Op fiets oorlog in CeidaeSow-a/nt BEVRIJDINGSBIJLAGi C. F. Droogh: „Toen de capitulatie eenmaal een feit was, hebben we de meeste geweren en mitrailleurs in het water gegooid zodat de Duitsers er niets aan zouden hebben". Zijn vrouw herinnert hem eraan dat zijn fietsopleiding hem nooit meer los gelaten heeft: ,,Als de kinderen een fiets moesten hebben, zei je al tijd tegen ze dat het zadel zo hoog moest staan, dat het tegen je heup aankwam als je naast de fiets stond". Drooqh knikt, glimlachend, bevesti gend. Luxe broodj Na zijn dienstplicht ging hij terug naar de bollen om in 1939 in het kader van de mobilisatie opnieuw kennis te maken met het Neder landse leger en opnieuw was het dagelijks vervoermiddel de fiets. Droogh moest opkomen in Gouda, zat daar maar heel kort, ging naar Best en belandde uiteindelijk in het plaatsje Acht dat nu deel uitmaakt van Eindhoven. Vervolgens kwam hij in Blerick, onder de rook van Venlo, terecht. In de strenge winter van '39-'40 moest hij de grens met Duitsland in de gaten :houden. ,,Je moet niet vergeten dat Hitler inmid dels Polen was binnengevallen; dus aan de grens ging het er toch wat anders aan toe dan nu. Ik weet nog goed dat we langs de grens moes ten patrouilleren. We ploeterden op de fiets door ijs en sneeuw van wachtpost naar wachtpost. Dat wa ren jongens van de infanterie en tussen de bomen door zag je ver derop Duitse grenswachten lopen Het was wel koud maar slecht had den we het niet. Wij kregen op de fiets luxe broodjes mee en als we weer terug waren, werd bouillon ge serveerd. Onderweg mocht je koffie drinken. De infanteristen die de wachtposten bemanden, hadden dat allemaal niet. Die goede voed selvoorziening hing ook af van het desbetreffende onderdeel waar je bij hoorde. De een organiseerde het gewoon beter dan de ander Maar die jongens die ons met broodjes in de weer zagen, stak het toch wel dat zij die niet hadden". De maten kregen soldij. Droogh be gon met 1,05 in de week en in 1939 was dat opgelopen tot het dubbele. Veel was dat niet, maar de prijzen lagen ook even anders. Droogh rookte voor die tijd duur. Zijn merk was Northstate en zo'n pakje sigaretten kostte een kwartje. ..Een kop koffie was vijf centen. Het ging net, al waren er ook die nooit van hun soldij rondkwamen. Die hadden altijd te weinig en altijd schulden". Muurtje Op 10 mei 1940 vielen de nazi's Ne derland en België binnen. Chris Droogh zat weer in Acht en zag hoe Duitse vliegtuigen niet op het vlieg veld Welschap konden landen om dat dat tijdig was omgeploegd. ,,'s Nachts hoorden we ze overko men en we zagen ze boven ons hoofd cirkelen. Dat was voor mij het begin van de oorlog. Of het een schok was? Ja en nee. Je zag het toen toch wel aankomen en je ging pas later beseffen wat er echt aan de hand was" Droogh en zijn maten gingen op de fiets richting Rotterdam, maar hij is ZATERDAG 27 APRIL 1985 Al na vijf dagen was het gebeurd. Het bombardement van Rotterdam brak het Nederlandse verzet tegen de Duitse invasiemacht, die op 10 mei 1940 de grens was overgestoken. Het enig mogelijke besluit dat restte, was capitulatie. Voor het zover was, probeerde het Nederlandse leger de Duitsers met de beperkte beschikbare middelen van zich af te houden. Met de vaak verouderde wapens werd verzet geboden aan een Duitse oorlogsmachine, die Nederland vijf jaar in zijn macht zou hou den. Leidenaar Chris Droogh nu zeventig jaar oud vocht mee. Hij maakte deel uit van de zogenaamde Militaire Wielrijders, een onderdeel dat op de fiets ten strijde trok omdat er gewoon niets anders beschik baar was. Of, zoals hij het zelf zegt: „De huzaren gingen te paard en wij op de fiets. Dat was niets bijzonders, dat paste in die tijd". Hieronder het verhaal van een jongen uit Langeraar, die voor z'n num mer soldaat op de fiets werd, nooit hoger in de militaire hiërarchie klom dan „dienstdoend korporaal van de week", geen zin had de veehouderij van zijn vader over te nemen, nog