Een
vaste
wal
voor
de
beste
stuur
lui
i *1'
C3
Urr 1 3 j
Zitten met een pennetje is niet zo leuk
Qeidóc(2owumt
ZATERDAG 19 OKTOBER 19E
Kapitein Baines uit de Onedin Line over
wie Van den Driest zegt: „In televisiese
ries staat een zeeman met een fiere blik in
de ogen en de kin in de wind aan dek.
Maar in werkelijkheid stonden de man
nen met verschrikkelijke kloven in de
handen aan het stuurrad. Pekelvreters
noemden ze die diepe wonden, helemaal
uitgebeten door het zoute zeewater".
j RON
reld
en F
1 leide
hebb
rige
Het
de t
De i
Igewc
goed
van
eerst
bei t
jdent
anjel
In d<
rium
overi
met
eenrr
ven.
Alle jongens
die gaan
varen komen
met dezelfde
verhalen terug I maar
over verre trekk
kusten en vlieg
vreemde het r
steden. Maar Fiat
na een jaar of fusie
tien hebben ze derli
j ditio
AMSTERDAM - Als prinses
Margriet aanstaande woensdag in
Amsterdam de opening verricht
van het gerenoveerde internaat
„De Kweekschool voor de
Zeevaart" en daarmee luister bijzet
aan de viering van tweehonderd
jaar nautisch onderwijs, kan ze uit
de mond van directeur P. van den
Driest vernemen dat de beste
stuurlui tegenwoordig inderdaad
aan wal staan. Een oude
volkswijsheid van zijn honende
lading ontdaan en geaccepteerde
praktijk geworden.
Ter illustratie diept hij de volgende
anecdote uit zijn herinnering. „Ik blijf
het een mooi verhaal vinden. We had
den zo'n voorlichtingsbijeenkomst waar
op decanen van middelbare scholen
kunnen horen welke mogelijkheden de
Hogere Zeevaartschool hun leerlingen
biedt. In ons forum zaten ook wat oud
leerlingen. Een van de decanen wilde
weten hoe de toekomstkansen op de wal
liggen. Staat er een oud-leerling op en
zegt: Toen ik hier op school was, sliepen
we in twee bedden boven elkaar. Nou,
mijn slapie is pastoor geworden en ik
ben directeur van de Scheepvaart Vere
niging Noord; met een diptoma van de
Hogere Zeevaartschool kun je alles wor
den wat daartussen te bedenken valt".
Geen praatje voor de vaak. Van den
Driest, ernstig weer „De jongens hier
die gaan varen, beleven het nog op pre
cies dezelfde manier als ik deed toen ik
voor de eerste keer naar zee ging. Ze ko
men met dezelfde verhalen over verre
kusten en vreemde steden thuis. Maar
na een jaar of tien hebben ze het wel ge
zien. Hooguit tien tot vijftien procent
blijft zijn hele leven varen. Meer niet.
Gebakken aan de zee? Allemaal gero
mantiseerde kletskoek. Visserslatijn. In
televisieseries over de oude zeilvaart zie
je dan zo'n kapitein met een fiere blik in
de ogen en de kin in de wind aan het
stuurrad staan. Maar bekijk liever eens
de historische prenten van vroeger. Aan
het stuurrad stonden mannen met ver
schrikkelijke kloven in de handen. Pe
kelvreters noemden ze die diepe won
den, helemaal uitgebeten door het zoute
zeewater. En de kapitein? De kapitein
had een bolhoed op. Die kwam niet eens
aan dek".
