De verschrikkingen onder Japanse hiel Dysenterie, malaria, pleuritis en honger waarden door de kampen -9> V"9' 1 - lewel de media bol hebben itaan over de 40-jarige jrdenking van de Japanse ipitulatie, hoort men slechts agmentarisch iets uit de ond van slachtoffers uit de incentratiekampen onder ipanse hiel. Hieronder het laas van een landgenoot Jan in Breugel, thans inaturaliseerd Australiër, die s jongen enkele jaren in de ipanse concentratiekampen )orbracht. Zijn vader was in idië politiefunctionaris en erkte by het uitbreken van oorlog in Batavia (Djakarta), et gezin telde zes kinderen in wie Jan de oudste was. onder boven wonder hebben len de oorlog overleefd. Vele ideren hebben minder geluk ehad en konden het niet ivertellen. TearT*- het t te [et was op de avond van de 5e op maart 1942 dat mijn vader de chtdienst inging op zijn Fongers- •ts. Hij wist dat de Jappen op va geland waren en dat er in rawang gevochten werd. Met gro- onzekerheid in het hart zei hij moeder en ons gedag en ver- het duister van de tro- acht. De volgende dag kwam niet opdagen. De nieuwsdienst estigde dat het menens was met inval van de Jappen. Door nden werd mijn moeder inge- it dat Hollandse politiemensen 'angen werden gehouden in het ifdbureau. Ik was bijna 13 jaar, ond mijn mannetje wel en werd >p afgestuurd om poolshoogte te men. Overal was net een chaos, t" reral Jappen en vrachtauto's. De eeste chauffeurs waren naakt et alleen een chawat aan. Het wa- n kleine mannekes met grote ba- netten op hun geweer, waar ze iet eens bovenuit staken. Zij had- »n petten met lange afhangende appen tegen zon en regen. - ij het hoofdbureau liep ik noncha- int naar de ingang. Toen de wacht iet iemand bezig was, liep ik heel i naar binnen alsof ik kind aan was. In de grote kantine lagen zaten wel vijftig Europese poli- annen, allemaal in wit uni- Iedereen was vermoeid en er onverzorgd uit. Pas na een ir minuten ontdekte ik mijn va- Het weerzien was een groots ent Ik moest echter snel weg mijn vader nadat ik hem wat ;ebrachte etenswaren had mdigd. Ik kwam ongemoeid op straat en zo begon ons le- onder Japanse bezetting, maand na de intocht van Nip- kwam er via de vader van tuinjongen Atam plotseling bericht over een mannentransport van de strafgevangenis Glodok thet huis van bewaring in swijck. Wij op de fiets er naar chteraan in de stoet liep mijn Over zijn schouder hingen kleren, die hij net had uitge- n. Hii droeg een rode baard fcn strompelde. Hij leed aan malaria en dysenterie, zo bleek later. In Btruyswijck mochten ze de eerste tijd eten van buiten ontvangen en "jnijn moeder smokkelde briefjes Haar binnen verstopt in zeep en ge- Ïookte aardappelen. Ook kininepil- in werden in een flesje gekookte 4>ruimenmoes binnengesmokkkeld. Honger was ook in de Jappenkampen een dagelijkse metgezel. Vrouwenkamp Tjideng-Batavia Na enkele weken raakten wij zelf geïnterneerd in het vrouwenkamp Tjideng dat enkele straten in wes telijk Batavia bevatte. Het begin leek vrij onschuldig. Er was rede lijk wat eten en de vrouwen kon den zelf koken. We kwamen in een huis terébht waar wij (al met z'n zevenen) de ruimte moesten delen met een moeder met twee kinderen en twee alleenstaande dames die zich terugtrokken in de garage. Ik kreeg na korte tijd een enorme steenpuist op m'n rug, zo groot als een tennisbal en verging van de pijn. Ik moest werken en speelde voor verhuizer en vuilnisophaler. Als een paard liep ik tussen de bomen van de militaire karretjes. Nooit was er enig salaris aan het werk verbonden dat duizenden uren lang werd verricht en het eten werd steeds slechter en minder. De da mes hadden medelijden en gaven wel eens sigaretten. Aanvankelijk bewaarde ik die voor mijn vader. Na vele maanden geloofde ik er niet meer in dat hij terug zou ko men en begon er toen zelf maar aan. Vrienden maakte ik niet gemakke lijk in die tijd en ik voelde me