steeds een grondige hekel aan open baar vervoer heeft, uiteindelijk bij het Energiebedrijf Rijnland belandde en daar als „schakelbordwachter" jarenlang Leiden en verre omstreken van energie voorzag. De aanleiding was een reünie van de Militaire Wielrijders die op 20 april in Den Bosch moest worden gehouden. Of daar wat reclame voor gemaakt kon worden, luidde eind maart het verzoek van Leide naar C. F. Droogh. „Want veel oud wielrijders weten niets van die reü nie af. Ik wist zelf ook niet dat de wielrijders elke drie jaar een reünie houden totdat ik vorig jaar via via een knipsel uit een Hilversumse krant kreeg. Daar stond het in". Dat kon, wat reclame voor die reü nie, al duurde het wat lang voor het verzoek ook daadwerkelijk werd uitgevoerd. Droogh bleek er wat knorrig over, een paar dagen voor dat hij naar Den Bosch zou afrei zen, en zag aanvankelijk niets in een gesprek over zijn legeronder deel, de Militaire Wielrijders en de jaren dertig en veertig. ,,lk weet niet wat ik moet vertellen. Dat is toch niet nodig", luidde het verweer. Als het gesprek dan toch tot stand komt, blijkt zijn angst ongegrond. Hij herinnert zich veel van zijn diensttijd, weet precies uit te leggen waarom het allemaal zo slecht nog niet was in die tijd, wijst zo nu en dan geheugensteuntjes van zijn vrouw af, noemt moeiteloos namen van voormalige maten, maar vraagt onmiddellijk. „Wilt u die niet op schrijven. Sommigen zijn overleden en dan doe ik misschien nabe staanden verdriet. Dat kan niet de bedoeling zijn". Echt enthousiast wordt hij als de komende reünie ter sprake komt: „Dat lijkt me fantas tisch. Oude maten weer zien en herinneringen ophalen. Ik hoop dat veel oud-wielrijders van de reünie weten en in staat zullen zijn naar Den Bosch te komen. We zijn toch maanden met elkaar opgetrokken en er zijn dingen gebeurd, die ik nooit meer zal vergeten. Ik vraag me af wat er van die mensen is ge worden en of ik ze nog zal herken nen". Droogh werd in 1915 in Langeraar geboren. Zijn vader was, zoals hij het noemt, „koeboer, ja veehouder dus". „Maar van die beesten moest ik niets hebben". Toen de jonge Chris Droogh de lagere school ach ter de rug had, roerde Hitier zich al in Duitsland al besefte de boeren zoon dat nauwelijks. Hij verhuisde van het ouderlijk huis naar een oom in Noordwijk. Ver weg van de koei en droeg hij wel zijn steentje bij aan de bollenteelt. „Dat was hard wer ken en veel tuinders ze teelden daar toen vaak nog groenten op de koude grond hadden het moei lijk. Het was daar echt armoe. Ik heb in de bollen gezeten tot de oor log en na de oorlog heb ik gepro beerd voor mezelf te beginnen. Dat lukte niet en toen ben ik bij de Lichtfabrieken (het tegenwoordige Energie Bedrijf Rijnland aan de Langegracht in Leiden) beland. Ik had wel aanleg voor een technisch beroep en heb door avondstudie alle diploma's gehaald om. zoals dat heet, schakelbordwachter te worden. Dat is degene die in de controlekamer de centrale bedient. Je hebt de elektriciteitsvoorziening van het hele gebied onder je. Aan die studietijd heb ik ook een aver sie tegen het openbaar vervoer overgehouden. De verbindingen waren zo slecht, dat ik 's avonds niet naar huis kon en in afwachting van de avondlessen m'n boterham metje moest eten. Uiteindelijk zijn mijn vrouw en ik we zijn in 1944 getrouwd in 1950 naar Leiden verhuisd en ik ben tot mijn pensio nering in 1979 bij de Lichtfabrieken gebleven ^ee(dacjei^lich^^^M Al die jaren in Leiden hebben de binding met de geboortegrond ech ter nooit kunnen doorsnijden. Droogh noemt Leiden een rotstad en verhaalt over lange wandelingen in de rustige natuur. „Daar heb ik me altijd meer thuis gevoeld". Had Droogh het naar zijn zin op het platteland, ook in het Nederlandse leger voelde hij zich al snel op zijn gemak: „Ik vond het niet onzettend leuk om in dienst te gaan, maar knikkende knieën had ik er ook niet van. Het leger was en is een nood zakelijk kwaad. Je moet je