finale
De
polonaise
van
Dirk
Nijs (80)
Molenaar Wim van der Pouw Kraan na
veertig jaar nog lang niet uitgemaald
'üeidóaQowuvnt'
ROTTERDAM - Zijn gestalte
meet nog steeds 1,96 meter, maar
de tand des tijds heeft de ooit
kaarsrechte ruggegraat niet onaan
getast te laten. Ook zijn tred ver
raadt enige sleet en behoeft een
hulpstuk, dat hij aanduidt als
„mijn vriend", waardoor hij nog
enigszins mobiel is. Af en toe moet
hij verbaal worden bijgestaan door
zijn eega Cootje. Als zijn geheugen
hem even in de steek laat of wan
neer hij bij het verhalen even de
draad kwijt is. Hetgeen overigens
hoogst sporadisch gebeurt. Nijs en
Co behoeft daardoor zelden op te
treden. De op 28 oktober tachtig
jaar wordende hoofdpersoon kan
immers mondeling nog steeds vlot
uit de voeten.
Hetgeen in huize-Nijs nog steeds als een
overwinning wordt gezien in de kracht
meting met Magere Hein. Want Dirk
Nijs was er vorig jaar slecht aan toe. Zo
slecht, dat hij er zelf het bijltje wel bij
neer had willen gooien. Maar een nieuw
medicijn bracht hem weer een flink stuk
terug, aan de goede kant van de scheids
lijn tussen leven en dood. Zo zeer zelfs,
dat hij bijna weer zijn „oude" vitaliteit
tentoonspreidt. De enige stap terug was
vorig jaar het van de hand doen van zijn
auto, waarin hij zich niet meer zeker
voelde. En die, zo meldt Co, voor de
deur toch maar stukje bij beetje zou zijn
gesloopt.
„Je moet voor anderen geen gevaar gaan
betekenen", bromt de nog immer sonore
stem van Dirk Nijs. Evenmin als over
last bezorgen, zal hij er ergens in het ge
sprek aan toevoegen. Hetgeen de reden
is, dat de nog immer markante gestalte
nog slechts valt waar te nemen bij het
clubje. De Musschen, waarvan hij bijna
sinds de oprichting lid en na maar liefst
35 jaar voorzitterschap ere-praeses is.
„Daarvoor word ik elk weekend ge
haald", vervolgt Nijs. Om zich na het
nuttigen van zijn beroemde citroentje
met suiker weer tijdig naar zijn woning
aan de Mijnsherenlaan te laten brengen.
Waar hij v ia de Duitse televisie de beel
den van de Bundesliga met volle teugen
tot zich neemt. „Die mentaliteit hè, van
die Duitsers - daar geniet ik van. Nee,
naar betaald voetbal ga ik niet meer. Ik
kom die tribunes niet meer op. Het Rot
terdam-toernooi was het laatste, vóór
mijn ziekte van vorig jaar".
Levende legende
Dirk Nijs, bijna een levende legende
door zijn opvallende uiterlijk en zijn zo
mogelijk nóg opmerkelijker levenswan
del. heeft het plezier in het leven terug.
Ondanks de fysieke ongemakken, die
hem meer dan voorheen aan huis bin
den. Waar hij met Co, zijn levensgezel
lin gedurende vijfenveertig jaar, nog re
gelmatig een duik in het verleden neemt.
Zijn tachtigste veijaardag is voor de me
dia alle aanleiding om de kleurrijke Rot
terdammer nog eens voor het voetlicht
te halen.
