finale De polonaise van Dirk Nijs (80) Molenaar Wim van der Pouw Kraan na veertig jaar nog lang niet uitgemaald 'üeidóaQowuvnt' ROTTERDAM - Zijn gestalte meet nog steeds 1,96 meter, maar de tand des tijds heeft de ooit kaarsrechte ruggegraat niet onaan getast te laten. Ook zijn tred ver raadt enige sleet en behoeft een hulpstuk, dat hij aanduidt als „mijn vriend", waardoor hij nog enigszins mobiel is. Af en toe moet hij verbaal worden bijgestaan door zijn eega Cootje. Als zijn geheugen hem even in de steek laat of wan neer hij bij het verhalen even de draad kwijt is. Hetgeen overigens hoogst sporadisch gebeurt. Nijs en Co behoeft daardoor zelden op te treden. De op 28 oktober tachtig jaar wordende hoofdpersoon kan immers mondeling nog steeds vlot uit de voeten. Hetgeen in huize-Nijs nog steeds als een overwinning wordt gezien in de kracht meting met Magere Hein. Want Dirk Nijs was er vorig jaar slecht aan toe. Zo slecht, dat hij er zelf het bijltje wel bij neer had willen gooien. Maar een nieuw medicijn bracht hem weer een flink stuk terug, aan de goede kant van de scheids lijn tussen leven en dood. Zo zeer zelfs, dat hij bijna weer zijn „oude" vitaliteit tentoonspreidt. De enige stap terug was vorig jaar het van de hand doen van zijn auto, waarin hij zich niet meer zeker voelde. En die, zo meldt Co, voor de deur toch maar stukje bij beetje zou zijn gesloopt. „Je moet voor anderen geen gevaar gaan betekenen", bromt de nog immer sonore stem van Dirk Nijs. Evenmin als over last bezorgen, zal hij er ergens in het ge sprek aan toevoegen. Hetgeen de reden is, dat de nog immer markante gestalte nog slechts valt waar te nemen bij het clubje. De Musschen, waarvan hij bijna sinds de oprichting lid en na maar liefst 35 jaar voorzitterschap ere-praeses is. „Daarvoor word ik elk weekend ge haald", vervolgt Nijs. Om zich na het nuttigen van zijn beroemde citroentje met suiker weer tijdig naar zijn woning aan de Mijnsherenlaan te laten brengen. Waar hij v ia de Duitse televisie de beel den van de Bundesliga met volle teugen tot zich neemt. „Die mentaliteit hè, van die Duitsers - daar geniet ik van. Nee, naar betaald voetbal ga ik niet meer. Ik kom die tribunes niet meer op. Het Rot terdam-toernooi was het laatste, vóór mijn ziekte van vorig jaar". Levende legende Dirk Nijs, bijna een levende legende door zijn opvallende uiterlijk en zijn zo mogelijk nóg opmerkelijker levenswan del. heeft het plezier in het leven terug. Ondanks de fysieke ongemakken, die hem meer dan voorheen aan huis bin den. Waar hij met Co, zijn levensgezel lin gedurende vijfenveertig jaar, nog re gelmatig een duik in het verleden neemt. Zijn tachtigste veijaardag is voor de me dia alle aanleiding om de kleurrijke Rot terdammer nog eens voor het voetlicht te halen. Een krasse kreet valt regelmatig op te te kenen. hoewel Cootje een paar keer waarschuwend roept dat hij „even moet oppassen" als hem een vraag wordt ge steld die een wat al te pikant antwoord mogelijk maakt. „Vong jaar was het niet Dirk Nijs: „Ik heb een mooi leven gehad. We hebben er uit gehaald wat er in zat". best met me", vertelt Dirk Nijs tussen twee ferme trekken aan een stevige si gaar door. „Ik zat al bijna in het gekken huis. Ik had krankzinnige visioenen en sloeg wartaal uit. Op het gordijn van onze slaapkamer zag ik allerlei frivole films geprojecteerd. Het huis van de bu ren was een bordeel geworden. En in bed kwamen voortdurend nieuwe vloedgol ven op me af. Het was zo erg met me, dat ik er maar liever had willen uitstap pen". Waarop Cootje aanvult: „De specialist, die mij aan m'n reuma behandelde, zag wat er met hem gebeurde en zei dat het