DAVIS Hoge bomen vangen bliksem opnieuw wore ploei zon i tieefi zam< Uit tasse die r DEN HAAG Vandaag be gint de kaartverkoop voor een extra concert dat trompettist Miles Davis zal geven tijdens het North Sea Jazz Festival van volgende week. Het eer ste (4.500 man) is uitverkocht. Ik voorspel dat het met het tweede ook heel ver zal ko men. Dat zou betekenen dat Davis in staat zou zijn in twee concerten" negenduizend man te trekken. Een superster dus. Een status die bij Miles Davis, de onbenaderbare, de goeroe van de trompet, altijd met vraagtekens gepaard is ge gaan. Miles op een voetstuk als de initiator van nieuwe stromingen in de jazz. Miles als de grote verrader van de jazz. Miles die ziek zou zijn van de jazz. Miles die niet meer wilde optreden. Miles die een auto-ongeluk kreeg en niet meer kon optreden. Miles die toch weer komt, z'n gang gaat zonder zich -r-„ zo lijkt het althans iets van ie mand aan te trekken. En Mi- les die duizenden mensen weer laaiend enthousiast maakt. We schrijven 1984. Het negende North Sea Jazz Festival. Zoals altijd gaan de geruchten de musici voor uit. De Amerikanen plegen in de zomer meerdere Europese concer ten te geven. Eerdere Europese op tredens van Miles Davis zijn inge slagen. De verwachtingen zijn ge spannen. Het Haagse concert van Miles wordt een feest. Hij is actief op het podium, onderbreekt soli op een ouderwetse manier met zijn trompet-„statements". Zijn muzi kanten zitten dicht tegen het jazz- rock-idioom aan. Hijzelf speelt als weleer. Akoestisch, ijl, een mense lijke stem door een hoorn heen, als of er brokstukken ziel door het in strument heengeblazen worden. En opeens is dat gevoel er weer van heel lang geleden: de eerste keer dat je Miles Davis hoorde spelen. Anders dan welke andere trompet tist ook. Stratosferisch, werd er ge roepen. Woorden bleven in armza lige pogingen steken. Al zijn er trompettisten met tien keer zoveel techniek in hun baga ge, ze missen die bijzondere stem. Een meisje van negen jaar luistert naar een plaat van hem. „Dat is Miles", roept ze uit. Hoe ze dat wist? „Omdat het klinkt als een - jongetje dat d'r uit is gezet en schreeuwt om weer binnengelaten te worden". Ik citeer de hoes van de Gil Evans-Miles Davis elpee „Quiet nights". Diezelfde Miles anno 1985 geeft een persconferen tie. Paul Acket komt het vertellen alsof het een persoonlijke overwin ning is. Niet-kenners halen hun schouders op: „Het stikt van de persconferenties". Inderdaad. Maar niet van Miles, de nukkige, de on benaderbare. De man die een om gekeerde racist leek, die geen bood schap aan blanken scheen te heb ben. De trotse. Aan het eind van het concert in het Tuinpaviljoen, tussen hotel Bel Air en het Con gresgebouw anno 1984 staat hij te .zwaaien naar het publiek, lachend. Komt met toegiften. Miles in vrede met zichzelf, de wereld en zijn mu ziek? Is Miles veranderd, of is het publiek veranderd? Smetteloos kostuum Het unieke bij Miles Davis is, dat hij in de levens van miljoenen jazz liefhebbers op een bepaald moment iets essentieels heeft betekend. En een mens is in principe gevoelsma tig Conservatief. Oude liefde roest niet zo gauw, maar roest wel vast. En Miles veranderde. Iedere jazz- fan kan ademloos zijn eerstè con frontatie met Miles' muziek opdie pen. Jazzmuzikant-journalist Ruud Kuyper herinnerde zich in een ar tikel haarscherp zijn eerste Miles- concert, november 1956, tijdens het weekeinde van do Russische inval in Hongarije: „Miles, in smetteloos Italiaans kostuum, ronduit schitte rend. Een belevenis dit eerste