Een krasse kreet valt regelmatig op te te
kenen. hoewel Cootje een paar keer
waarschuwend roept dat hij „even moet
oppassen" als hem een vraag wordt ge
steld die een wat al te pikant antwoord
mogelijk maakt. „Vong jaar was het niet
Dirk Nijs: „Ik
heb een mooi
leven gehad. We
hebben er uit
gehaald wat er in
zat".
best met me", vertelt Dirk Nijs tussen
twee ferme trekken aan een stevige si
gaar door. „Ik zat al bijna in het gekken
huis. Ik had krankzinnige visioenen en
sloeg wartaal uit. Op het gordijn van
onze slaapkamer zag ik allerlei frivole
films geprojecteerd. Het huis van de bu
ren was een bordeel geworden. En in bed
kwamen voortdurend nieuwe vloedgol
ven op me af. Het was zo erg met me,
dat ik er maar liever had willen uitstap
pen".
Waarop Cootje aanvult: „De specialist,
die mij aan m'n reuma behandelde, zag
wat er met hem gebeurde en zei dat het
zo niet verder kon. Hij zorgde voor op
name in een ziekenhuis, speciale, nieuwe
medicijnen en na tien weken was 'ie
weer thuis. Er was geen spoor meer te
vinden van de dementie die hem voor
die tijd had bevangen".
En Dirk Nijs vervolgt: „Alleen het lopen
gaat wat minder. Daar heb ik nu die
stok voor nodig, m'n vriend, die me nog
ergens helpt te komen. Maar geestelijk
ben ik weer de oude. Gelukkig maar,
want vong jaar ging het echt niet meer.
En het gekke is: ik voel me eigenlijk he
lemaal niet oud. Mijn vader, een haven
arbeider, is 94 geworden. Die had op
z'n zeventigste zo'n gek petje op en een
schipperstrui aan. Dat zag er pas oud
uit".
Blijven ademen
In zijn stoel zittend, vlak bij het raam,
straalt Dirk Nijs nog altijd een groot
deel van de autoriteit uit, die hem in
zijn actieve leven bijna als een aureool
omgaf. Ook zijn gevoel voor humor
blijkt hem nog nauwelijks in de steek te
hebben gelaten. Op de bepaald niet
plichtmatig bedoelde opmerking dat hij
er voor zijn leeftijd nog patent uitziet,
zegt hij: „Je moet gewoon blijven ade
men hè".
Dat deed Nijs gedurende vele tientallen
jaren van zijn leven ook volop. Als
scheidsrechter groeide hij uit tot een
graag geziene gast. Zowel binnen als bui
ten de kalklijnen. Hij kan over beide ter
reinen nog smakelijk vertellen, waarbij
hij regelmatig wordt bijgevallen door
Cootje. die hem talloze malen vergezel
de tijdens zijn escapades.
Zoals die gedenkwaardige trip naar Lim
burg in 1947. Nijs moest een wedstrijd
fluiten, waarvan het resultaat zou bepa
len of BW uit Den Bosch kampioen
zou worden of niet. Heel BW was aan
wezig en na afloop reed Nijs in de spe
lersbus mee terug. Dat werd een feest
dat zijn weerga nauwelijks kende.
„Cootje was daar toen niet bij", vertelt
Nijs. „Vandaar dat ik zondagavond een
telegram stuurde met de tekst: „Schip de
Nijs veilig in Den Bosch aangekomen".
Welke boodschap de volgende dagen
werd gevolgd door nog twee meldingen
met de veelzeggende teksten „Schip de
Nijs lek gestoten. Het is pompen of ver
zuipen" en „Kom met een handwagen
naar het Maasstation om me op te ha
len".
Het eind van het liedje was dat Nijs pas
woensdagavond laat in Rotterdam terug
keerde. Zwaaiend met een paar voor zijn
vrouw gekochte schoenen om zijn thuis
komst enige verzachtende luister bij te
zetten. De aanwezigheid van drie andere
heren moest een woede-uitbarsting van
Cootje in de kiem smoren, maar kon
niet verhinderen dat het nieuwe schoei
sel met een zwaai ongezien onder het
echtelijke bed belandde. Waarop het
hele gezelschap zich op weg begaf naar
een of ander etablissement om na het
nuttigen van een copieus maal elders
nog een paar verterinkjes te gebruiken.