kunnen verdedigen. Toen ik zelf in dienst zat, besefte ik dat nog niet zo alle maal, dat dringt pas later tot je door als je ouder wordt. In de jaren '40-'45 is voldoende gebleken wat er gebeurt, als je je niet kunt verde digen. Een Nederlander kankert trouwens toch overal op. Ik zie het nu bij mijn eigen zoons. Ze zagen er tegen op. ze hadden er helemaal geen zin in. maar toen ze hun dienstplicht eenmaal achter de rug hadden, zeiden ze dat het toch een mooie tijd was". Vader Droogh werd in 1935 opge roepen en ingedeeld bij, zoals het officieel heette, de Militaire Wielrij ders. Hij werd gelegerd in de Isa- bellakazerne in 's Hertogenbosch. De recruut reisde met de bus naar Alphen en vandaar ging het per trein richting Brabant. Eén keer ging die reis fout. De militair uit Langeraar had zijn weekendverlof achter de rug en moest weer terug naar het zuiden des lands. Droogh had een kennis die in de buurt woonde en die beschikte over een auto. Hij is over dat luxueuze bezit nog steeds verbaasd: „Moet je je voorstellen Een militair met een auto, dat bestond gewoon niet in de jaren dertig. Zelfs officieren had den geen auto". Zondagavond zou de reis naar Den Bosch worden ge maakt, maar de hevige mist die Militaire Wielrijders op oefening in de omgeving van Den Bosch. De foto is in 1939 of 1940 gemaakt. over de polder neerdaalde maakte dat onmogelijk. „We hadden bij Culemborg met een pont moeten oversteken, maar die pont was uit de vaart genomen. We konden daardoor onmogelijk op tijd binnen zijn". Uiteindelijk arriveerde het tweetal pas maandagmorgen in de Isabella- kazerne. Daar bleken de superieu ren niet erg onder de indruk van het argument dat van overmacht sprake was. Als je met de trein was gegaan, was er niets gebeurd, was het antwoord. „Twee dagen licht, was mijn vonnis maar dat was niet zo erg hoor. Ik moest 's avonds binnenblijven en ik moest me een paar keer melden. Dat was alles". De Isabellakazerne was een vrij grote legerplaats. „Alles bij elkaar zaten er nogal wat soldaten. De wielrijders maakten deel uit van de zogenaamde lichte divisie. Net zo als de huzaren. Zo werden toen de genen genoemd die te paard gin gen. Dan had je ook nog het Korps Rijdende Artillerie, dat heette in de wandeling De Gele Rijders". ,,lk was toen nog een jong broekie en het is al zoveel jaar geleden maar wat me altijd is bijgebleven, is de goede sfeer die daar heerste. We gingen reuze met elkaar om, we waren echte kameraden. Je hielp elkaar als dat nodig was en het kon echt gezellig zijn. De officier van de week keurde altijd het eten, voordat wij aan tafel gingen en als het niet beviel dan ging het feest niet door. Ik heb ook nooit meer zulke lekkere erwtensoep gegeten als toen in Den Bosch. Ik begreep later pas dat het bij die wielrijders prima voor elkaar was. In vergelijking met andere le geronderdelen hadden we het daar helemaal niet slecht. Het zal een jongere generatie misschien wat vreemd in de oren klinken, maar als Militaire Wielrijder had je toch een behoorlijke status. Er werd tegen je opgekeken door soldaten die deel uitmaakten van andere legeronder delen Je had het bij de Militaire Wielrijders stukken beter dan bij bijvoorbeeld de infanterie. Infante risten die in Leiden waren gelegerd moesten eerst met volle bepakking naar Katwijk lopen en gingen daar de duinen in om te oefenen. Wij de den natuurlijk alles op de fiets en dat was een stuk makkelijker". Afzwaaien Niet alleen de middelen van vervoer van het vaderlandse leger anno 1935 doen nu wat merkwaardig aan. Ook het aantal maanden dat in de jaren van Chris Droogh gediend moest worden, is in de ogen van een vertegenwoordiger van een na oorlogse generatie opmerkelijk. „Wij moesten maar vijf en een hal ve maand, zegt Droogh. „Dat was echt heel gewoon in die tijd, de dienstplicht was gewoon niet lan ger. In het voorjaar van 1936 we stonden op het punt af te zwaai en stuurde Hitier zijn troepen naar het gedemilitariseerde