COR
JARING
Doet-ie
hetnou?"
hoffotograaf
van de jaren
zestig blijft
verbeten
jagen op
sappelaars
en malloten
'rukendoos
ZATERDAG 16 FEBRUARI 1985
een steenworp van Wittenburg, de geboortestek van Cor
taring, heeft aansmoezenier Peter Knegjens in het
Amsterdamse Scheepvaartmuseum als peter gefungeerd van
larings blozende geesteskind „Op blote voeten". In deze
lundel brengt de meest loepzuivere Mokumer onder de
oofdstedelijke fotografen verslag uit van zijn schelmenstreken
i de barre hongerwinter van 1944. Zijn verhalen met een
:heutje bleekwater zijn spannende verslagen van een
[esjochte ooggetuige, die op 5 mei 1945 met spijt moest
aststellen: „Het hek van de kinderspeeltuin, die oorlog heette,
voorgoed dicht".
fan Jaring verschijnen dit jaar ook nog een boek over de
eschiedenis van de Provo-beweging (in samenwerking met de
verjarige kabouter Roel van Duyn) en een fotoboek over de
it aJjaverende jaren zestig, waarvoor de begeleidende tekst
rkJCl eschreven is door Nico Scheepmaker.
JAMSTERDAM Cor Jaring
jen voeten uit: een beproefd
jrisishoofd van de jaargang
"1936, waaraan pas later een
Jruipsnor is gehangen, die aan
-—Weerszijden van zijn lippen
fan alles gelijk een punt
Y haakt. Daarboven voert een
f restpartij piekhaar een onge-
djke strijd op zijn schedel, die
loorgaans aan het oog ont
dokken wordt door zo'n zelf-
le krappe schipperspet, waar-
iee Duitsers aanspraak kun-
n maken op het ambt van
•ndskanselier. Zijn lepe,
lebberige ogen staan voortdu-
end op tilt, hebben altijd trek
sappelaars, die het net niet
ehaald hebben, in schijnbare
lalloten, die de nar uithan-
en om te overleven, en in
jbberds met gezichten van
•saardig craquelé, waarach-
er geen plaats meer is voor
i(i«romen.
///faring herkent ze meteen, pikt feil-
Ipos het wrakhout uit de samenle-
'lmng en geeft het met zijn camera
iet eeuwig leven. Geen wonder,
H yant het zijn beelden uit zijn eigen
pugd in Wittenburg, de grijze af-
iraakwijk, waar Amsterdam tot
>er na de Tweede Wereldoorlog
fijn proletariaat dumpte. In dat de-
ie- :or was de eerste klap de enige pas-
lamunt, waarmee een schuld veref
ee end werd en gold een grote bek
i wettig bewijs van intelligentie,
•ie buurt met louter kanslozen,
if ome Daan de bokser, zijn loen-
vader en diens sterke broer ome
>t, met opoe Frekel de water- en
lurvrouw, en met Kootje Kak,
oe Puinbroek, Toon de Neus en
lanke Fokke van het koffiehuis,
as de leerschool, waar Jaring in
e listen en lagen van het leven
rerd onderwezen. De eerste Wit-
:nburgerdwarsstraat vijftien
•eter lang, krap vier meter breed,
door de wijkbewoners de Ja-
igsteeg werd genoemd, omdat
jn hele familie er woonde was
klas die hij net zolang doubleer-
totdat hij eindelijk de nooduit-
ang ontdekte die hem toegang gaf
Kt wat mazzel.
I
•aai
"lanvankelijk heeft hij nog gepro-
eerd de dienstplicht te ontlopen.
~"~)aarvoor haalde hij zijn hele tru-
endoos leeg: stotteren, in bed plas-
fcn en provocerend met De Waar-
eid rondlopen. Alles heeft hij be-
roefd om er onderuit te komen,
laar de keuringsarts trapte er niet
en parkeerde Jaring met S3 bij
Welzijnszorg, waar hem in 1956
leiding van de donkere kamer
rd toevertrouwd,
laar kreeg hii zijn eerste camera,
esllaarmee hij foto's van militairen
loest maken. Er was er niet één
Ij die scherp was wist hij
eel en alle maten en hotemeto-
|n, die hij voor zijn lens kreeg, le-
en op zijn foto's struikrovers van-
lo lege de grove korrel van de films,
62 Ie hij gebruikte. Ze hadden ook al-
fmaal een stoppelbaard van dagen
n ongezond holle ogen. Maar on-
rlafnks die onvolkomenheden pre-
tn kenners hem gelijk de hemel
i. Zijn portretten werden overal
tkroond vanwege de grafische be-
iogenheid, waarmee ze gemaakt
laren. Daaraan ontleende Jaring
jeer het lef zich te verbeelden dat
een echte fotograaf was.