zo niet verder kon. Hij zorgde voor op name in een ziekenhuis, speciale, nieuwe medicijnen en na tien weken was 'ie weer thuis. Er was geen spoor meer te vinden van de dementie die hem voor die tijd had bevangen". En Dirk Nijs vervolgt: „Alleen het lopen gaat wat minder. Daar heb ik nu die stok voor nodig, m'n vriend, die me nog ergens helpt te komen. Maar geestelijk ben ik weer de oude. Gelukkig maar, want vong jaar ging het echt niet meer. En het gekke is: ik voel me eigenlijk he lemaal niet oud. Mijn vader, een haven arbeider, is 94 geworden. Die had op z'n zeventigste zo'n gek petje op en een schipperstrui aan. Dat zag er pas oud uit". Blijven ademen In zijn stoel zittend, vlak bij het raam, straalt Dirk Nijs nog altijd een groot deel van de autoriteit uit, die hem in zijn actieve leven bijna als een aureool omgaf. Ook zijn gevoel voor humor blijkt hem nog nauwelijks in de steek te hebben gelaten. Op de bepaald niet plichtmatig bedoelde opmerking dat hij er voor zijn leeftijd nog patent uitziet, zegt hij: „Je moet gewoon blijven ade men hè". Dat deed Nijs gedurende vele tientallen jaren van zijn leven ook volop. Als scheidsrechter groeide hij uit tot een graag geziene gast. Zowel binnen als bui ten de kalklijnen. Hij kan over beide ter reinen nog smakelijk vertellen, waarbij hij regelmatig wordt bijgevallen door Cootje. die hem talloze malen vergezel de tijdens zijn escapades. Zoals die gedenkwaardige trip naar Lim burg in 1947. Nijs moest een wedstrijd fluiten, waarvan het resultaat zou bepa len of BW uit Den Bosch kampioen zou worden of niet. Heel BW was aan wezig en na afloop reed Nijs in de spe lersbus mee terug. Dat werd een feest dat zijn weerga nauwelijks kende. „Cootje was daar toen niet bij", vertelt Nijs. „Vandaar dat ik zondagavond een telegram stuurde met de tekst: „Schip de Nijs veilig in Den Bosch aangekomen". Welke boodschap de volgende dagen werd gevolgd door nog twee meldingen met de veelzeggende teksten „Schip de Nijs lek gestoten. Het is pompen of ver zuipen" en „Kom met een handwagen naar het Maasstation om me op te ha len". Het eind van het liedje was dat Nijs pas woensdagavond laat in Rotterdam terug keerde. Zwaaiend met een paar voor zijn vrouw gekochte schoenen om zijn thuis komst enige verzachtende luister bij te zetten. De aanwezigheid van drie andere heren moest een woede-uitbarsting van Cootje in de kiem smoren, maar kon niet verhinderen dat het nieuwe schoei sel met een zwaai ongezien onder het echtelijke bed belandde. Waarop het hele gezelschap zich op weg begaf naar een of ander etablissement om na het nuttigen van een copieus maal elders nog een paar verterinkjes te gebruiken. „Het werd die nacht, geloof ik, half vijf', herinnert Cootje zich. „Ik heb die schoenendoos toen nog opengemaakt. Het bleek nog mijn maat te zijn ook". Rode draad Dit soort belevenissen loopt als een rode draad door het leven van Dirk Nijs, die het vermogen had om zonder zelf een druppel te drinken, de meest carnavales ke capriolen te beleven. Vandaar ook dat de bijna-jarige zonder aarzelen zegt: „Voetbal was mijn leven. En ik heb in dat leven eigenlijk alleen maar plezier gehad. Het was een bijna voortdurende polonaise", waarbij Cootje aantekent: „Wij beleefden altijd wat na afloop van een wedstrijd. Ik zei dat wel eens later tegen vrouwen van andere scheidsrech ters. Maar die wisten dan niet waar ik het over had". Het is dan ook niet vreemd, dat met zo veel pret de wat minder plezierige erva ringen naar de achtergrond zijn verban nen. De crisistijd, de weinig benijdens waardige kanten van zijn vak van me taaldraaier, zijn matig betaalde banen als vertegenwoordiger