„Het werd die nacht, geloof ik, half
vijf', herinnert Cootje zich. „Ik heb die
schoenendoos toen nog opengemaakt.
Het bleek nog mijn maat te zijn ook".
Rode draad
Dit soort belevenissen loopt als een rode
draad door het leven van Dirk Nijs, die
het vermogen had om zonder zelf een
druppel te drinken, de meest carnavales
ke capriolen te beleven. Vandaar ook
dat de bijna-jarige zonder aarzelen zegt:
„Voetbal was mijn leven. En ik heb in
dat leven eigenlijk alleen maar plezier
gehad. Het was een bijna voortdurende
polonaise", waarbij Cootje aantekent:
„Wij beleefden altijd wat na afloop van
een wedstrijd. Ik zei dat wel eens later
tegen vrouwen van andere scheidsrech
ters. Maar die wisten dan niet waar ik
het over had".
Het is dan ook niet vreemd, dat met zo
veel pret de wat minder plezierige erva
ringen naar de achtergrond zijn verban
nen. De crisistijd, de weinig benijdens
waardige kanten van zijn vak van me
taaldraaier, zijn matig betaalde banen als
vertegenwoordiger in onder meer kolen
en oude metalen, zijn functie van vei
lingmeester, zijn job als zetbaas in een
café, zijn ontslag als directeur van Hol
land Sport, zijn periode als sigarenwin
kelier en zelfs zijn ziekte van vorig jaar.
Wat resteert zijn de anekdotes. Die ooit
bijna aanleiding waren voor een boek.
dat echter nooit verscheen omdat de
schrijver, een Rotterdamse sportjourna
list. eerder dan Nijs het tijdelijke met
het eeuwige verwisselde.
Geen
behoefte
Aan dat laatste heeft Dirk Nijs, die zich
vanwege zijn familiaire gedrag al vroeg
de aanduiding „Ome" verwierf, voorals
nog geen enkele behoefte. Hetgeen blijkt
uit het feit, dat hij op zijn verjaardag een
receptie organiseert waarvoor tweehon
derd uitnodigingen de deur zijn uitge
gaan. „Maar we verwachten zeker vier
honderd mensen", roepen Nijs en Co
bijna eendrachtig. „Iedereen is hartelijk
welkom".
Het feest, dat op 28 oktober wordt aan
gericht in „Rustburcht" wordt voor het
eerst door de eigen familie georgani
seerd. „Leo Horn, die op mijn zestigste
en zeventigste verjaardag zo'n receptie
op touw had gezet, wilde dat nu weer
doen", vertelt Nijs. „Maar mijn zoon
houdt het nu liever in eigen hand".
Met Horn is een andere opvallende fi
guur in het vaderlandse voetbal ge
noemd. Horntje, zoals Nijs de inmiddels
69-jarige Amsterdammer aanduidt, werd
een van de vele vrienden van Nijs en
Co. En wordt door Nijs genoemd als een
van het kwartet toparbiters, dat verder
bestaat uit Job Mutters en Karei van der
Meer. En Van der Kroft, een latere op
volger van Nijs als hoofd van de
scheidsrechters? „Die komt nog niet tot
aan mijn enkels", zegt Nijs gedecideerd.
En Corver? „Die was iets beter", meent
Nijs, die slechts Thomas en Van Swieten
van de huidige generatie noemt als meer
dan gemiddelde fluiters".
Mooiste van alles
Waarop het gesprek weer op het thema
scheidsrechterij is beland. „Dat fluiten
vond ik het mooiste van alles", zegt
Dirk Nijs op een toon, die het beleefde
genoegen onderstreept. Een aantal ande
re anekdotes volgt om die opmerking
kracht bij te zetten. Zoals het verhaal,
dat de zich als langslaper afficherende
Rotterdammer ruim anderhalve week op
pad was om vier wedstrijden te fluiten.