KJat is hij blijven denken tot de dag,
^Waarop hij in de Lange Niezel van
99jfen zuinig opgespaarde soldij een
^^eica kocht, waarmee je uitsluitend
frarscherpe foto's kon maken.
^oen vond hij er eigenlijk al niks
leer aan. Kieken, die weinig te ra-
tn overlieten, werden door ande-
tn al genoeg gemaakt.
62,tinderseries
94 tet hij toch in de fotografie is blij-
lin hangen, kwam omdat zijn
rouw net zwanger was. toen hij de
lenst uitging. Hij had natuurlijk
aar de haven kunnen gaan, waar
Ij al twaalf jaar gewerkt had.
taar stom toevallig kreeg hij het
lires van een man. die kinderse-
les maakte en iemand zocht, die in
tmsterdam huis aan huis wilde
Wtbellen om namens hem een af-
praak te regelen. Hij heeft die
andel eerst een paar weken gron-
Ig bestudeerd en is daarna voor
jchzelf begonnen. Want het geld,
■^Bt hij aan die vogel afdroeg, kon
pj zelf beter gebruiken.
Cor Jaring: „Op mijn achtenveertigste ben ik nog steeds een lieve, naïeve
jongen".
Het was de tijd, dat de televisie in
opkomst was. En daar heeft hij
dankbaar op ingespeeld. Duizenden
moeders heeft hij met hun zuigelin
gen voor zo'n notehouten kast gezet
en gefotografeerd. Alles uiteraard
haarscherp, want hij kon inmiddels
niks anders meer. Ook wel bij de
wasmachine of op de driezitsbank,
omdat lang niet iedereen geld opzij
kon leggen voor .een televisietoe
stel.
Dat werk zou hij waarschijnlijk nu
nog steeds doen. als hij geen slok
lustte. Dan was hij in een café op
het Leidseplein immers Robert Jas
per Grootveld nooit tegen het lijf
gelopen. Deze legendarische rook-
magier heeft hem in de „sien" ge
ïntroduceerd, waar hij als hoffoto
graaf de daverende dingen der ja
ren zestig op duizenden meters cel
luloid heeft vastgelegd.
Hij stond er bij, keek er naar en
knipte gretig in de feestelijke lap
pendeken, die provo's en kabouters
hem aanreikten Zelf kroop hij er
ook onder om de kou van de geor
dende maatschappij even niet te
voelen, maar tegelijkertijd bleef hij
de afstandelijke waarnemer, de ge
schiedschrijver, die met zijn derde
oog dat tijdsbeeld voor het nage
slacht registreerde.
In die periode is in de frontlinie
niets aan zijn aandacht ontsnapt.
Bij elke happening stond hij voor
aan. bij elke provocatie was hij zo
wel ooggetuige als deelgenoot. De
erediensten bij Het Lieverdje op
het Amsterdamse Spui kregen een
geluidloze echo in zijn reportages,
die grif werden aangekocht door
Paris Match. Oggi. Der Stern. Tem
po en Life. Jaring was de onbetwis
te rellenfotograaf, die voor het
schokkende nieuws de juiste neus
had, omdat hij ruim tevoren door
zijn handlangers was ingeseind. Al
leen daarom kon hij getuige zijn
van het historisch moment, waarop
de Haagse Phil Bloom naakt door
de VPRO de prairie van de vader
landse beeldbuis werd ingejaagd.
Toen daarna de student Bart Hu-
ges, op zoek naar verruiming van
zijn geest, een gal in zijn schedel
aanbracht, was Jaring weer de eni
ge landgenoot, die deze proefboring
meemaakte. Het werd een seance,
die hij zich als de dag van gisteren
herinnert. ,,Ik dacht: die gozer stu
deert en zal heus wel weten wat ie
doet. Per slot van rekening laat je
uit een band, die te hard is opge
pompt, ook lucht ontsnappen. Toch
heb ik die foto's voor de zekerheid
nog vier dagen vastgehouden. Als
hij de pijp was uitgegaan had ik
mooi van niks geweten".