vaak alleen. Alleen Bram herinner ik me nog. Een doodgoede mongoloï- de jongen, groot, .zwaar en ijzer- sterk. Toen op een dag kwam er een knaap, die zich aan me voor stelde als Louis. Zijn vader was ook een politieambtenaar en zijn moe der was bij ons in het kamp ge plaatst. Louis werd mijn vriend, maar gebruikte krachtige taal, die in onze familie niet voorkwam. Zo leerde ik er weer wat bij. Hij be zorgde „vlees" op zijn slagersfiets. Hoeveel honden en katten daar voor waren gesneuveld heb ik nooit kunnen achterhalen. Op zekere dag moest een aantal vrouwen Tjideng verlaten met de kinderen, die jonger waren dan vijftien jaar. De bestemming was Grogol een krankzinnigengesticht niet ver van Batavia. Ook de fami lie van Louis werd overgeplaatst en we moesten onze bezittingen ver der uitdunnen. Geen meubels of bedden mee, alleen een koffer per persoon. Het duurde uren voor We met de trein de paar kilometer naar Grogol hadden afgelegd. Bij aankomst werd alle bagage van de trein gegooid en rolde de dijk af. Een hutkoffer van mijn moeder had het deksel half verloren. De aanblik van deze koffer met in houd als een opengesneden buik met darmen is het beeld, dat heel scherp in mijn geheugen gegrift staat. Uiteindelijk ging de stoet, vrouwen en kinderen onder wie peuters van nauwelijks een jaar oud te voet verder naar het gek kenhuis Grogol. Vrouwenkamp Grogol Grogol bestond uit een stel barak ken verbonden met betonnen voet paden. Normaal zouden er zo'n honderd geesteszieken verpleegd kunnen worden. Nu kwamen er ongeveer 1150 vrouwen en kinde ren in terecht, plus drie oudere mannelijke kolonialen van over de zeventig. Er was ook een jonge me dicus die ongeveer dertig geweest moet zijn. Matsjiama had het Ja panse commando. Elke familie kreeg een deel van de barak en we sliepen op houten vlonderbedden (balek-balek). We moesten als jon gens karweitjes doen van 's mor gens voor daglicht tot 's avonds acht of negen uur. Alhoewel het hard zwoegen was, waren wij in staat af en toe iets in de maag te laten verdwijnen, bij voorbeeld tijdens het vlees snijden. We kregen ook relatief een goede portie eten vergeleken met de an dere kampbewoners. Maar het gebrek aan verse groen ten voor bijna twaalfhonderd men sen was groot en chronisch. De paar mandjes met groenten waren in de kortste keren schoongemaakt. De groenten waren meestal bajem, lobak kankoeng en oebi. Het was opmerkelijk hoe vlug sommige vrouwen vermagerden terwijl an deren er minder op reageerden. Verdriet om het gescheiden zijn van de echtgenoot zal velen parten hebben gespeeld. De scheiding van de sexen, door Japan systematisch bij onze gezinnen doorgevoerd, is een criminele daad van de eerste orde geweest. De aanvoer van melk was onregelmatig en per keer kwam er nooit meer dan vijftig li ter. Voorzover ik weet kregen we over maanden gerekend twee maal vis voor het kamp. Eén klein visje (kemboeng) per man. Op twee koe- kepannen en een wadjang, met weinig olie en op houtskoolvuurtjes betekende dat uren bakken voor twaalfhonderd man. Voor het be reiden van de nasi-tim (groente soep) voor de zieken en kinderen herinner ik me een ketel van 75 li ter waarin soms wel tien tomaten gingen (huil niet), een paar wortel tjes, wat restjes vlees en rijst. Een van de jongens gleed eens uit en verbrandde zijn arm in een ke tel hete thee. Ik kreeg een emmer kokend water over mijn voeten die al aangetast waren door „koetoe ajar" (eczeem). Lopen kon ik haast niet meer en de pijnlijke jodium tinctuur hielp ook niet, doordat mijn voeten steeds weer nat wer den. Een vrouwelijke tandarts gaf een van haar laatste verdovingsinjecties aan mijn moeder toen zij leed aan wat waarschijnlijk een shock was en halfdood in het noodziekenhuis moest worden opgenomen. Met elektrische kussens is ze drie dagen Jan van Breugel ten tijde van zijn internering in het Tjidengkamp. In die eerste