Ver beneden het raam glijdt een witte
tjalk traag over het zoete water van het
Oosterdok. De aanblik doet Van den
Driest met nog meer overtuiging in zijn
praatstoel terugzinken. „Dat daar noem
ik romantiek. Maar de grote vaart heeft
niets romantisch. Nooit gehad. In elk
stadje een ander schatje? Flauwekul. Het
is een bewezen feit dat er in de rosse
buurten van de havensteden meer wal-
slurven de bloemetjes buitenzetten dan
zeelieden. Weet u wat de Amsterdamse
prostituees doen? Die weten precies op
welke dagen het ergens veemarkt is en
gaan dan daar zitting houden, haha. Na
een jaar of tien op zee houden onze jon
gens het dus voor gezien. En gebleken is
dat ze vervolgens tot op heden aan de
wal goed werk vinden. De stuurlieden
komen in het algemeen terecht op een
leidinggevende plaats bij iets wat met
transport te maken heeft. Luister: het
zijn mensen die geleerd hebben te orga
niseren en verantwoordelijkheid te dra
gen. Al heel jong hebben ze moederziel
alleen de wacht gelopen, met miljoenen
onder hun voeten. En enorm plichtsge
trouw zijn ze. Je zit aan boord maar met
een kleine ploeg. Je kunt je wacht niet
even een uurtje laten liggen of denken:
m'n maat doet het wel".
Sanering
De Hogere Zeevaartschool in Amster
dam is niet de enige van Nederland. Een
grootscheepse sanering, doorgevoerd tus
sen de twee afgelopen schooljaren en be
doeld om het aantal opleidingsplaatsen
tot de helft terug te brengen, heeft welis
waar Delfzijl-Groningen, Den Helder en
Utrecht doen afvallen, maar Terschel
ling. Rotterdam en Vlissingen zijn over
eind gebleven. Amsterdam is de oudste;
vandaar dat prinses Margriet, petekind
van de koopvaardij immers, het twee
honderdjarig bestaan komt meevieren.
Vóór 1785 was het gebruikelijk dat een
zeeman die iets meer wilde weten van
zeevaartkunde, in de leer ging bij een
van de particuliere „leermeesters van de
zeekonst" waarvan het in de havenste
den wemelde. Maar zo ongeregeld ging
het daarbij toe dat de bekende reder en
planter mr. G. Titsingh zich in 1780 ge
noopt voelde een vlammend pamflet te
schrijven met de titel „Bedenkingen
over de schaarsheid aan zeevarend volk
in het gemeen en het verval onzer natio
nale zeevaart in het bijzonder". Daar lag
het begin.
Of was het begin de Slag bij de Doggers-
bank? Nog steeds hemelen vaderlandse
geschiedenisboekjes dit wapenfeit op.
Maar de waarheid is dat de Nederlandse
vloot onder schout bij nacht Zputman
zonder slag of stoot naar zijn thuishaven
terugkeerde en dat de Engelse vloot die
had moeten worden gestuit, rustig zijn
weg kon vervolgen. Inmiddels echter
was er in Nederland een ware inzame
lingskoorts gaan woeden ten behoeve
van de gewonden, de weduwen en de
wezen. Welnu, aangezien er na de Slag
bij de Doggersbank in 1781 geen doden
of gewonden te betreuren vielen, lag al
dat geld braak. Dus stichtte men er het
„Vaderlandsch Fonds ter aanmoediging
van 's Lands Zeedienst" mee en dat
fonds stichtte weer een school, „aange-
legt tot aankweekinge van jonge zeelie
den". Het zou de bakermat worden van
de eerste totaal-opleiding voor de zee
vaart in Nederland waarbij de leerlingen
„niet alleen door de gegeven lessen,
maar ook door het handhaven van
strakke regels in het internaat, zo goed
mogelijk werden voorbereid voor hun
werk aan boord". De tentoonstelling die
ter gelegenheid van het tweehonderdja
rig bestaan in het schoolgebouw aan de
Nieuwe Vaart - recht tegenover het
Scheepvaartmuseum - is ingericht, zet
het allemaal op een rijtje.
Deze Kweekschool voor de Zeevaart,
waaruit later de Hogere Zeevaartschool
zou voortkomen, had echter nog een an
dere ontstaansgrond en daaraan gaat de
expositie voorbij. Veelzeggend in dit
verband is het feit dat een jaar eerder, in
1784, de maatschappij tot Nut van het
Algemeen was opgericht. Door heel de
Nederlandse samenleving woei een uit
Duitsland en Engeland afkomstige wind
van verlichtings- en opvoedingsidealen.