Praalgraf
Sinds de jaren zestig zijn bijgezet in
het praalgraf van de nostalgie
„Leuke tijd, die ik voor geen goud
had willen missen" is Jaring
niet vaak meer gesignaleerd in mi
lieus, waar de revolutie op de
waakvlam staat. Zelfs de kraakbe
weging heeft hij de rug toegekeerd,
nadat burgemeester Ed van Thijn
tijdens een bezoek aan een verpau
perde Amsterdamse buurt is be
spuwd door een bewoner, die Ja
ring achteraf met boosaardig ge
grom van het etiket „lapzwans"
voorziet. „Van Thijn doet zijn ui
terste best dat zootje ongeregeld in
onze stad bij elkaar te houden",
legt hij uit, „zo'n man verdient het
niet een fluim in zijn gezicht te
krijgen".
„Wie noemen zich vandaag de dag
trouwens kraker? Ik ken een kaak-
chirurg met een riant salaris, die
met zijn vriendin in een kraakpand
woont. Zij heeft ook een heel leuke
baan. Samen hebben die tweever
dieners voldoende poen om het
duurste grachtenhuis in Amster
dam te kopen. Maar dat vertikken
ze. „Als wij dat pand niet gekraakt
hadden, zou een ander het gedaan
hebben", is hun enige verweer. Zou
je ze niet, dat stelletje uitvreters".
Uilenspiegel
Als hij zichzelf aan een onderzoek
onderwerpt waarschuwt hij: „Wan
neer ik ga zeggen wie ik ben. val ik
gegarandeerd door de mand. Want
wie is Jaring nou helemaal? Een
gesjochte jongen uit een arbeiders
milieu, die door zijn foto's een beet
je omhoog is gevallen. Ik fladder
maar wat rond in dit leven en lijk
wat dat betreft op Tijl Uilenspiegel
Die zei: „Iedereen heeft een hekel
aan me. maar daar heb ik het ook
naar gemaakt". Dat zeg ik hem
overigens niet na. Want bij mijn
weten heeft niemand de pest aan
me. Daar ben ik een te kleine keu
tel voor".
„Ik kan mezelf zo moeilijk plaatsen
in deze wereld. Ik zit in elk geval
niet in de hoek van de jet-sct-kuns-
tenaars, die Het Stedelijk Museum
volkladderen en in snelle pakken
de chique kroegen van Amsterdam
afschuimen. Zo ben ik niet gebak
ken. Bij die groep wil ik dan ook
beslist niet horen. Op welk mo
ment mag je je trouwens kunste
naar noemen0 Dat bepaal je toch
niet zelf. Dat doet de tijd voor je".
Stielschilder
„Ik fotografeer, omdat ik met mijn
schilderijen nog steeds geen droog
brood kan verdienen. Mijn eerste
doekje maakte il' toen ik amper
twaalf was. Een stilleven van het
Oude Zijds kolkje, dat ik van een
ansichtkaart had gespiekt. Figura
tief uiteraard. Want ik ben een ou
derwetse stielschilder, die maakt
wat ie ziet. Vakmanschap is mees
terschap, zullen we maar hopen".
„Ik mag trouwens aannemen, dat
het wat voorstelt, want anders zou
den gerenommeerde galeries als
Krikhaar en De Eend niet achter
me aanzitten. Die jongens blijven
maar zeuren: „Waar blijf je nou Ja
ring met je doeken". Natuurlijk is
het vleiend als kenners belangstel
ling hebben voor je werk. Maar ik
kan het helaas niet opbrengen der
tig schilderijen te maken. Als het
eerste klaar is begin ik me al af te
vragen: „Moet dat nou?". Dat is een
erfelijke belasting. Ik ben van huis
uit een luie jongen, die niet zo'n
goesting heeft zichzelf steeds op
nieuw te bewijzen. Ik vind het al
gauw welletjes. De gedrevenheid is
altijd aanwezig. Dat is het punt
niet. En aan werken heb ik ook
•geen hekel. Maar die goesting ont
breekt".
„Dat had ik als wielrenner ook.
Het zat er dik in, dat ik een heel
goeie zou worden, want ik was rap
genoeg op de pedalen. Maar ik ver
zon telkens uitvluchten, waarmee
ik tijd kon winnen om ordentelijk
na te denken over het leven. Op
die manier heb ik eens een wed
strijd verloren, omdat mijn sokjes
volgens mij niet goed in mijn
schoenen zaten. Dat irriteerde me
zo mateloos, dat ik het gelijk af liet
weten".
Armoe
„Mij komt de inspiratie altijd met
vlagen aanwaaien. Het is dus geen
constant gegeven. Daarbij blijf ik
ook op mijn achtenveertigste een
klein kind dat heel gauw tevreden
is. De mensen die me menen te
kennen, schilderen me altijd af als
een lieve, naïeve jongen. En daar
zit wat in. Als er een kuil in de
buurt is, is Jaring in elk geval stee
vast de eerste die er in dondert.