con cert. met 's nachts om kwart over drie na afloop in de koude Van Per jaar slaat in Nederland 100.000 keer de bliksem in: twee tot drie keer per vierkante kilometer. Ge vaarlijk? Dat valt mee. Een jaar on weer eist net zoveel dodelijke slachtoffers als het verkeer in an derhalve dag:,zeven. Maar als je zoals mij eens overkwam fiet send in een vlakke polder door een onweersbui wordt overvallen, ga je daar plotseling anders over denken. Dat het niet gezond was onder die ene boom te gaan schuilen wist ik nog wel. Gelukkig had ik de bijbel van de Interne Geneeskunde, de „dikke Harrison", er nog niet op na geslagen, want die raadt je aan plat op de grond te gaan liggen, een zo mogelijk nog dommer advies. Ik fietste als een gek naar huis en brak menig record. Wat had ik wel moeten doen? Het gemelde leerboek behandelt het onderwerp zeer summier en een opgeduikeld artikeltje uit de Lan cet, toch niet het minste der medi- ZATERDAG6IULII Baerlestraat de harde werkelijk heid in de vorm van extra krante nedities over de Russische inval". Ik hoor m'n eerste Milesmuziek la ter: zijn soundtrack voor Louiè Malle's film „L'ascenseur pour l'é- chafaud" (De lift naar het schavot). Een stel dromers, jeugdige dichters zonder weet van de wereld, luistert verbijsterd op een zolderkamer naar dat ijle, breekbare, spannende en bewogen spel. Dus dat is ook jazz. Miles is de profeet van die da gen. Miles is dan al een ster. Bijna slaags Maar de profeet kiepert die volge lingen jaren later zonder pardon het muzikale bed uit. Miles goes rock. Beïnvloed door de grote roek- muzikanten van die dagen (Jimmy Hendrix, Sly The family Stone) omrinfft hij zich met elektrische gi taren ên bas, sluit zijn trompet op de versterker aan en maakt opeens geen muziek meer. Zeggen althans ■de „trouwe" volgelingen. Ze protes teren hevig tijdens een Newport Jazz Festival in de Rotterdamse Doelen en (ook toen al) impresario Paul Acket moet hevig sussen, krijgt bijna slaag als hij verklaart dat een muzikant uiteraard zelf moet uitmaken hoe hij speelt. Hoe relatief alles is! Het is de tijd van „Bitches Brew" (1971), Miles Davis en de jazz-rock. Enkele jaren daar na kom ik bij de Surinaamse flui tist Ronald Snijders en op de draai tafel bij hem ligt een door hem ge koesterde elpee: „Bitches Brew". Ik ben, na zoveel jaren, verbaasd dat ik die muziek zomaar van me heb geschoven. Miles loopt elke keer weer op de ontwikkelingen voor uit, jij loopt achter. Tijdens het laat ste North Sea Jazz koop ik een set van twaalf Davis-platen, allemaal uit de tijd dat hij voor het Ameri kaanse Prestige-label opnam, 1951-1956. Miles voor 1955 gold als .matig volgens de handboeken. Da- vis had toen vier jaar nodig om van een drugsverslaving af te komen. Maar, luister naar die platen en er valt verschrikkelijk veel moois te ontdekken. Wanneer het ooit alle maal op de plaat verschenen zal zijn, ben ik bang dat al het werk, en ik zeg nadrukkelijk al, van Mi- les Davis nog eens opnieuw beke ken zal moeten worden door al de fans van die verschillende perio den. Lichtgewicht-bokser Misschien is het door die verande ringen, door zijn zoeken naar nieu we mogelijkheden, of dat nu via een nieuwe ritmesectie (Hancock, Carter, en Williams indertijd) was, of een nieuwe trompettist die hem veel composities leverde (Wayne Shorter) en het almaar opnieuw moeten veroveren van zijn publiek, dat Davis de „angry black man" werd, die hij is. Althans, lang was. Maar zijn ambivalente verhouding (nodig hebben en niet-nodig willen hebben) tot zijn (blanke) impresa