Kruidenier van de koningin
Computer en
zonnepaneel
in dienst van
de bijbel
LONDEN - Het warenhuis
Harrods in Londen mag dan
voor buitenlandse toeristen
een paradijs op aarde lijken,
de Britten zelf vinden Harrods
bijna niets meer. Vrijwel elke
aankoopexpeditie die ze er
tegenwoordig ondernemen,
doet hen vol heimwee
terugdenken aan de goede
oude tijd. Toen zag je in
Harrods bijna niets anders
dan „voorname lieden", de
„top people" van het
Verenigd Koninkrijk.
Tegenwoordig struikel je er doorlopend
over kakelende buitenlanders, die niet
goed weten wat ze eerst moeten bekijken
of betasten. Het zijn hoofdzakelijk Ame
rikanen. maar ook veel Fransen, Duit
sers, Italianen, Nederlanders, Belgen en
Arabieren. Vooral Arabische bezoekers
voelen er zich thuis, want dure Harrods
is tegenwoordig een Egyptische zaak. Dit
jaar werd zij immers voor 615 miljoen
pond in contant geld gekocht door de
schatrijke gebroeders Mohamed, Ah en
Salah Al-Fayed, die ook schepen, ban
ken, oliebronnen en het Parijse Ritz Ho
tel bezitten. De Al-Fayeds noemen hun
jongste aanwinst „een monument". Zij
zijn kennelijk van plan het nog aantrek
kelijker, prachtiger en winstgevender te
maken.
Maar vooral oudere prominente Britten
vinden deze gang van zaken niet zo
leuk. Dertig jaar geleden was „hun" Har
rods nog een warenhuis van conservatie
ve Britse standing, waarin de hoge en
kleine adel zich thuisvoelde naast andere'
welgestelde lieden. Iedere verkoper boog
voor deze lords en lady's als een knip
mes. Bij Harrods waren toen hoofdzake
lijk mannen en vrouwen van gemiddel
de leeftijd in dienst, die bijna al hun
vaste klanten herkenden. Edellieden en
andere rijkaards hadden er een lopende
rekening; zij waren haast allemaal vrese
lijk slechte betalers.
Zwart laken
En omdat Harrods destijds was gesticht
door een kruideniertje met die familie
naam (maar dan zonder de s), had het
ook een enorme afdeling kruidenierswa
ren. In de goede, oude tijd werd je daar
geholpen door pezige grijze mannetjes,
die de mouwen van hun donkere col
bertjas schoon hielden door middel van
overtrekjes in zwart laken. Deze reikten
tot aan hun ellebogen en werden met
elastiek op de plaats gehouden.
In die enorme kruideniershal was het za
lig winkelen. Het rook er lekker naar
vers gebrande koffie en zelfs wanneer je
alleen maar een potje jam wilde kopen,
werd je nog met grote hoffelijkheid en
de nodige eerbied geholpen. Vandaag de
dag is dat in Harrods voltooid verleden
tijd. De kruideniershal op de begane
grond werd trouwens jaren geleden al
volledig gereorganiseerd. De oude man
netjes en vrouwtjes zijn verdwenen; zij
werden vervangen door een modern
sélf-servicesysteem.
Meteen was alle charme er af. Maar
Harrods volhardde in de boosheid. Net
voor de tijd van de Egyptische overna
me, verhuisde de roemrijke afdeling
kruidenierswaren naar de kelder. De sor
tering levensmiddelen is er niet kleiner
om geworden, maar daglicht krijg je
daar niet. Edellieden zie je er trouwens
evenmin.
Want welke persoon van adellijke af
komst zou diep onder de grond een kar
retje vol kruidenierswaren willen voort
duwen en aan de kassa in de rij gaan
staan om te kunnen betalen? Dat is een
moderne evolutie die de lords en de la
dy's niet ligt. En daarom ook is Harrods
zulke klanten kwijt. Voor levensmidde
len gaan zij alleen nog naar Fortnum
Mason, kruidenier van de Britse ko
ningin op Piccadilly.
Slipjassen
Dit warenhuis is veel kleiner dan Har
rods, maar lieve mensen, wat een stijl!
Zelfs de koning van Noorwegen doet
daar elk jaar zijn kerstinkopen. Beneden,
op de afdeling kruidenierswaren, worden
de klanten bediend door nette heren in
deftige zwarte slipjassen en gestreepte
grijze pantalons. Zij zijn zo minzaam en
beleefd, dat gewone stervelingen zoals u
en ik zich al de koning te rijk voelen als
ze zich bij Fortnum slechts een potje
mosterd (een keus uit zesentwintig ver
schillende soorten) hebben aangeschaft.