Daarna breekt er weer een periode
van bittere armoe aan".
„Voor mezelf vind ik dat niet erg.
Want als ik mijn leven lang poen
op zak zou hebben gehad, had ik
waarschijnlijk niks gepresteerd. Zo
lang de wereld me nou maar kort
houdt, is er in feite geen vuiltje aan
de lucht. Een raspaard en een post
duif moet je ook op honger houden.
Want anders voeren ze gegaran
deerd geen fluit uit Zo is het ook
met de vruchten. Als die niet rijp
zijn, vallen ze niet. En toevallig zijn
de overrijpe stekkies, die al begin
nen te rotten, het lekkerst".
Over de tijd
„Daarom blijf ik er op gokken, dat
ik nog eens de penseelstreek zal
maken, die mensen razend nieuws
gierig maakt. Zo probeer ik ook te
fotograferen. Voor mij is een foto
Ook een mens
van Jaring,
door hem
gefotografeerd
in het
Amsterdamse
slachthuis.
„Het viel me
meteen op, dat
die man
griezelig veel
leek op de
runderen die
hij aan de haak
sloeg. Als hij
dat horloge
niet om zijn
pols had
gehad, h|0hij
er zo tussen
kunnen gaan
hangen".
pas een foto, als je er meer in kunt
ontdekken dan dat ene moment,
waarop ie genomen is. Zo'n kiek
stelt je in staat over de tijd heen te
kijken. Pas dan heeft hij absolute
waarde".
„Ik weet dat zo'n foto bestaat. De
pest is alleen, dat hij nog steeds niet
gemaakt is. Daarom olijf ik er
voorlopig nog achteraan jagen. Als
ik over pak-weg dertig, veertig jaar
op zestig centimeter diepte in de
aarde lig is het te hopen, dat mijn
collega's zullen zeggen: „Jaring
heeft het voor ons uitgezocht. En
daar hebben wij nu alleen maar ge
mak van". Als ik weer een onder
werp gevonden heb. waarvan ik
denk: dat zou het best eens kunnen
zijn. omsingel ik het eerst. Ik ga er
in spiraalbewegingen omheen, tast
alles secuur af En pas als dat ge
beurd is, hap ik toe'
„Op die manier zou ik een fotoboek
van Nederland willen maken Dat
hoeft niet eens veel te kosten. Voor
tweeduizend piek koop ik een oud
busje. En daar leg ik een stuk
schuimrubber in, waar ik op kan
slapen. Dat is voor mij voldoende.
Het mag ook zo'n ouwe bakfiets
van de gemeentereiniging zijn.
Want daar kun je ook heel comfor
tabel languit in liggen".
„Met die brik ga ilc dan als Stanley
op zoek naar lieve mensen, die nog
trots zijn op hun land. Niet naar de
kankeraars dus, die onder een slok
haarfijn uitleggen wat er allemaal
niet deugt in onze samenleving.
Met zo'n anti-houding stappen ze
even later in hun auto en rijden ze
naar De Slegte, waar ze voor hon
derd gulden boeken kopen. Op
welke manier zijn die mensen
genlijk arm0, vraag ik me af. Als ik
sterf van de honger koop ik van
mijn laatste centen wel brood. En
geen boeken".
Portemonnee
„Wat mij nou zo irriteert in jongere
collega's is, dat ze hun camera laten
denken via de omweg van hun
portemonnee Hun uitgangspunt is:
hoe kan mijn foto de meeste poen
opleveren? Het gros vraagt zich
nooit eens af: wat zouden wij kun
nen betekenen voor ons vak? En
dat is doodjammer. Want daarmee
bewijzen ze de fotografie geen
dienst".
„Je hoeft alleen maar naar miin fo
to's te kijken om te weten, dat ik
anders te werk ga. Toen ik inder
tijd de Provo-beweging fotogra
feerde. kon ik mijn prenten aan de
straatstenen niet kwijt. Als je in die
tijd een baard droeg, werd er
„bèèèè" geroepen. Of ze vroegen
„Wil je een kwartje voor de kap
per?". Toch bleef ik die mensen fo
tograferen Want het waren mijn
mensen. Mensen van Jaring"
„Als ze me straks naar mijn graf
dragen, moet er gezegd kunnen
worden: Jaring is altijd een fantast
geweest. En een bluffer. Maar hij
zat tof in elkaar. Hij was geen char
latan. Geen leugenaar".