in onder meer kolen en oude metalen, zijn functie van vei lingmeester, zijn job als zetbaas in een café, zijn ontslag als directeur van Hol land Sport, zijn periode als sigarenwin kelier en zelfs zijn ziekte van vorig jaar. Wat resteert zijn de anekdotes. Die ooit bijna aanleiding waren voor een boek. dat echter nooit verscheen omdat de schrijver, een Rotterdamse sportjourna list. eerder dan Nijs het tijdelijke met het eeuwige verwisselde. Geen behoefte Aan dat laatste heeft Dirk Nijs, die zich vanwege zijn familiaire gedrag al vroeg de aanduiding „Ome" verwierf, voorals nog geen enkele behoefte. Hetgeen blijkt uit het feit, dat hij op zijn verjaardag een receptie organiseert waarvoor tweehon derd uitnodigingen de deur zijn uitge gaan. „Maar we verwachten zeker vier honderd mensen", roepen Nijs en Co bijna eendrachtig. „Iedereen is hartelijk welkom". Het feest, dat op 28 oktober wordt aan gericht in „Rustburcht" wordt voor het eerst door de eigen familie georgani seerd. „Leo Horn, die op mijn zestigste en zeventigste verjaardag zo'n receptie op touw had gezet, wilde dat nu weer doen", vertelt Nijs. „Maar mijn zoon houdt het nu liever in eigen hand". Met Horn is een andere opvallende fi guur in het vaderlandse voetbal ge noemd. Horntje, zoals Nijs de inmiddels 69-jarige Amsterdammer aanduidt, werd een van de vele vrienden van Nijs en Co. En wordt door Nijs genoemd als een van het kwartet toparbiters, dat verder bestaat uit Job Mutters en Karei van der Meer. En Van der Kroft, een latere op volger van Nijs als hoofd van de scheidsrechters? „Die komt nog niet tot aan mijn enkels", zegt Nijs gedecideerd. En Corver? „Die was iets beter", meent Nijs, die slechts Thomas en Van Swieten van de huidige generatie noemt als meer dan gemiddelde fluiters". Mooiste van alles Waarop het gesprek weer op het thema scheidsrechterij is beland. „Dat fluiten vond ik het mooiste van alles", zegt Dirk Nijs op een toon, die het beleefde genoegen onderstreept. Een aantal ande re anekdotes volgt om die opmerking kracht bij te zetten. Zoals het verhaal, dat de zich als langslaper afficherende Rotterdammer ruim anderhalve week op pad was om vier wedstrijden te fluiten. „Ik moest in Heerlen een wedstrijd lei den. waarna Co en ik na afloop door de voorzitter van de thuisspelende club werden uitgenodigd om bij hem een dag je te logeren. Maar dat werd gezellig, po lonaise en zo, en liep wat uit. Vandaar dat ik vanuit Limburg maar meteen met de trein doorging naar Nijmegen. Daar werd ik verwelkomd door de voorzitter van NEC, die me verbaasd begroette, omdat hij mij vanuit Rotterdam had verwacht. Toen ik vertelde dat ik een paar dagen had gelogeerd in Heerlen, zelfs 900 meter in een mijn was afge daald, nodigde hij ons ook uit. Weer ge zellig, duurde weer een paar dagen". i „En toen direct door naar Groningen", vervolgt Nijs. „Daar speelde NAC. Dat was per vliegtuig vanaf Welschap geko men. We hadden wel mee terug gekund, maar dat vliegtuig zat vol. En omdat we nog nooit hadden gevlogen besloten we toen maar zelf naar Amsterdam te vlie gen. Waar ik AFC - 't Gooi moest flui ten. De voorzitter van 't Gooi hoorde het hele verhaal en hij was de dagen daarna onze gastheer. Zo was ik zestien dagen op pad voor vier wedstrijden, ha ha. En dan te weten dat de scheidsrech ters nu is verboden langer dan een uur na afloop van een wedstrijd te blijven. Ha ha". Asbakken Etala restai dicht j verte i mani I tefeu den De zware lach van Dirk Nijs galmt door de huiskamer, die vol staat met geschen ken die hij tijdens zijn fluitersloopbaan kreeg aangeboden. En waarbij asbakken de boventoon voeren. Zoals Nijs ook nog