„Ik moest in Heerlen een wedstrijd lei
den. waarna Co en ik na afloop door de
voorzitter van de thuisspelende club
werden uitgenodigd om bij hem een dag
je te logeren. Maar dat werd gezellig, po
lonaise en zo, en liep wat uit. Vandaar
dat ik vanuit Limburg maar meteen met
de trein doorging naar Nijmegen. Daar
werd ik verwelkomd door de voorzitter
van NEC, die me verbaasd begroette,
omdat hij mij vanuit Rotterdam had
verwacht. Toen ik vertelde dat ik een
paar dagen had gelogeerd in Heerlen,
zelfs 900 meter in een mijn was afge
daald, nodigde hij ons ook uit. Weer ge
zellig, duurde weer een paar dagen". i
„En toen direct door naar Groningen",
vervolgt Nijs. „Daar speelde NAC. Dat
was per vliegtuig vanaf Welschap geko
men. We hadden wel mee terug gekund,
maar dat vliegtuig zat vol. En omdat we
nog nooit hadden gevlogen besloten we
toen maar zelf naar Amsterdam te vlie
gen. Waar ik AFC - 't Gooi moest flui
ten. De voorzitter van 't Gooi hoorde
het hele verhaal en hij was de dagen
daarna onze gastheer. Zo was ik zestien
dagen op pad voor vier wedstrijden, ha
ha. En dan te weten dat de scheidsrech
ters nu is verboden langer dan een uur
na afloop van een wedstrijd te blijven.
Ha ha".
Asbakken
Etala
restai
dicht
j verte
i mani
I tefeu
den
De zware lach van Dirk Nijs galmt door
de huiskamer, die vol staat met geschen
ken die hij tijdens zijn fluitersloopbaan
kreeg aangeboden. En waarbij asbakken
de boventoon voeren. Zoals Nijs ook
nog met genoegen verhaalt over zijn
Haagse tijd. Holland Sport.
„Ik nam de aanbieding om in '68 direc
teur te worden aan, omdat ik een dagje
ouder (62; red.) werd en geen pensioen
had. Een puur financiële noodzaak dus.
De fout bij Holland Sport was dat ze
Kattenburg binnenhaalden. Die wilde
overal binnenkomen. De Ooievaars,
VCS. Maar hij betaalde vijfendertigdui
zend gulden en zat in het bestuur. En
had meteen het hoogste woord".
„Ik had nog tegen Kroesemeijer gezegd:
dat moet je niet doen met Kattenburg.
En later gaf hij het toe. Je hebt gelijk ge
had Dirk, zei Kroesemeijer toen. Het is
jammer dat het later misging met Hol
land Sport. Den Haag is een stad waar
toch twee clubs zouden moeten kunnen
zijn".
Naast de wat minder plezierige gang van
zaken rond zijn ontslag als directeur van
Holland Sport bewaart Dirk Nijs ook
goede herinneringen aan de Residentie.
Zoals een feestje dat hij eens meemaakte
bij ADO. „Daar was een hele jofele
stemming ontstaan. Op een bepaald mo
ment was het in het kleine bestuurska-
mertje zo vol, dat voorzitter Martens de
piano uit het vertrek weg wilde hebben.
Dat lukte niet, want de doorgang was te
smal. Toen adviseerde iemand Martens
om zijn broek uit te trekken, dan zou hij
er net doorheen kunnen. Zo werd die
piano verplaatst door twee heren in hun
onderbroek. Ha ha".
„Later die nacht was ineens de drank
op. Toen zijn we in mijn auto naar het
café van Mauk Weber op de Hoefkade
gegaan om nog wat te halen. Over alle
trottoirs tussen het Zuiderpark en dat
café zijn we daar toen naar toe geraced.