„Kennis leidt tot inzicht en inzicht leidt
tot deugd", luidde het adagium. De eer
ste vorm van geïnstitueerd zeevaartkun
dig onderwijs in Nederland zoals die aan
het Amsterdamse Oosterdok gestalte
kreeg, bleef niet steken bij „een poging
om het peil van het zeevarend kader te
verhogen", maar sloot aan bij het alge
mene streven om de mensen te hervor
men tot „een blijhartig Christen, een va
derlandslievend burger, een vergenoegd
huisvader en een nuttig lid van de maat
schappij".
schandstraf
Hoe dat er in de praktijk aan toe ging?
Van den Driest bladerend in het herden
kingsboekje dat prinses Margriet 23 ok
tober aangeboden zal krijgen: „Als belo
ning voor bijzondere prestaties werd bij
voorbeeld een boek gegeven, vaak de
Spreuken Salomons. Leerlingen die zich
onderscheidden door een goed gedrag,
konden daarmee een zilveren zakhorloge
verdienen. Maar overtreding van de ge
stelde regels - luiheid, slordigheid, on
reinheid, bed wateren - werd streng ge
straft. Een schandstraf was het moeten
staan aan de zogenaamde nulbak waar
men genoegen moest nemen met de
schamele restanten van het eten dat de
anderen overgelaten hadden. Kwekelin
gen die niet veel vorderingen maakten,
werden geplaatst aan een aparte tafel
waarboven met grote letters stond: lui-
jaardstafel. Een „kooypisser" moest en
kele dagen in het zwart gekleed gaan, ge
tooid met een slaapmuts. Zware vergrij
pen werden meestal gestraft met een
blok aan het been, een stuk hout van
vier en een halve kilo dat met een ket
ting aan de enkel van de boosdoener
vastzat. Op werkdagen moest hij het
blok over de grond meeslepen, op zon
dag mocht het aan de hand meegedragen
worden voor de kerkgang".
Van de zeshonderd studenten die de Ho
gere Zeevaartschool telt, zijn er nog
steeds tweehonderd intern. Maar ze eten
niet langer, gezeten op bakkisten, uit
houten bakken en ze slapen niet langer
in hangmatten. Van den Driest uit zijn
slof schietend bij de vraag of zo'n inter
naat nog wel van deze tijd is: „Hebt u
kinderen? Nou, ik verzeker u dat de
meeste mensen hun kinderen niet kun
nen huisvesten zoals wij dat hier doen.
Damesbezoek? Wat een vraag. Natuur
lijk. We hebben zelfs al jaren meisjes on-
MO-SERE zeevaartschool i
Directeur P. van den Driest van de Hogere Zeevaartschool in Amsterdam.
der de studenten. Eén is er inmiddels
eerste stuurmaiT. Daar kijkt u van op? Ik
niet. Het interesseert me geen lor of de
studenten mannen of vrouwen zijn. De
kwaliteit, daar gaat het om".
Operatie
Een woofd dat vaker zal vallen. Net als
de woorden identiteit en eigen cultuur.
Het gesprek is dan bij het .terrein van de
STC-operatie van minister Deetman
aangeland, de operatie Schaalvergroting,
Taakverdeling en Concentratie die meer
doelmatigheid en beheersbaarheid moet
brengen in het hoger beroepsonderwijs,
dus ook op de Hogere Zeevaartscholen.
De eerste sanering is al achter de nag en
Van den Driest toont zich er blij mee.
„Ik vind dat die sanering van het nau
tisch onderwijs, de beperking van de in
stroom, heel verstandig is geweest. An
ders zouden we nu opgeleid hebben voor
werkloosheid en dat kun je die jongens
en meisjes niet aandoen".
Maar de volgende stap? Want het is de
bedoeling van de STC-operatie dat de
Hogere Zeevaartscholen als zelfstandige
instellingen zullen ophouden te bestaan.
Ze moeten deel gaan uitmaken van gro
te, multisectorale instituten, gelijkwaar
dig aan universiteiten en hogescholen.