John Fortnum was livreiknecht op Buc
kingham Palace toen hij op 8 september
1707 met zijn vriend, kruidenier Hugh
Mason, een kleine zaak opende op Lon-
dens Piccadilly. Fortnums goede connec
ties met de adelstand en het personeel
van het koninklijk paleis hadden in
korte tijd tot gevolg dat hun kruideniers
winkeltje een ware goudmijn werd. De
ex-lakei en zijn vriend de winkelier
werkten als paarden. Hun zaak groeide
en bloeide. Vandaag de dag vult zij een
bijzonder fraai pand. De voorgevel er
van is versierd met een vrolijk bellende
klok. Daaruit komen op het uur telkens
twee poppen te voorschijn, die Fortnum
en Mason verbeelden.
Maar er zitten al een hele tijd geen af
stammelingen van beide heren meer in
de raad van bestuur. Fortnum is sinds
ruim dertig jaar eigendom van de Cana
dese miljonair-koekjesbakker Garfield
Weston, die in Groot-Brittannié ook een
serie bakkerijen, lunchrooms en Fine-
Faresupermarkten op zijn naam heeft
staan. „Iedereen kan eigenaar zijn van
een winkel, maaf er is maar één kruide
nier van de koningin", vertelde Weston
trots toen hij Fortnum Mason had ge
kocht. Vandaag de dag wordt 't Weston-
imperium bestuurd door zijn 58-jarige
zoon, die dezelfde voornaam draagt en
daarom achter zijn rug door iedereen
Young Gary" (de Jonge Garfield)
wordt genoemd.
Hoewel meer dan veertig procent van de
jaarlijkse negen miljoen pond opbrengst
van dit befaamde warenhuis afkomstig
is van andere afdelingen, verspreid over
drie etages, beschouwt Weston deze alle
maal als ondergeschikt aan Fortnums
Food Hall, de afdeling kruidenierswaren,
op de begane grond. Drie jaar geleden
werd die trouwens voor een miljoen
pond compleet vernieuwd.
Picknickmanden
In Engeland genieten vooral de voedsel-
en kerstpakketten van Fortnum een ge
vestigde faam. Brigitte Hardy, die de
pakkettenafdeling leidt, levert in het zo
merseizoen gemiddeld duizend propvol
le picknickmanden (er zitten zelfs flessen
champagne in) aan welgestelde liefheb
bers van grote paardenrennen zoals As
cot en roeiwedstrijden zoals die van
Henley. Maar zij telt ook Paul McCart
ney en diens vrienden onder haar vaste
klanten. Dat McCartney vegetariër is,
bezorgt Brigitte extra werk; voor Paul en
De distinctie is
eraf bij Harrods
en daarom is de
zaak in ongenade
gevallen bij de
Britse adel.
zijn vrienden moeten immers uit alle
manden met standaardvulling vooraf de
vleeswaren worden verwijderd en ver
vangen. Bob Geldof komt er geregeld
met zijn vriendin Paula Yates. Cliff Ri
chard is ook een vaste klant.
Verwarring
Toch veroorzaakt het feit, dat de stijf-
deftige verkopers van Fortnums beroem
de Food Hall de hele tijd in jacquet
rondlopen wel eens problemen. Want de
„high society" van Londen trouwt
meestal in „morning dress". Dat wil zeg
gen, dat alle mannelijke genodigden dan
ook een flapperende pandjesjas en een
grijze gestreepte pantalon moeten aan
trekken. Wanneer aldus uitgedoste heren
voor de bruiloft nog even bij Fortnum
binnenlopen om een bloemetje of zoiets
te kopen, stichten zij daar vaak ernstige
verwarring.
Kortgeleden werd een ouwe lord, die in
dergelijke omstandigheden verkeerde,
door een niets vermoedende klant om
een potje aardbeienjam gevraagd. „Het
spijt mij geweldig, my lord", aldus bood
de echte verkoper hem zijn excuses aan,
„maar u ziet er veel te gedistingeerd
uit!"
ROGER SIMONS
KERKEN VERRICHTEN OPNIEUW
PIONIERSWERK IN AFRIKA
HAARLEM - Ze tikte ijverig weg
op een schrijfmachine die zijn bes
te jaren al voor de Tweede Wereld
oorlog beleefde. Aan het eind van
elke regel pakte ze de tien flinter
dunne velletjes papier met carbon
er tussen aan de bovenkant vast en
trok eraan. Anders zou alleen het
eerste velletje verschuiven en wa
ren alle doorslagen waardeloos. Op
de cementen vloer van haar donke
re werkruimte speelden haar kinde
ren. Deze Kameroense vrouw was
bezig de vertaling van het Oude
Testament in het Bamiliké uit te
typen. Al voor de vijfde maal, want
elke keer bracht de vertaler na ge
sprekken met leden van de vertaal
commissie weer verbeteringen aan
in de tekst.