Rijn land en toen moesten we plotseling langer blijven. Ik weet niet meer precies of onze dienstplicht met zes of met acht weken werd verlengd maar in die periode kregen wij er in elk geval pantserafweer bij. Dat wa ren twee auto's met stukken ge schut erop en ik was een van dege nen, die een opleiding kregen om dat ding te bedienen. Zo werkte dat ongeveer bij het Nederlandse le ger". Droogh weet zich te herinneren dat in de kazerne in Den Bosch 132 wielrijders waren gelegerd. De mili tairen reden op doortrappers zon der licht. „Tijdens nachtelijke oefe ningen in de bossen bond je een witte handdoek achterop. Je moest dan zorgen dat je de handdoek van degene die voor je reed niet kwijt raakte, want anders was je mooi de pisang in zo'n stikdonker bos". Oer-degelijke apparaten moeten dat geweest zijn, die fietsen van Droogh en zijn kornuiten. Ze wer den op maat gemaakt en waren stukken degelijker dan de kwetsba re karretjes van nu En als het dan toch fout ging, was hulp direct bij de hand „Er ging altijd een fietsen maker mee met een tas vol materi aal. Trappers, spaken en assen en zo Alleen als je een lekke band had, moest je zelf aan de slag. We deden er oefeningen mee echt prachtig mooie oefeningen in dat Brabantse land en we reden erop naar de plaats waar de oefe ningen werden gehouden". Kruisraketten Over de oorlogsjaren zelf is de- Droogh minder openhartig ,.L wil ik weinig over kwijt. Zo is' wel genoeg". Wel duidelijk is da sporen van de oorlogsjaren I steeds niet zijn uitgewist. Hij se? wat ongemakkelijk in zijn stof1 vertelt over het naar de BBC luP ren, over onderduikers die de? ders invluchtten als de Duitsers, aan kwamen en daardoor de oc overleefden en over Duitsers* alle herinneringen aan de Mili' Wielrijders uit zijn huis haalden* heb echt niets meer. Geen J Over de hongerwinter van '44 die het westen van Nederland terde, wil hij wel kwijt, dat „wet weinig last van hadden". „Wer den een boerderij en dus te Wij hadden dat geluk en we r beerden mensen die langs de i kwamen op zoek naar eten, zfl mogelijk te helpen", blijft hijr scheiden. Hij maakt nogmaals de vergelif met 1985: „Ik begrijp echtï waarom mensen zich nu tegeir leger en tegen een goede bew ning verzetten. Als al die j^ mensen, die zo goed weten te tellen waarom we geen kruisrf ten in Nederland moeten plaar hadden meegemaakt wat on. overkomen, dan zouden ze nie redeneren. De Russen gaan, ne? als de Duitsers in die jaren oef steeds een stapje verderf' MARCEL GEL^ Een regiment wielrijders groet koningin Wilhel- mina. Vermoe delijk is ook deze foto aan het eind van de jaren dertig in Brabant ge maakt. er nooit gekomen. Onderweg blasserdam werd zijn beschoten door jagers en is stuitte men op Duitse j chutisten die de brug ovei|< Noord bezet hielden. Ook hetit aan de andere kant van De Nf\ zat volgens Droogh vol para's.jt parachutisten hadden we er z<a gepaft. Voor we het wisten, waai brug weer in Nederlandse hak maar die in het achterland koi we niet aan. Ik moest m'n mi leur op 800 meter instellen, galr vuurstoot en kreeg gelijk vuufc rug. Mij is niets overkomen, mafl heb daar drie maten zien sneuv en op dat moment begon het u te werken. We reageerden heelN schillend. Sommigen weft- doodsbang en mij moesten ze e houden omdat ik erop af wilden Door de beperkte communiijj kwam de capitulatie voor Drfc als een verrassing. „We zagee rookwolken boven Rotterdam i( gen, terwijl ik juist vond datj. goed ging, omdat we die brug\ in handen hadden. Voor and* was de capitulatie een bevrijt omdat ze doodsbang waren' manschappen gooiden het mee deel van de fietsen en de zware trailleurs („die met die banden hadden ook lichte met tromrr*t in De Noord, werden gevangen< nomen, ontwapend en per fc overgebracht naar De Harskamjj de Veluwe. Droogh mocht al §c terug naar Langeraar, omdat hi| misbaar zou zijn op het bedrijf- zijn vader.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1985 | | pagina 30