De afzonderlijke onderwijswereldjes
moeten uit de wereld, vindt Deetman.
Van den Driest geeft bij dat vooruitzicht
geen krimp. De naam Hogere Zeevaart
school die nu nog in kapitale letters ge
schilderd staat op de draaiende radar-an
tenne bij de toegangsdeur, mag wat hem
betreft verdwijnen. „Wij zijn er om de
leerlingen op te leiden, niet om een
naam te handhaven. De kwaliteit van
het onderwijs, daar gaat het om". Hij
weet al dat zijn Hogere Zeevaartschool
volgend jaar zal opgaan in een cluster
van maar liefst dertien instellingen voor
hoger beroepsonderwijs. Met de drie an
dere Hogere Zeevaartscholen gebeurt
iets dergelijks, al zal het voor Terschel
ling een tikkeltje lastig zijn, want de
school daar moet zijn partners zien te
vinden op de vaste wal van Friesland.
Zo opent zich het merkwaardige per
spectief dat - in het Amsterdamse ge
val - een Hogere Zeevaartschool poly
gaam aan de slag gaat met een school i
voor bibliotheekwerk, een school voor
confectie, een lerarenopleiding, een nuts-
seminarium, een sociale academie, een
economische school en diverse HTS'en. i
Dat geeft wat vreemde eenden in dezelf-
de bijt.
Van den Driest overziet het met een
stoïcijns oog. Hij is achttien jaar direc
teur geweest; het zal zijn tijd wel duren.
Maar: „Degene die hier na mij de nauti
sche poot moet trekken, zal niet meer in
dezelfde positie zijn als ik. Hij heeft het
niet meer voor het zeggen en dat geldt
ook voor de andere Hogere Zeevaart
scholen. Hij zal zich moeten aanpassen
bij een groter stramien. Maar is dat erg?
Vergelijk het met orkesten. Daar hoeven
toch ook niet allemaal Haitinks voor te
staan? Welnee, een eerste violist kan het
ook heel goed doen. Waar het om gaat,
is dat we binnen zo'n multisectorale op
zet onze eigen indentiteit bewaren. Dat
de cultuur van de opleiding behouden
blijft. Dat moeten de confectiejongens
ook,, hoor. Of die opleiding voor het bi
bliotheekwezen. Je moet naar buiten toe
je imago handhaven. Anders krijg je
geen leerlingen meer. De identiteit van
een Hogere Zeevaartschool? Het eigene
van onze cultuur? Ha, heel moeilijk.
Soepele omgang zou een trefwoord zijn.
Goede communicatielijnen. Bij mij staat
de deur altijd open. Alles staat hier
open. We hebben allemaal gevaren. Dat
schept een bepaald stramien van om
gaan en werken met elkaar. Wij? Wij
hadden al lang een docentenraad en een
leerlingenraad toen het woord medezeg
genschap nog moest worden uitgevon
den".
PIET SNOEREN
AMSTERDAM - Van Jannetje Visser-
Roosendaal, de keizerin van de streekro
man. is bekend dat zij na veel zoeken
een uitgever had gevonden die wel iets
zag in haar eerste manuscript. Hij bood
er zestig gulden voor. „Ik zei: „Geef
maar terug, dan stop ik het in de kachel.
Heb ik er tenminste nog warmte van.
Hij schrok en bood honderd gulden.
Daar heb ik ja op gezegd". De anekdote
die veel aankomende scribenten een hart
onder de riem zal zijn, staat opgetekend
in het boek „Hoe schrijf ik een goed ver
haal" en dat boek is weer verschenen ter
gelegenheid van het zojuist geopende
tweede cursusjaar van de schrijversvak
school ,,'t Colofon" te Amsterdam. „Het
eerste jaar is experimenteel geweest",
zegt Rik Lausberg die de coördinatie
doet. „en het succes heeft ertoe geleid
dat wij dit nieuwe jaar flink hebben kun
nen uitbreiden. Meer vakken en meer
docenten dus. Wij zijn gestart met ach
tentwintig cursisten, nu hebben we er
zestig. De samenstelling is uiterst geva
rieerd en de deelnemers komen uit heel
het land. Naast bijvoorbeeld een neer
landicus en een actrice hebben we ook
een kelner die zijn pen al eens op liedjes
heeft uitgeprobeerd en zelfs iemand die
zich op kosten van het arbeidsbureau
door ons mag laten omscholen. Overi
gens willen we niet te hard groeien. Het
mag geen fabriek worden".