Ze begon tien jaar geleden. Toen had ze
nog alle tijd, want ze was nog niet ge
trouwd. Maar de vertaler werkte lang
zaam. Dagenlang, soms wekenlang
moest ze wachten op zijn kopij, die met
potlood in een schoolschrift was geschre
ven. Tijdens de laatste correctiefase
werd de kopij vlotter geleverd. Maar zij
had minder tijd. Ze moest voor haar
man en kinderen zorgen, dagelijks hout
sprokkelen om te kunnen koken, water
halen uit de put in het dorp, haar tuintje
wieden. Heel langzaam groeide de stapel
velletjes rechts van haar machine. Ze
hoopte maar dat ze niet te veel tikfouten
maakte, want dan moest ze alles nog
eens overtypen.
Deze Bamiliké-vrouw was niet de enige
die tot voor kort zo werkte in Afrika.
Bijbelgenootschappen zijn in dat conti
nent betrokken bij nog 252 vertaalpro
jecten. In ronde lemen hutten onder
palmbladeren en in kleine, stenen ge
bouwtjes met daken van golfplaten zaten
mannen en vrouwen net als zij te typen.
Het was hun bijdrage om de kerk een
bijbel te schenken in hun eigen taal.
Toen ik haar daar aan het werk zag,
moest ik ineens denken aan Olga Meyer.
Zij toetste tussen 1975 en 1983 de verta
ling van de bijbel in de Nederlandse om
gangstaal in het geheugen van een com
puter. Zes maal bracht ze veranderingen
in de tekst aan, zonder dat ze alles op
nieuw behoefde over te tikken. Vervol
gens ging niet de getikte tekst, maar een
magneetband naar een zetterij. Zonder
tussenkomst van mensenhanden werd
de bijbeltekst opgenomen in het geheu
gen van een zetcomputer. Zes maanden
later lag de bijbel in de boekhandel.
In Afrika begonnen tot voor kort de pro
blemen eigenlijk pas goed als de tekst na
eindeloos uit- en overtypen klaar was. In
dat continent zijn (buiten Zuid-Afrika)
nauwelijks drukkerijen in staat een bij
bel te produceren. De tekst werd meestal
ergens in Europa met de hand gezet door
iemand die de taal niet kende. Tot drie
maal toe moesten drukproeven naar
Afrika gezonden worden voor correctie.
Niet zelden verdwenen ze in de post. Als
dan eindelijk met drukken begonnen
kon worden, bleek dat de goedkoopste
drukkerij zich in Hongkong of Korea be
vond. Vandaar moesten bijbels dan per
schip naar Afrika getransporteerd wor
den. Tussen het gereedkomen van de
vertaling en het arriveren van de bijbels
lagen vaak vijf of meer jaren.
Lijdzaamheid
Het wonderlijke was dat de Afrikaanse
christenen maar zelden boos werden. Ze
hebben geleerd in lijdzaamheid de din
gen af te wachten. Maar mannen als dr.
Kees F. de Blois, de vertaalcoördinator
van de bijbelgenootschappen voor Afri
ka, en vertaalconsulenten als dr. Krijn
van der Jagt in Kameroen zonnen al ja
ren op mogelijkheden om dat proces te
bespoedigen.
Met een zekere jaloezie volgden ze de
technische ontwikkelingen in Europa en
Amerika. „Konden wij maar zulke tekst
verwerkers aanschaffen", verzuchtten ze
soms. Maar als ze dan hoorden dat zo'n
apparaat een regelmatige stroomvoorzie
ning vereiste en niet bestand was tegen
hoge temperaturen en een hoog vochtge
halte, schudden ze hun hoofd. In de
vaak heel eenvoudige kantoren van de
bijbelgenootschappen van Afrika waren
die voorwaarden niet te verwezenlijken.
Maar de technische ontwikkeling ging
door. Dat ontdekte ik, toen ik ruim een
jaar geleden een aantal bijbelprojecten in
Kameroen bezocht. Na een urenlange
tocht over zandwegen kwamen we bij
een paar ronde, lemen hutten, met palm
bladeren bedekt. Daar woonde de verta
ler die het Nieuwe Testament in het Gi-
ziga vertaalde. De man zat achter een
tekstverwerker die niet groter was dan
een kofferschrijfmachine. Hij was bezig
de vertaling van het Evangelie van Lu
cas te corrigeren.