met genoegen verhaalt over zijn Haagse tijd. Holland Sport. „Ik nam de aanbieding om in '68 direc teur te worden aan, omdat ik een dagje ouder (62; red.) werd en geen pensioen had. Een puur financiële noodzaak dus. De fout bij Holland Sport was dat ze Kattenburg binnenhaalden. Die wilde overal binnenkomen. De Ooievaars, VCS. Maar hij betaalde vijfendertigdui zend gulden en zat in het bestuur. En had meteen het hoogste woord". „Ik had nog tegen Kroesemeijer gezegd: dat moet je niet doen met Kattenburg. En later gaf hij het toe. Je hebt gelijk ge had Dirk, zei Kroesemeijer toen. Het is jammer dat het later misging met Hol land Sport. Den Haag is een stad waar toch twee clubs zouden moeten kunnen zijn". Naast de wat minder plezierige gang van zaken rond zijn ontslag als directeur van Holland Sport bewaart Dirk Nijs ook goede herinneringen aan de Residentie. Zoals een feestje dat hij eens meemaakte bij ADO. „Daar was een hele jofele stemming ontstaan. Op een bepaald mo ment was het in het kleine bestuurska- mertje zo vol, dat voorzitter Martens de piano uit het vertrek weg wilde hebben. Dat lukte niet, want de doorgang was te smal. Toen adviseerde iemand Martens om zijn broek uit te trekken, dan zou hij er net doorheen kunnen. Zo werd die piano verplaatst door twee heren in hun onderbroek. Ha ha". „Later die nacht was ineens de drank op. Toen zijn we in mijn auto naar het café van Mauk Weber op de Hoefkade gegaan om nog wat te halen. Over alle trottoirs tussen het Zuiderpark en dat café zijn we daar toen naar toe geraced. Dat was lachen. Toen Co en ik later in onze auto stapten bleken ze alle lege fles sen bij mij op de achterbank te hebben gelegd. M'n hele auto vol. Ha ha. Nee, ik heb een mooi leven gehad. We heb ben er uitgehaald wat er in zat". FRANK WERKMAN Foto: CEES VERKERK Want heeft I word j over I hun I I talen, j steed tieba j kaart drie een r meer „Nee teraa dal Y met I direc land. land: snel een ALKEMADE - Niet ver van de voet van de molen verzorgt de mo lenaar op z'n erf zijn broeikasje: blauwe druiven die dieppaars het nieuwe seizoen gehaald hebben; nog wat aansterkende en een blo zende kleur krijgende tomaten en een echte, vruchtdragende perzi ken,,boom" die zowat de ruiten uitgroeit en nodig weer gesnoeid moet worden. De molenaar is het nog lang niet zat; het kweken, noch de molen, een 205 jaar geleden op gemetselde twaalfkanter die tegen de 21 e eeuw almaar Hollands Glo rie blijft zingen met, kort aan de weg, z'n reuzenwieken, die eigen volk en onthutste buitenlanders - die een klap van de molen willen voorkomen - nog op de knieën krijgen. Water-overslaand monu ment tussen lage polder en een van Hollands hoger gelegen, overgeble ven plassen of poelen. Het worden er steeds minder, die rasech te, aan hun roeping verslaafde molenbe dienaars. Je kunt er eigenlijk niet genoeg over schrijven. Willem Bemardus van der Pouw Kraan, een reus met een vriendelijk gezicht - met een kijk in de verte - dat nog lacht bij windkracht 8, vindt het maar allemaal larie: „Je schrijft er maar twee regeltjes over: veer tig jaar molenaar; dat is mooi genoeg". Van der Pouw Kraan, edelman onder de watermalers, houdt er op 1 november van dit jaar officieel mee op. Dan is ie 70. Maar z'n molen zal hij nooit kunnen loslaten. Die was zo lang z'n huis, zo lang zijn bron van inspiratie. „Ik kan er niet vanaf blijven. Anders ga ik dood. Ook al is m'n tijd officieel om. Tegen woordig heb je nog wel die vrijwillige molenaars met een spoedopleiding, maar als het nieuwtje eraf is laten ze 'm staan hè. En rust roest; zo'n molen, die moet draaien". Willem Kraan en de Lij- kermolen „nommer 1". Samen