rio's zal daar evenzeer een rol in spelen. Hij raakte ooit slaags (Davis is een goed getrainde lichtgewicht- bokser) met producer George Wein omdat die hem te veel concerten wil laten doen en hem aan de tele visie „verkoopt". Davis stelt zelf dat hij nog altijd dat hese stemge luid heeft 'omdat hij, net hersteld van een van de operaties aan zijn keel, het hevig aan de stok kreeg met een impresario. In het inter viewboek van drummer Art Taylor ook op dit North Sea aanwe zig zegt hij over Wein: „Hij mag dan met een gekleurde vrouw ge trouwd zijn, dat kan me niet sche len. Hij is niet met mij getrouwd". Dus kan het hem wel schelen, ben je geneigd te denken. Op Schiphol zal hij eens de uitgestoken hand van Paul Acket weigeren. Die daarna wel drie keer nadenkt alvo rens weer voor joker te staan. Er zijn ettelijke anekdotes over Davis in omloop waarin zijn „angryness" in raciale verhoudingen centraal staat. Davis, bezitter van aardig wat onroerend goed, krijgt bezoek van de elektricien, die hem blijk baar voor de schoonmaker houdt. Waar de eigenaar uithangt, vraagt de man. „You're looking at him", zegt Davis. En grijnst van binnen. Kaakchirurg Opvallend is het overigens dat Mi- les Dewey Davis niet afkomstig is, zoals zovele muzikanten, uit een arm gezin, sloppenwijk of ander soortige lamentabele omstandighe den. Zijn vader was een kaakchi rurg van standing, had zijn geld in land en onroerend goed belegd, be zat een veestapel van bijna een mil joen gulden waarde en vaak genoeg blijkt men in dat soort geslaagde zwarte gezinnen „blank" te den ken. Niet Davis. Zijn ouders schei den, zijn moeder wil dat hij gaat studeren, maar de jonge Miles heeft de muziek al definitief ontdekt. Op zijn dertiende heeft hij van zijn va der een trompet gekregen en les genomen. Zijn leraar houdt van Bobby Hackett en Harold Baker, is tegen het sterke vibrato waarmee de meeste blazers uit de swingpe riode speelden. Hij waarschuwde jonge Davis: „Oud word je toch en dan ga je vanzelf al trillen". „Dus", vertelde Davis later, „zo probeerde ik te spelen. Snel en licht en zonder vibrato". Hij wordt beïn vloed door Clark Terry (evenals hij uit St.-Louis), probeert met bands mee te spelen die op tournee door de Amerikaanse provincie de glorie van het Newyorkse jazzleven uit stralen, krijgt een aanbod van Tiny Bradshaw („zestig hele dollars per week"), maar zijn moeder weigert („ik heb twee weken niet met haar gepraat"). Later speelt hij toch mee met de band van Billy Eckstine, naast Dizzie Gillespie. Dan weet Miles Davis definitief dat hij naar New York moet. Hij loopt de jazz clubs af, schrijft op luciferdoosjes alle akkoorden op die hij hoort, be gint in de Juilliard School of Music die akkoorden te oefenen en wordt steeds sterker beïnvloed door de muziek van Charlie Parker. Parker geeft hem kansen, Miles grijpt ze met beide handen aan en komt zo terecht tussen' musici die technisch eigenlijk verder zijn dan hijzelf. In feite is hij puur technisch altijd achtergebleven huidige collega's als Freddie Hubbard en Wynton Marsalis beheersen hun trompet beter maar hij leert in New J. Paalman sche bladen, was even theoretisch als onpraktisch. De aardigste en leesbaarste informatie, waar ik ver der dus schaamteloos uit citeer, stond in het boekje „Leven met bliksem", zover ik weet nog steeds voor een tientje verkrijgbaar bij de verzekeringsmaatschappij Winter- thur. Bliksem is, maar dat wist u al, een vorm van elektrische energie. Hoe die elektriciteit ontstaat, daar zijn de geleerden nog lang niet