oorlogsjaren was de toestand nog enigszins draaglijk. op temperatuur gehouden tot het hart weer in staat was alles voor ei gen rekening te nemen. Als er bevoorraad werd moesten we helpen. Na enige tijd sjouwden wij als jongens balen rijst en suiker van honderd kilo. Door dit werk hebben mijn aderen het moeten ontgelden. Zware hoofdpijnen in naoorlogse tijd en een versleten nek zijn bijna zeker aan deze over belasting toe te schrijven. Mijn jongste zuster begon last te krijgen van ondervoeding en vitaminege brek en leed aan een tropische zweer. Het kamphoofd Matsjiama ranselde op een dag een vrouw af omdat haar zoontje over de omhei ning was geklommen. Later ver ontschuldigde hij zich en vertelde dat hij van hogerhand op zijn kop had gekregen voor zijn doorgaans „slappe" optreden. Ik heb zo'n idee, dat zijn orders rechtstreeks van So- nei afkwamen, de bruut van het Tjidengkamp, die na de capitulatie werd terechtgesteld door de geal lieerden. We hadden nogal wat huiselijke moeilijkheden met een vrouw over territoriale rechten, die centimeter voor centimeter werden bevochten door het schuiven met de bedden. Veel kwade woorden vielen er niet, want beide partijen wilden goed katholiek zijn Aan ons nog enigszins redelijke be staan kwam plots een eind. De ge hele kampbevolking ging terug naar Tjideng behalve de jongens ouder dan elf jaar en wat mannen. Zo werd ik als veertienjarige van de rest gescheiden. Een paar dagen was ik absoluut leeg en verdrietig. Sindsdien was alles afgang en er heerste een grimmige stemming. Het kamphoofd, een os van een ke rel, werd eens afgerost door een Jap. Maar hij kon niets terugdoen, anders was hij ter plaatse aan een bajonet geregen. In die tijd over leed een van mijn vrienden die korvee in de houtskoolloods had gedaan. Op een dag moesten we het scherpe alang-alanggras buiten het kamp snijden. Zes heiko's kwamen aanmarcheren om de wacht af te lossen. Degene, die het dichtst langs me liep haalde zonder enige reden uit en sloeg me op mijn juk been, hetgeen geweldig aankwam. Tot mijn troost sloeg hij zijn pols horloge stuk en de glasscherven vielen in het gras. Er werd geen woord gezegd en ze marcheerden gewoon door. Na een paar maan den werden we plots getranspor teerd richting Bandoeng. De datum weet ik niet. Er was alleen nog maar vandaag en morgen. We kwamen terecht in het jongens kamp Baros in Tjimaki waar het erg koud kan zijn. Jongenskamp Baros Van de aankomst herinner ik mij een mateloos gevoel van verloren heid. Honger was een constante metgezel. Dick, Evert, Louis, Jos en ik bleven met enkele andere Gro- golnaren bij elkaar. We sliepen in de koude nacht op een stenen vloer zonder matras of deken. De ware ellende was begonnen. Appèl in de ijskoude ochtendmist van Tjimaki, daarna zinloos grasjes wieden of ander onbenullig werkje. Eindeloos en eindeloos werken en vaak moest ik erbij huilen. Valse schaamte hield je op de been, een echte wil om te vechten had je al lang niet meer. Van deze komedie met scheurende honger werd ik gek. Ik moest vijftien jaar geworden zijn, maar van een verjaardag herinner ik me niets. Ook mijn volgende verjaardag is ongemerkt voorbijge gaan. Alleen vandaag en morgen was van belang. Ik verloor contact met de anderen, want we werden steeds in andere werkploegen inge deeld. Eenzaamheid in de massa. Op een dag bleek dat de kamplei ding probeerde de jongens met hun vader te verenigen. Louis en ik be hoorden tot de gelukkigen. De rest is blijven zitten Wij gingen naar Tienduizenden ontsnapten aan massale afslachting Laurens van der Post, voormalig kolonel in het Britse leger, be schrijft in zijn boek „The night of the new moon" dat de Japanse be velhebber in Zuidoost-Azië, Terau- chi, aanvankelijk weigerde de or ders van de Japanse keizer op te volgen om tot capitulatie over te gaan. Deze Terauchi had alles in gereedheid gebracht om alle