Een lopende band echter om alle kandi
daten te verwerken zal 't Colofon van
node hebben wanneer Damon Cnight,
de Amerikaanse auteur van „Hoe schrijf
ik een goed verhaal", geloof vindt. Want
wat spiegelt hij voor? „Als je eenmaal
full-time schrijver bent", belooft hij,
„bepaal jij alleen wanneer je begint en
,HOE SCHRIJF IK EEN GOED VERHAAL'
ophoudt met je werk, hoe laat je opstaat
en naar bed gaat. De tijd is aan jou. Je
kunt je eigen projecten kiezen en er zo
veel uur aan besteden als je maar wilt.
Heb je zin om op reis te gaan, dan hoef
je niemand toestemming te vragen. Je
kunt je kleden zoals je belieft. Je hoeft je
geen zorgen te maken of je ontslagen
wordt of niet bevorderd. Je hoeft zelfs
met niemand te praten die je niet bevalt.
Je doet wat je wilt en je krijgt nog geld
toe ook".
Wie zou zich, aangelokt door zo'n idyl
lisch vooruitzicht, niet spoorslags naar
de schrijversvakschool spoeden? „Hoe
schrijf ik een goed verhaal", kortom,
door het Spectrum ter gelegenheid van
zijn vijftigjarig bestaan uitgebracht als
jubileumuitgave, hoort thuis in het ty
pisch Amerikaanse literair genre „van
krantejongen tot miljonair". Hoe word
ik een superverkoper van stofzuigers?
Hoe word ik president van de Verenigde
Staten? Dat genre. Gelukkig is het boek,
dat in Amerika nog verschijnen moet,
voor het Nederlandse taalgebied al be
werkt door Lidy Gij sen en Fons Eickholt
(de laatste een van de docenten aan de
schrijversvakschool) en zij zorgen voor
enig tegengas door auteurs uit de vader
landse stal over hun werk aan het woord
te laten. Zo zegt de eerdergenoemde Jan
netje Visser: „Ach weet U, ik heb ge
leerd: als je maar op die stoel achter de
schrijfmachine blijft zitten, dan lukt het
wel. Schrijven is immers ook gewoon
een vak, een handwerk. En net als bij elk
ander vak geldt ook hier: als je van je
werk wegloopt, dan presteer je niets".
Noch blijkt Hugo Claus over te lopen
van geestdrift voor zijn stiel. „Het fysie
ke aambeeld van het schrijven is niet
prettig. Uren zitten met een pennetje,
dat is niet zo leuk. Als ik aan een boek
bezig ben, dan is het net als de kantoor
bediende. De prettige dingen zijn daarna
of er om heen. Niet het schrijven zelf.
En het boek natuurlijk. Dat is als een
berg hout hakken, fijn als het klaar is".
Valt schrijven te leren? Dat is natuurlijk
de hamvraag en die wordt door Damon
Cnight (zelf auteur van duizenden scien
cefictionverhalen) omzeild met een
dooddoener. „Schrijven leer je door te
schrijven", luidt zijn kluit in het riet. Zo
simpel is dat. Aanmerkelijk duidelijker
wordt hij wanneer hij de vraag aan de
orde stelt waar de schrijver met zijn
pennevrucht heen moet. Want dat is na
tuurlijk het probleem. Een zondagschil
der kan zijn probeersels boven het rund
lederen bankstel hangen, maar een zon
dagschrijver moet zichzelf gedrukt zien
te krijgen. Welnu: Damon Cnight weet
raad. „De markt waar een nieuwe schrij
ver het makkelijkst toegang krijgt, is die
van de lectuur- en de science-fictionbla-
den", klapt hij uit de school. „Ze betalen
weinig of niets, maar ze verwerken veel
verhalen en ze zijn niet altijd even kies
keurig ten aanzien van stijl en andere li
teraire kwaliteiten". Voorts moet de
zondagschrijver zich vooral niet laten
ontmoedigen. „Het boek Zen en de
Kunst van het Motoronderhoud", troost
Damon Cnight, „is, voordat het gepubli
ceerd werd, aangeboden aan maar liefst
honderdtwintig uitgevers. Robert M.