uit. Men houdt het er op dat die zich ont wikkelt wanneer warme lucht zich in koude luchtlagen boort. Stapel wolken (cumulus), mistige „stol sels" van opstijgende warme lucht, zijn dus bronnen van bliksem bij uitstek. Donderwolken. Als het spanningsverschil tussen donder wolk en aarde maar groot genoeg wordt, volgt een ontlading in de vorm van een bliksemschicht Die loopt, wie had dat gedacht, van de aarde naar de wolk toe en niet, zo als u en ik dachten, andersom. In die flits, die niet dikker is dan 2,5 centimeter, kan een stroom gaan van 200.000 ampère bij een span ning van honderd miljoen volt. Niet liggen Goed, je staat midden in de vlakke polder, wat nu? Die ene boom, maar dat weet een kind, is geen goede schuilplaats, want hoge bo men vangen naast veel wind ook bliksem. In de buurt van metalen afrasteringen gaan staan is onver standig, want die kunnen de elek trische lading van de blikseminslag over grote afstanden vervoeren. Minder bekend is dat plat op de grond liggen ook niet best is. Na de blikseminslag verspreidt de elektri citeit zich via de grond in alle rich tingen. Lig je languit op de grond dan kunnen er over de lengte van het lichaam aanmerkelijke span ningsverschillen ontstaan. De stroom kiest dan letterlijk de weg van de minste weerstand, in dit ge val niet door de grond, maar door het lichaam. Wat je moet doen in deze polder laat zich uit bovenstaande makke lijk afleiden. Hoe meer je je opricht (net als die boom) hoe groter de kans op inslag. Bukken dus. Hoe meer je je over de grond uitstrekt, hoe meer het spanningsverschil binnen j§ lichaam kan oplopen. Bo vendien is er dan een groter con tact met de stroom die na inslag door de aarde vloeit. De ideale pol derhouding is dus gehurkt met de armen om de benen geslagen en de voeten naast elkaar. In dichte bos sen ben je tamelijk veilig zolang je drie meter afstand houdt van bo men of laaghangende takken. York andere dingen. „Bird (Charlie Parker dus. BJ) speelde wel veertig verschillende stijlen", 'liet Miles Davis eens aan het blad Down Beat weten. „Hij wilde zich blijven ver anderen". Nog een invloed uit die tijd, trompettist Freddie Webster. „Ik vond het heerlijk wat hij met een noot deed. Hij speelde niet veel noten, hij verspilde niets. Ik pro beerde zijn toon te pakken te krij gen. Een grote klank, als Billy But- terfield, maar zonder vibrato. En ik leerde hém de akkoorden en alles wat ik op Juilliard leerde. Want daar had hij het geld niet voor". Steeds lyrischer Daarna begint die rijk geschakeer de carrière van Miles Dewey Davis. Charlie Parker neemt hem in zijn band op, binnen diens bebop-mu- ziek vormt zich het karakter van Miles' muziek. Spaarzaam in zijn gebruik van noten. Missers, afglij- ers gedurfd gebruikend als entpun- ten voor nieuwe fraseringen. Steeds lyrischer tegenover de ge spierde tonen van saxofoons en trompetten om hem heen in die da gen. Eind jaren veertig beginnen zich nieuwe elementen, onder in vloed van Gerry Mulligan en voor al Gil Evans, in zijn muziek ken baar te maken. Het wordt de tijd van „Birth of the cool", de bebop wordt doorbroken en de weg gaat verder. Vooral via Miles Davis wordt een nieuw soort improvise ren de trend om te volgen. Minder harmonisch, minder gebonden aan akkoorden, meer melodisch. Op de elpee „Kind of blue" (met pianist Bill Evans) zet hij het monument neer voor dat „modale" (niets te maken met Jan) improviseren, niet gebaseerd op akkoordenschéma's („changes") maar op toonreeksen. Weer een jaar of tien later Miles' bekering tot de rock. Een