krijgs gevangenen en geïnterneerden in Zuidoost-Azië af te slachten zodra de grote geallieerde aanval in dit gebied in ernst zou beginnen. Een en ander is bevestigd door Lord Mountbattens Director of Military Intelligence, generaal Penney op grond van de documentatie die in Terauchi's hoofdkwartier is gevon den. De troepen onder bevel van Lord Mountbatten waren gereed voor deze invasie die gepland was op 6 september 1945. Als Japan op 15 augustus 1945 niet gecapituleerd had als gevolg van de atoombom men op Hirosjima en Nagasaki zou den vele tienduizenden gevange nen in de Japanse concentratie kampen massaal zijn afgeslacht. De Japanse keizer Hirohito stuurde zijn eigen broer prins Chi-Chi-Bu speciaal naar Saigon om Terauchi over te halen de oorlog te staken. het vierde Bataljon, een ander kamp ook in Tjimaki. Het weerzien met mijn vader was roerend. We hadden elkaar onge veer twee jaar niet gezien. In het kamp had iedere man ongeveer tachtig centimeter slaapplaats. Je hoofd tegen de muur en je koffertje aan het middenpad. Ik sliep naast mijn vader en een man, een sterke beer, met donker haar op de borst en een zwarte baard. Het was totaal anders dan in de vrouwenkampen. Werken scheen niet verplicht te zijn. Pa was er niet fit genoeg voor, bovendien was hij net ziek geweest. Er werd veel gesmokkeld en ge handeld met de buitenwereld en onder elkaar. Mijn vader had ech ter geen geld om iets te kopen en arm als een kerkrat ging hij de vuilnisbakken af naar iets eetbaars. Ik schaamde mij daarvoor. Natuur lijk was er niets te halen. We kre gen een melkblikje gekookte rijst, dag in dag uit hetzelfde. Als ontbijt thee en een snee hard maisbrood van zo'n vijf centimeter dik met een lengte van tien en een breedte van vijf centimeter. Nooit waren er eieren of vlees. Bij de ingang van het kamp stonden grote drums, waarin naar men zei urine zat, waarmee men gist probeerde te kweken. Proost! In het kamp was volgens mij ook Simon Goldberg een joodse violist die op toernee was in Indië. Ik heb nooit iets van anti-semitisme gemerkt bij de Jap pen. Op een dag was ik getuige van een vreselijke afranseling van een man met een gekleurde bruine huid. De man werd met een bullepees over zijn lichaam tot bloedens toe gesla gen. Hij moest elke keer opstaan en zakte dan weer in elkaar. Hoe het afliep weet ik niet, want ik ben van ellende weggelopen. Mijn va der knapte wat op van de berichten die ik had meegebracht over ande ren. Hij had hongeroedeem en heel dikke enkels. Hij had al een paar maal bacillaire dysenterie over leefd alsmede malaria terziana. On kruid vergaat niet, was zijn leuze. Toen ik er was had hij droge pleu ritis maar hij was altijd opgewekt en optimistisch. Na enige tijd kreeg hij echter hoge koorts. Diezelfde nacht werd ik geroepen, want hij zou bediend worden. Officieel mocht dit niet. Hij herkende mij niet. Ik liet hem de foto zien van óns gezin die naast zijn bed stond. Hij keek heel ongelovig bij mijn uitleg. In totaal heeft hij in de oor log negen keer op sterven gelegen, waarbij hij tweemaal bediend is. Mijn vader werd naar het militair hospitaal vervoerd en ik bleef ach ter in de heilige overtuiging hem nooit weer te zien. Toen kwam er een nieuwe overplaatsingsorder. We moesten naar het vijftiende Ba taljon in Bandoeng. Mannenkamp Bandoeng Het was er minder koud dan in Tji maki, de wc's waren iets minder afschuwelijk maar de houten bed den waren vergeven van de wand luizen. Mijn nieuwe slaapje leed aan astma en ik had medelijden met de in stilte lijdende man. Een van de broeders van mijn lagere school kwam ik tegen. Hij sprak enkele woorden met me en ging verder met brevieren. Waarom trok hij zich niets van me aan? Ook zij leefden kennelijk alleen met vandaag en morgen. Hoewel ik steeds magerder werd bleef ik deel nemen een korveewerk. Je ver bruikte wel meer energie dan je extra stukje brood