hebben ze er veertig jaar een compositie van ge maakt. Nommer een De Lijkermolen „nommer één" („Hoe wel 'ie „twee" staat, als je er vanuit de Rip, op aan komt draaien") staat aan de Poeldijk al meer dan twee eeuwen het water uit de Veender en Lijkerpolder, gemeente Alkemade, met een vijzel (eerst van hout, sinds enkele tientallen jaren van metaal) uit te slaan naar de Kleipoel, waar het nog steeds kan spo ken als de storm verkeerd staat. En maar pompen, weer en wind dienend. Willem: „Mijn grootvader was de eerste Van der Pouw Kraan; toen werden de namen Van der Pouw en Kraan aan elkaar ver bonden. Ik hecht toch wel aan die volle KRIMPENDE WIND EN UITGAANDE VROUWEN ZIJN NIET TE VERTROUWEN dige naamgeving". Willem en zijn Greta van der Laan, allebei van Hoogmade, kregen elf kinderen. Ze hebben inmid dels twaalf kleinkinderen. Willem: „We zijn met onze tijd meegegaan, samen met onze kinderen. Dat is niet altijd even gemakkelijk geweest. We zijn van het platteland hè. Dat was wat anders dan de stad". Enfin, Lijkermolen nommer 2 (als je van de Rip komt dus nommer 1; beide zijn eigendom van de Rijnlandse Molen Stichting) is al sinds '60 effectief buiten werking. Daar zit een elektromotor in die z'n werk best aan kan. „Nu maal ik nog allenig met windkracht die polder droog, maar ik heb ook een elektromo tor. Feitelijk ben ik molenaar-machinist, en waterschapsambtenaar". „Malle ep- pie", corrigeert Greta van der Laan, met een greep naar de pruttelende koffiekan, „Je doet het in je eentje, man". Maar haar Willem kan er nog niet aan wen nen, dat hij over een maandje molenaar af is. „Ha, dan gaat ook de molen met pensioen, maar hij krijgt geen rust, want de molenaar kan er niet van afblijven. Nou ja, als ik het niet meer doe, doet mijn zoon André (24) het wel. Die woont in de molen sinds '81 en is nu pas getrouwd. De opvolger van pa Kraan. Straks gaat 'ie voor ons de show maken. Er wordt bij nommer 2 een nieuw ge maal gebouwd". Pa Willem Kraan heeft 't daar moeilijk mee, want het betekent vervanging van de windmolens. Het geslacht Van der Pouw Kraan, die oude molenaarsfamilie, stamt van 1721 uit Hillegersberg, bij Rotterdam, en zo ging het door van vader op zoon. Ook bij de laatste molenaar van de Veender en Lijkerpolder blijkt de vrouw een laat ste en gezond woord te hebben. Wat had Willem Kraan zonder het nuchtere in zicht van Greta uit Hoogmade kunnen doen? Niets toch zeker! Je bent wel mo lenaar, maar daarbuiten waait alleen maar de wind en ruist het onverander lijk en je laat de vijzel maar malen. Sinds 1721. Daar kunnen geen Verenig de Staten tegenop. De Lijkermolen nom mer 1 vijzelt en pompt het polderwater meer dan vier meter omhoog; de draai ende vijzel is dertien meter lang. En als je ernaar kijkt is het een niet te peilen exempel van een doorgaande geschiede nis in de waterhuishouding. Ipf L EEN Sa 3rU S3 M'J Wim van der Pouw Kraan en zijn Lijker „nommer 1": onafscheidelijk. Ruimende wind Mevrouw Van der Pouw Kraan kent haar hoog opgeschoten pappenheimer: „M'n man is de hele ochtend al onrus tig". Hij zegt: „Nou ja, er staat te weinig wind. Dat zint me niet. Maar het wordt wel anders, want de wind gaat ruimen. Die molen hè, die maakt nog steeds een dikke driehonderdduizend omwentelin gen per jaar hoor. In '81 waren het er nog vierhonderdeenenvijftigduizend - ik heb 't allemaal bijgehouden - en zo is het langzaam teruggegaan, in wat dro gere jaren. Je ziet, die molen met ach tentwintig meter vlucht daar krijg je niet zo eenvoudig driehonderdduizend toe ren op". De nommers 1 en 2 in de gemeente Aj- kemade zijn de enige twaalfkantige vij zelmolens in ons land en, bijgevolg, de