Dat was lachen. Toen Co en ik later in
onze auto stapten bleken ze alle lege fles
sen bij mij op de achterbank te hebben
gelegd. M'n hele auto vol. Ha ha. Nee,
ik heb een mooi leven gehad. We heb
ben er uitgehaald wat er in zat".
FRANK WERKMAN
Foto: CEES VERKERK
Want
heeft
I word
j over
I hun I
I talen,
j steed
tieba
j kaart
drie
een r
meer
„Nee
teraa
dal Y
met
I direc
land.
land:
snel
een
ALKEMADE - Niet ver van de
voet van de molen verzorgt de mo
lenaar op z'n erf zijn broeikasje:
blauwe druiven die dieppaars het
nieuwe seizoen gehaald hebben;
nog wat aansterkende en een blo
zende kleur krijgende tomaten en
een echte, vruchtdragende perzi
ken,,boom" die zowat de ruiten
uitgroeit en nodig weer gesnoeid
moet worden. De molenaar is het
nog lang niet zat; het kweken, noch
de molen, een 205 jaar geleden op
gemetselde twaalfkanter die tegen
de 21 e eeuw almaar Hollands Glo
rie blijft zingen met, kort aan de
weg, z'n reuzenwieken, die eigen
volk en onthutste buitenlanders -
die een klap van de molen willen
voorkomen - nog op de knieën
krijgen. Water-overslaand monu
ment tussen lage polder en een van
Hollands hoger gelegen, overgeble
ven plassen of poelen.
Het worden er steeds minder, die rasech
te, aan hun roeping verslaafde molenbe
dienaars. Je kunt er eigenlijk niet genoeg
over schrijven. Willem Bemardus van
der Pouw Kraan, een reus met een
vriendelijk gezicht - met een kijk in de
verte - dat nog lacht bij windkracht 8,
vindt het maar allemaal larie: „Je
schrijft er maar twee regeltjes over: veer
tig jaar molenaar; dat is mooi genoeg".
Van der Pouw Kraan, edelman onder de
watermalers, houdt er op 1 november
van dit jaar officieel mee op. Dan is ie
70. Maar z'n molen zal hij nooit kunnen
loslaten. Die was zo lang z'n huis, zo
lang zijn bron van inspiratie. „Ik kan er
niet vanaf blijven. Anders ga ik dood.
Ook al is m'n tijd officieel om. Tegen
woordig heb je nog wel die vrijwillige
molenaars met een spoedopleiding,
maar als het nieuwtje eraf is laten ze 'm
staan hè. En rust roest; zo'n molen, die
moet draaien". Willem Kraan en de Lij-
kermolen „nommer 1". Samen hebben
ze er veertig jaar een compositie van ge
maakt.
Nommer een
De Lijkermolen „nommer één" („Hoe
wel 'ie „twee" staat, als je er vanuit de
Rip, op aan komt draaien") staat aan de
Poeldijk al meer dan twee eeuwen het
water uit de Veender en Lijkerpolder,
gemeente Alkemade, met een vijzel
(eerst van hout, sinds enkele tientallen
jaren van metaal) uit te slaan naar de
Kleipoel, waar het nog steeds kan spo
ken als de storm verkeerd staat. En maar
pompen, weer en wind dienend. Willem:
„Mijn grootvader was de eerste Van der
Pouw Kraan; toen werden de namen
Van der Pouw en Kraan aan elkaar ver
bonden. Ik hecht toch wel aan die volle
KRIMPENDE WIND EN UITGAANDE VROUWEN ZIJN NIET TE VERTROUWEN
dige naamgeving". Willem en zijn Greta
van der Laan, allebei van Hoogmade,
kregen elf kinderen. Ze hebben inmid
dels twaalf kleinkinderen. Willem: „We
zijn met onze tijd meegegaan, samen
met onze kinderen. Dat is niet altijd
even gemakkelijk geweest. We zijn van
het platteland hè. Dat was wat anders
dan de stad".