Zonnepaneel
Toen ik verbaasd aan- hem vroeg waar
hij de elektriciteit vandaan haalde, nam
hij me mee naar buiten en wees naar
zijn dak. Daar, tussen de palmbladeren,
hing een zonnepaneel. Enthousiast, ver
telde hij dat zijn volk door dat apparaat
het Nieuwe Testament zeker vier jaar
eerder zou ontvangen.
Vorige zomer hebben de bijbelgenoot
schappen van Afrika veertig van die
kleine tekstverwerkers in gebruik geno
men. Maar er zijn nieuwe problemen
opgedoken. De programma's die voor
dergelijke tekstverwerkers ontwikkeld
werden blijken afgestemd te zijn op Eu
ropese talen. Voor Afrikaanse talen vol
doen ze vaak niet. Het Amharisch, dat
in Ethiopié wordt gesproken, kent een
eigen schrift. Die taal vereist een totaal
ander toetsenbord. Maar ook talen die
wel ons Romeinse schrift gebruiken zijn
niet onmiddellijk rijp voor een tekstver
werker. Er zijn talen met meer klanken
dan de onze. Taalkundigen hebben daar
voor extra symbolen ontworpen. Een
Europees toetsenbord moet voor die ta
len aangevuld worden.
Verder zijn er zogenaamde toontalen.
Dat wil zeggen dat een en hetzelfde
woord, op verschillende toonhoogten
■CcidócSoivuMit
uitgesproken, verschillende betekenissen
heeft. Het Dooyayoo-woord „ba" kan
- al naar de toonhoogte - „mannelijk",
„vader", „naaien„dansen" en „voort
drijven" betekenen. Een zin als „David
danste voor de ark" kan in die taal dan
ook gelezen worden als „David dreef de
ark voort". Taalkundigen hebben allerlei
extra tekens boven de letters bedacht om
de juiste toonhoogte aan te geven. Maar
een tekstverwerker is niet zonder meer
in staat die tekens aan te brengen.
Programmeur
Een andere moeilijkheid is dat een ver-
taalconsulent weliswaar theologisch en
taalkundig geschoold is om de Afrikaan
se bijbelvertalers wetenschappelijk te be
geleiden, maar hij beschikt niet over de
kennis om computerprogramma's té
ontwerpen. Daarom wordt op dit mo
ment voor Afrika een computerprogram
meur gezocht die voor elke taal de nood
zakelijke veranderingen in de program
ma's kan aanbrengen.
Het aantal kerken dat de bijbelgenoot
schappen hulp vraagt bij de vertaling
van de bijbel in de eigen taal neemt nog
steeds toe. De bijbelgenootschappen ech
ter beschikken noch over het geld, noch
over voldoende opgeleide mensen om
aan al die aanvragen te kunnen voldoen.
Ze hebben daarom prioriteiten gesteld.
Als er verscheidene kerken in een taalge
bied zijn, moeten ze samenwerken; ze
moeten zelf vertalers ter beschikking
stellen en een deel van de kosten dragen.
Pas dan - en meestal alleen als zo'n taal
door minstens honderdduizend mensen
wordt gesproken - zijn de bijbelgenoot
schappen bereid hulp te bieden. Maar
ook dan nog wordt een nieuw project al
leen aanvaard, als een ander project ge
heel af is. Het totaal aantal vertaalpro
jecten mag niet verder toenemen.
Geldgebrek
De bijbelgenootschappen kampen nu al
voortdurend met geldgebrek. Zal straks
niet meer geld moeten worden uitgege
ven dan nu bespaard wordt? Zal niet het
moment aanbreken dat een bijbelgenoot
schap tegen een kerk moet zeggen: „Sor-
,ry, we weten dat er in jullie taal nog
geen bijbel verschenen is, maar we heb
ben geen geld om jullie vertaling uit te
geven?"
Maar desondanks zal deze technische
ontwikkeling nog een geheel ander ge
volg hebben. De bijbelgenootschappen
vinden nu oplossingen voor het automa
tisch verwerken van Afrikaanse teksten
die in de toekomst dankbaar overgeno
men zullen worden door regeringen,
handelsfirma's en uitgevers. Want de
computer verovert niet alleen onze wes
terse wereld, hij dringt zich ook op in
Afrika. In het verleden hebben missie,
zending en bijbelgenootschappen belang
rijk pionierswerk verricht door talen op
schrift te stellen. Nu doen ze dat óp-
nieuw door computers te leren Afrikaan
se talen te verwerken.
JAN J. VAN CAPELLEVEEN
(stafmedewerker Nederlands
Bijbelgenootschap)