen en pullen, die van porselein
vervaardigd werden (in China) en die in
ons land vaak voorzien werden van een
zilveren montuur.
Hoe anders was dan het gebruik van de
tinnen bierpullen en -kroezen. Deze wer
den wel degelijk aan de lippen gezet om
er uit te drinken. De tinnen bekers
- ooit wel arme lui's zilver genoemd -
verdrongen op zeker ogenblik (in de 15e
eeuw) het drinkgerei van aardewerk, dat
op zijn beurt vooraf gegaan werd door
houten drinknappen en -kommen. Een
heel specifieke bierkruik is de zogeheten
Schnelle, een hoge, naar boven taps toe
lopende uit witte klei vervaardigde kan.
Vaak zijn ze van prachtig reliëfwerk
voorzien evenals dat het geval is met de
Westerwald-kruiken, waarvan eveneens
„gebeeldhouwde" exemplaren bestaan
met prachtig reliëfwerk en stempels.
En dan het glas: In de 16e eeuw had
men zogenaamde pasglazen. Daarom
heen waren horizontaal glasdraden „ge
wonden", die aangeven tot hoe ver er
gedronken mocht worden wanneer het
glas van hand tot hand ging. Ook be
stonden de Duitse „Humpen", die hier
overigens weinig voorkwamen. Het zijn
vaak rechte glazen, voorzien (in email)
van familie- of andere wapens, die voor
al in zwang waren in Duitsland, Oosten
rijk en Bohemen.
I/-T A «O P./AIXIG A