Enfin, Lijkermolen nommer 2 (als je
van de Rip komt dus nommer 1; beide
zijn eigendom van de Rijnlandse Molen
Stichting) is al sinds '60 effectief buiten
werking. Daar zit een elektromotor in
die z'n werk best aan kan. „Nu maal ik
nog allenig met windkracht die polder
droog, maar ik heb ook een elektromo
tor. Feitelijk ben ik molenaar-machinist,
en waterschapsambtenaar". „Malle ep-
pie", corrigeert Greta van der Laan, met
een greep naar de pruttelende koffiekan,
„Je doet het in je eentje, man". Maar
haar Willem kan er nog niet aan wen
nen, dat hij over een maandje molenaar
af is. „Ha, dan gaat ook de molen met
pensioen, maar hij krijgt geen rust, want
de molenaar kan er niet van afblijven.
Nou ja, als ik het niet meer doe, doet
mijn zoon André (24) het wel. Die
woont in de molen sinds '81 en is nu pas
getrouwd. De opvolger van pa Kraan.
Straks gaat 'ie voor ons de show maken.
Er wordt bij nommer 2 een nieuw ge
maal gebouwd". Pa Willem Kraan heeft
't daar moeilijk mee, want het betekent
vervanging van de windmolens.
Het geslacht Van der Pouw Kraan, die
oude molenaarsfamilie, stamt van 1721
uit Hillegersberg, bij Rotterdam, en zo
ging het door van vader op zoon. Ook
bij de laatste molenaar van de Veender
en Lijkerpolder blijkt de vrouw een laat
ste en gezond woord te hebben. Wat had
Willem Kraan zonder het nuchtere in
zicht van Greta uit Hoogmade kunnen
doen? Niets toch zeker! Je bent wel mo
lenaar, maar daarbuiten waait alleen
maar de wind en ruist het onverander
lijk en je laat de vijzel maar malen.
Sinds 1721. Daar kunnen geen Verenig
de Staten tegenop. De Lijkermolen nom
mer 1 vijzelt en pompt het polderwater
meer dan vier meter omhoog; de draai
ende vijzel is dertien meter lang. En als
je ernaar kijkt is het een niet te peilen
exempel van een doorgaande geschiede
nis in de waterhuishouding.
Ipf
L
EEN
Sa
3rU
S3
M'J
Wim van der
Pouw Kraan en
zijn Lijker
„nommer 1":
onafscheidelijk.
Ruimende wind
Mevrouw Van der Pouw Kraan kent
haar hoog opgeschoten pappenheimer:
„M'n man is de hele ochtend al onrus
tig". Hij zegt: „Nou ja, er staat te weinig
wind. Dat zint me niet. Maar het wordt
wel anders, want de wind gaat ruimen.
Die molen hè, die maakt nog steeds een
dikke driehonderdduizend omwentelin
gen per jaar hoor. In '81 waren het er
nog vierhonderdeenenvijftigduizend -
ik heb 't allemaal bijgehouden - en zo
is het langzaam teruggegaan, in wat dro
gere jaren. Je ziet, die molen met ach
tentwintig meter vlucht daar krijg je niet
zo eenvoudig driehonderdduizend toe
ren op".
De nommers 1 en 2 in de gemeente Aj-
kemade zijn de enige twaalfkantige vij
zelmolens in ons land en, bijgevolg, de
enige in de wereld. Molenaar Willem
Kraan (met permissie, maar er is nie
mand die volledig Van der Pouw Kraan
zegt, al zou 'ie dat wel willen): „Ze had
den de molen eerst rond willen maken,
maar de twaalf vlakken maken hem veel
sterker. Man. wat dat ding gefilmd en
gefotografeerd is. Mijn vrouw had wei
eens de indruk dat ze zowat de Sijtje
Boes van de Rip was. Amerikaanse as
tronaut Allan Bean kwam hier op de
koffie met z'n vrouw; het barst hier af en
toe van de Amerikanen. En we hadden
ook eens een stel anglicaanse bisschop
pen op bezoek, met rooie kleren aan, op
doorreis naar Rome of zo, en Marco
Bakker en een senator uit de Nixon-tijd.