opleverde, maar je zag nog eens wat. Soms ving je sawah-slangen of engerlingen. Ook heel wat slakken werden als eet baar beschouwd en verorberd. Op een korveemars zag ik eens een in landse vrouw geheel naakt en zo mager als een skelet door de straat dwalen. Niemand trok zich iets van haar aan. Het was een van de meest troosteloze dingen die ik ooit gezien heb^ is 's Ochtends "om"*vijf uur op appèl, dan een uur met de trein en pas 's avonds terug. De hele dag hard werken op een bordje pap, - een stukje extra brood en pas s avonds de bekende portie rijst met dunne oeti-soep. Het was in die tijd dat ik met een patjol (hak) in de wreef van mijn linkervoet hakte, tot op het bot. Een dokter kneep er zon der verdoving twee stalen klem men in en ik gilde het uit. De hou ding van de Jappen begon te ver anderen. Een dreigende capitula tie? Terwijl ik vanwege mijn voet in de ziekenbarak lag, hebben de Jappen op een dag vreselijk huisge houden. Er waren er heel wat afge tuigd. Een kleurling, een sterke jongen, hadden ze met een metalen waterpijp mishandeld. Ik zie hem nog binnenstrompelen, geholpen door anderen. Een paar weken la ter zag ik hem terug. Zijn handen waren stijf en de vingers mis vormd, doordat de beenderen ver brijzeld waren en natuurlijk onvol doende behandeld. De capitulatie Van een atoombom wisten we niets af, het zou nog maanden duren voor we daar iets over hoorden. Maar plotseling werd de Hollandse vlag in het kamp gehesen. In een kring van mannen werd een colla borateur afgetuigd door iemand die zich persoonlijk wilde wreken. Of de man gewurgd is weet ik niet. Ik ben misselijk weggelopen. We had den „vrede" maar geen hap eten extra. Ongeveer een maand na de capitu latie kwam ik Joop tegen die dood leuk vroeg of ik mijn vader al be zocht had. Ik dacht dat ik spoken zag, mijn vader was immers al lang dood en ik kon maar niet geloven dat hij nog leefde. Volgens Joop lag hij in het Julianahospitaal. En daar vond ik'hem. Een lijkbleke man die door zwakte zijn hoofd niet goed kon omdraaien. Gewicht 43 kilo, hoewel hij door de betere voe ding al vijf kilo was aangekomen. Het leven had weer zin en hij knapte ondanks alles zienderogen op. Op de terugtocht van een be zoek aan hem voelde ik vreselijke steken in de borst. Ik kon bijna niet meer ademen. Hoelang de kruis tocht naar het kamp heeft geduurd herinner ik mij niet, maar instinc tief bereikte ik het. Bij de poort zakte ik in elkaar. Twee dagen la ter kwam ik bij. Ik had longontste king en werd gefeliciteerd. Het nieuwe middel sybasol, dat net was binnertgekomen, had mij het leven gered. Mijn vader en ik wilden naar Tji deng naar de anderen als zij nog leefden, maar je moest redelijk fit zijn om weg te mogen. Bij de kam pleiding ben ik gaan uitleggen hoe goed het voor m'n vader zou zijn en we kregen het voor elkaar. Op 15 november 1945 kwamen we in een Dakota in Batavia op het vlie- geld Kemajoran aan. Daar stond ik weer voor de poort van Tjideng. Ga jij maar vooruit zei mijn vader. Het weerzien met mijn moeder was om niet te vergeten en de broers en zussen, die allen nog leefden wisten niet wat ze zagen. Toen kwam daar ook pa aangesuk keld, voorovergebogen en steunend op een stok: Een happy ending, maar de Fongers-fiets was er niet meer en ieder was vele illusies ar mer. Dit zou er later in Holland niet beter op worden. Nu zijn er veertig jaren verlopen sinds de capitulatie en er zijn 'nog altijd vraagtekens gebleven. Naar mate je ouder wordt, worden de vragen van meer belang. Is er ooit iemand, die over Grogol heeft ge schreven of over het jongenskamp Baros? Heeft Dick het overleefd? Hoe is het met Matsjiama afgelo pen? De behoefte om puzzels óp te lossen wordt groter. Vooral de puz zel waarop wel nooit een antwoord zal komen: waarom is er zoveel leed in de wereld". Jfc

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1985 | | pagina 19