enige in de wereld. Molenaar Willem Kraan (met permissie, maar er is nie mand die volledig Van der Pouw Kraan zegt, al zou 'ie dat wel willen): „Ze had den de molen eerst rond willen maken, maar de twaalf vlakken maken hem veel sterker. Man. wat dat ding gefilmd en gefotografeerd is. Mijn vrouw had wei eens de indruk dat ze zowat de Sijtje Boes van de Rip was. Amerikaanse as tronaut Allan Bean kwam hier op de koffie met z'n vrouw; het barst hier af en toe van de Amerikanen. En we hadden ook eens een stel anglicaanse bisschop pen op bezoek, met rooie kleren aan, op doorreis naar Rome of zo, en Marco Bakker en een senator uit de Nixon-tijd. En ik maar malen. Die molen gaat nooit verloren". „Nee", valt Greta haar Wil lem bij, „Van z'n leven niet. Holland is door die molens ontworsteld aan het wa ter. Zo is het toch ook weer. En 's mole naars lust is 's molenaars leven. Ik heb een echte molenaar getrouwd, dat zal best", meent moeder Kraan, met een glimp van waardering en trots. Zolang het nog geen windkracht 9 is maalt de molenaar lustig door, met zijn gestroomlijnde fokwieken. „Vanmorgen heeft het even hard gewaaid ten zuien. Toen heb ik een tijdje gemaald. Maar nu moet die wind breder worden, dan knapt het weer vanzelf op". Kraan zit te pope len. Na de middaghap zet hij de zaak weer in de wind. Hij moet dan wel zo'n beetje na een kwartier stoppen, voor passerende tankwagens of een meelwa- gen. Die komen er anders niet voorbij, als zé hoger zijn dan twee meter dertig. „Ik heb twee keer brokken gehad bij dat malen: eenmaal sloeg een wiek een meel- auto zowat van de weg af en een keer een vuilniswagen van de gemeente. En dan heb je ook kleintjes die niet durven te passeren, hoewel dat natuurlijk flau wekul is, want dat kan best wel. We heb ben hier Japanners gehad die op hun knieèn over de brug kropen, doodsbe nauwd. Terwijl het toch makkelijk ging. Maar ze hadden het niet meer gewoon". Wiegelied Drie van de zeven Kraan-zonen zitten op een molen; drie op een rij omtrent Rijpwetering. En pa vindt dat prachtig: „Ze wonen er heerlijk vrij, zoals ze ook zijn opgegroeid in de polder. Zelf heb ben we vierentwintig jaar hier in de mo len gewoond, met het hele gezin. De ma lende molen met de rommelende vijzel sudderde de kinderen in slaap. Heerlijk was dat. Prachtig! Je hoorde het water ruisen en rommelen. Man, dat is mu ziek, zo mooi. Prachtig mooi is dat! Het wiegelied van de molenaar. Ik zou zó weer vijfentwintig jaar in die molen wil len wonen. Die mooie molen. Wat had ik de pé enn toen we eruit moesten. We moesten groter gaan wonen en trokken in dit huis, dat was van de Grote Venen. Het werd gekocht door onze kinderen die het ons gunden. Daar zijn we erg dankbaar voor. Maar het was heerlijk van de wind leven. Als de wind er is, moet je 'm pakken, zeggen wij mole naars". En moeder zegt: „Zo is het met vele dingen in het leven", want ze is een moeder die al zo veel heeft meegemaakt. Willem van der Pouw Kraan ontsluit aan de molenvoet een deur en ik zie de natte vijzel die een paar uur eerder het water uit de Lijkerpolder vier meter om hoog heeft gestuwd en in de Kleipoel ge loosd. De molenaar wordt lyrisch; hij kan er niet genoeg van krijgen: „Je kan niet malen niet de wind van gisteren". Wie het vatten kan, vatte het. Willem: „Er is nog zo'n molenaarsgezegde: „Krimpende wind en uitgaande vrou wen zijn niet te vertrouwen". Nietwaar, krimpt de wind, dan wordt het gegaran deerd weer knoeien met het weer. Maar je merkt het hè, de wind is nu aan het ruimen. Na m'n middaghap ga ik weer malen TON PIETERS

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1985 | | pagina 18