En ik maar malen. Die molen gaat nooit
verloren". „Nee", valt Greta haar Wil
lem bij, „Van z'n leven niet. Holland is
door die molens ontworsteld aan het wa
ter. Zo is het toch ook weer. En 's mole
naars lust is 's molenaars leven. Ik heb
een echte molenaar getrouwd, dat zal
best", meent moeder Kraan, met een
glimp van waardering en trots.
Zolang het nog geen windkracht 9 is
maalt de molenaar lustig door, met zijn
gestroomlijnde fokwieken. „Vanmorgen
heeft het even hard gewaaid ten zuien.
Toen heb ik een tijdje gemaald. Maar nu
moet die wind breder worden, dan knapt
het weer vanzelf op". Kraan zit te pope
len. Na de middaghap zet hij de zaak
weer in de wind. Hij moet dan wel zo'n
beetje na een kwartier stoppen, voor
passerende tankwagens of een meelwa-
gen. Die komen er anders niet voorbij,
als zé hoger zijn dan twee meter dertig.
„Ik heb twee keer brokken gehad bij dat
malen: eenmaal sloeg een wiek een meel-
auto zowat van de weg af en een keer
een vuilniswagen van de gemeente. En
dan heb je ook kleintjes die niet durven
te passeren, hoewel dat natuurlijk flau
wekul is, want dat kan best wel. We heb
ben hier Japanners gehad die op hun
knieèn over de brug kropen, doodsbe
nauwd. Terwijl het toch makkelijk ging.
Maar ze hadden het niet meer gewoon".
Wiegelied
Drie van de zeven Kraan-zonen zitten
op een molen; drie op een rij omtrent
Rijpwetering. En pa vindt dat prachtig:
„Ze wonen er heerlijk vrij, zoals ze ook
zijn opgegroeid in de polder. Zelf heb
ben we vierentwintig jaar hier in de mo
len gewoond, met het hele gezin. De ma
lende molen met de rommelende vijzel
sudderde de kinderen in slaap. Heerlijk
was dat. Prachtig! Je hoorde het water
ruisen en rommelen. Man, dat is mu
ziek, zo mooi. Prachtig mooi is dat! Het
wiegelied van de molenaar. Ik zou zó
weer vijfentwintig jaar in die molen wil
len wonen. Die mooie molen. Wat had
ik de pé enn toen we eruit moesten. We
moesten groter gaan wonen en trokken
in dit huis, dat was van de Grote Venen.
Het werd gekocht door onze kinderen
die het ons gunden. Daar zijn we erg
dankbaar voor. Maar het was heerlijk
van de wind leven. Als de wind er is,
moet je 'm pakken, zeggen wij mole
naars". En moeder zegt: „Zo is het met
vele dingen in het leven", want ze is een
moeder die al zo veel heeft meegemaakt.
Willem van der Pouw Kraan ontsluit
aan de molenvoet een deur en ik zie de
natte vijzel die een paar uur eerder het
water uit de Lijkerpolder vier meter om
hoog heeft gestuwd en in de Kleipoel ge
loosd. De molenaar wordt lyrisch; hij
kan er niet genoeg van krijgen: „Je kan
niet malen niet de wind van gisteren".
Wie het vatten kan, vatte het. Willem:
„Er is nog zo'n molenaarsgezegde:
„Krimpende wind en uitgaande vrou
wen zijn niet te vertrouwen". Nietwaar,
krimpt de wind, dan wordt het gegaran
deerd weer knoeien met het weer. Maar
je merkt het hè, de wind is nu aan het
ruimen. Na m'n middaghap ga ik weer
malen
TON PIETERS