zoveelste „milestone" (mijlpaal) uit het leven van de tengere trompettist. De oude fans keren zich walgend af. Maar een nieuw, jong publiek staat op. De jazz wordt overal op de we reld doodverklaard. Er is voor de jazzmuzikant geen droog brood te verdienen. Maar Miles wint het pleit. Hij en zijn jazzrock verkopen enorm. Aan een nieuwe generatie. Auto-ongeluk fnet Het lijkt de laatste mijlpaal voofcnan grote vernieuwer van de jazz. fee n aiito-ongeluk maakt het hem bntsl mogelijk om nog te spelen. Na purg is het stil rond Miles, die met donc nieuw heupgewricht door het legrafi moet. Maar in 1981 komt zijn cciHaai back. Eerst nog twijfelachtig gaivers lagen door oud en nieuw publbeei Concerten in Nederland raken iantv uitverkocht. Paul Acket blijft j.Ku handenvol kaartjes zitten in z<tons' Congresgebouw Den Haag als (fcoei certgebouw Amsterdam. Is de fcnev ziek van Miles Davis tussen wagrap schip in geraakt?, vraagt men tooel af. liscf Dan is het 1984. De tent vanjport Tuinpaviljoen staat bol van de f mensen. Reikhalzend kijken zetapp naar het fenomeen Miles. De kowat ongenaakbare lyricus, de hyperfeier dieuze „dresser", de norse poditiiet gast die meer met zijn rug dan iflits' zijn gezicht naar het publiek plfenev te staan. Het concert begint engraa twee nummers wordt Miles Dgew door vijfduizend toeschouwers?)urj Den Haag opnieuw ontdekt: difeo c tegen een moderne funk-achhaai grond, de oude Miles die een nhali we, perfecte balans gevonden feani te hebben. Een amalgaam van I len. Zijn eigen kwikzilver tegeii__ aardsere ritmesectie. Het wejQD Het publiek is opgetogen. Miles wey Davis blijkbaar ook. Zw™ Lacht. Speelt toegiften. Als Miles blijft een raadsel. Net zhou hij op de persconferentie vorig j"oe{ nauwelijks iets van importantiemar heeft hij steeds naar zich latennen den. Zelfs als de concerten voltfpre de week twee schoonheidjes noe ken, weet je niet of Miles niet Stee der kan. Verder gaat. Verder té^erl misschien. Het maakt hem ongide 1 baar, interessant en heroïsch t^rn: lijkertijd. Misschien zou hij fceki grijnzen bij die woorden. Zoalsanu grijnsde tegen de Amerikaanse y»ai laggever die hem naar zijn mufl.aa vroeg. „Ik zal je zeggen", liet Rfëeb Dewey Davis weten, „als ik *ne< maten goed speel, is het genflml Dan ben ik tevreden. Het pun,Na alleen: ik vertel niemand wtfler acht maten de goeie waren, feaai blijft mijn geheim". jaar BERT JANSCon Maar de beste schuilplaatsen zijn toch huizen of in het open veld de auto. Bij blikseminslag, zo luidt een wijdverbreid volksge loof, zou je de auto pas na geruime tijd mogen verlaten, omdat je an ders alsnog een fikse opdonder krijgt. Dit blijkt niet waar te zijn. Daarvoor kan de metalen auto te weinig lading opnemen. Weerstand Verder geldt de wet van Ohm: de stroom (I) is des te groter naarmate de spanning (V) groter is, maar wordt kleiner met het toenemen van de weerstand (R), ofwel: I=V/R. De weerstand tussen jezelf en de eventuele blikseminslag ver kleinen kan dus gevaarlijk zijn. Doorgaan met hengelen is dus niet zo verstandig, net zomin als dicht bij tentpalen gaan zitten, zwem men. of zelfs binnenshuis douchen. Met dezelfde wet is ook te beredeneren dat je in een tent het best op een droog en isolerend luchtbed kunt gaan zitten: dat ver hoogt de weerstand tussen het lijf en de grond en verkleint de even tuele stroom. De draagbare bliksemafleider Barbei-Dubourg. Of deze heer me wandeling heeft overleefd, toj5c meldt de historie helaas niet. vir

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1985 | | pagina 18