Pirsig, de schrijver, moet wel veel ver
trouwen in zijn eigen werk hebben gehad
om zo lang vol te houden. En terecht,
naar achteraf is gebleken, want het boek
werd een bestseller, vertaald in vele ta
len".
Als de vraag of schrijven te leren valt,
niet zo lelijk was blijven hangen, zou
Damon Cnight geloofd en geprezen kun
nen worden om zijn bijna aandoenlijke
volledigheid. Zo bevat zijn boek zelfs
raadgevingen voor het samenleven met
een schrijver. „Voor iemand die niet
schrijft, is het moeilijk te begrijpen dat
schrijven niet alleen op de schrijfmachi
ne gebeurt, maar in het hoofd van de
schrijver, soms achttien uur per dag of
langer. Wanneer een schrijver naar een
muur zit te kijken zonder uitdrukking
op zijn gezicht, dan zal zijn metgezel al
vlug denken dat hij niets doet en tijd
heeft voor een leuk gesprek, of om te
praten over geld of over de kapotte was
machine. Zelfs als een schrijver achter
zijn schrijfmachine zit, komt het bij zijn
geliefde in het algemeen niet op dat hij
niet gestoord mag worden voor huishou
delijke noden, zolang het tenminste geen
brand of ontploffing betreft. In de stem
ming raken om te schrijven is een inge
wikkeld en heel subtiel geestelijk proces.
Voor mij voelt het aan alsof ik moei
zaam een ladder beklommen heb met
mijn kwasten en blik verf. Als ik dan ge
stoord wordt, is het of iemand me van
die ladder slaat".
Aardig is het boek hoofdzakelijk door de
uitspraken van Nederlandstalige auteurs
die er door de bewerkers ter vervanging
van Amerikaanse citaten bij zijn ge
haald. Van W.F. Hermans is deze: „Er
kunnen meer mensen schrijven dan men
denkt. Sluit ze maar eens op met de
boodschap dat ze de volgende ochtend
een boek af moeten hebben of anders op
een vreselijke manier ter dood gebracht
zullen worden; reken maar dat zij dan
schrijven". Maar of het geschrevene ook
iets voorstelt? Gerard Reve daarover:
„Ik schreef al toen ik 16 of 17 was. Pak
ken, stapels. Ik heb het nog jarenlang be
waard. Het was allemaal rommel en dat
wist ik zelf ook wel. Rauwe bedenksels,
vals, pathetisch gedoe. Goedkope na-
aperij. gezwollen kletskoek. Het was bij
elkaar wel een halve meter hoog". Harry
Mulisch: „Bij mij gaat het zo dat ik een
bepaald ding eenvoudig weet, dat heeft
niets te maken met helderheid of hogere
gaven". Jan Wolkers: „Ik denk helemaal
niet aan de lezer als ik schrijf voor mij
zelf en ik geloof dat iedereen dat doet.
Zelfbevrediging is het belangrijkste".
F.C. Terborgh tenslotte en daarmee
wordt, zij het zijdelings, de vraag of
schrijven te Ieren valt alsnog beant
woord: „Hoe ik tot schrijven gekomen
ben, wordt mij gevraagd. Maar komt
men tot schrijven? Ik geloof het niet.
Men wordt er toe geboren, evenals tot
lekkerbek, haarklover of speculant".
PIET SNOEREN
Damon Cnight: Hoe schrijf ik een
verhaal,
Het Spectrum, De Meern. 24,90
goed