LEO THURING
WASHINGTON Ik ben vorige
week het elektronisch tijdperk bin
nengetreden. Van mijn aftandse
bureau is de vermoeide schrijfma
chine verdwenen. Het trouwe
beest, waarmee ik zoveel uren van
wanhoop heb gedeeld, staat op de
grond in een hoek van m'n kan
toortje. Met de dag wordt het grij
zer. want ik heb nooit een hoesje
gehad om het te beschermen tegen
het stof.
Een vervaarlijk apparaat heeft nu
bezit genomen van m 'n bureau. Het
bestaat uit wel vijf onderdelen, die
met slangen aan elkaar zijn ver
bonden. Een van de organen is een
oog, dat me de hele dag nog drei
gender aanstaart dan vroeger het
witte papier in de tikmachine ge
woon was te doer.
Van nu af aan komen de teksten
die u van mij leest dus met behulp
van of ondanks de tegenwer
king van een computer tot u. Ik
tik ze niet meer op een papier en
bel ze vervolgens gewoon pratend
door naar de uitwerkers die ..het
verhaal" (zoals elk geschreven stuk
in ons jargon heetin Nederland op
een bandje opnemen, nee. ik zènd
nu. „Wilt u nu gaan zenden0", zal
het onbarmhartige oog ook straks
weer vragen als ik met dit „ver
haal" klaar ben.
De installatie van de computer
heeft heel wat voeten in de aarde
gehad. Het dagenlange gedoe alvo
rens het ding het deed voerde mijn
gedachten terug naar toen de ïaren
vijftig van deze eeuw ten einde lie
pen en ik - nog maar net een teen
ager ^rofe belangstelling kreeg
voor moderne techniek en met
name voor doe-het-zelven in die
sector.
Met tien meter scheldraad. een
Witte-Katbatterijtje. schakelaartjes
uit een poppenhuis en twee ge
sloopte telefoons lpgden miin buur
jongen en ik onze eigen geluidsver
binding aan.
De voorziening was echter zo wei
nig solide, dat de communicatie
maar zelden verliep via de vond
sten van Volta en Bell en meestal
de vorm aannam van twee uit ie
ders zolderraam hangende knapen,
die ingewikkelde reparatie-op
drachten naar elkaar schreeuwden
en voortdurend gilden: „Doet-ie 't
nou?".
Maar er waren ook momenten van
triomf Zelden heb ik in mijn bed
grotere voldoening gesmaakt als
die nacht toen mijn gesprekspart-
ner en ik, ieder vanonder zijn de
kens in zijn eigen ouderlijk huis,
urenlang heimelijk interwoninklijk
contact in stand wisten te houden.
Daarna droomde ik van een ver
metel plan om hoog boven de
straat, of anders onder het wegdek
door, een lijn aan te leggen naar de
overburen.
Vorige week in Washington ging
het niet veel anders. Het zenden
wilde maar niet lukken. En na elke
poging moest ik. nou ja nog net niet
uit het raam gaan hangen, maar
toch met die oeroude telefoon heel
antiek naar de overkant van de
oceaan roepen: „Doet-ie 't nou?!".
Dat zo'n kreet tegenwoordig door
een satelliet in de ruimte naar Eu
ropa reist, deed niet af aan mijn ge
voel dat de helse machine op m'n
bureau me dank zij een fout in het
programma niet in de toekomst,
maar in de ijzertijd had neergezet.
Wel leerde ik een heel nieuwe, fu
turistische taal. Het is een soort En
gels, maar dan met Nederlandse
uitgangen. Met het grootste gemak
heb ik het nu over het cleanen van
mijn window, over quitten. ente
ren. deleten (spreek uit: dieheten).
I formatten en sa/en fsefenZelfs
voor het killen van een ongelukki
ge zin deins ik niet meer terug.
Maar toen het zenden almaar pro
blemen bleef opleveren gebeurde
er iets akeligs Toen kwam die
Amerikaanse deskundige zich even
aan mijn bloedeigen computer, met
wie ik juist iets moois begon op te
bouwen, vergrijpen. Hij moest haar
herprogrammeren. De indringer
wist met allerlei toverformules bin
nen enkele seconden een intense
relatie met haar aan te gaan. Er
vlogen geheimzinnige cijfers en te
kens over haar oog en de piepjes
die ze maakte waren zo elektro
nisch niet of ze verrieden genoe
gen.
Als een jonge Mozart zat de wiz kid
het toetsenbord te bespelen Ik
haatte die man En ik verachtte de
computer, zoals ik ooit mijn piano
verachtte toen een begenadigd mu
sicus zich in mijn eigen huis aan de
toetsen zette en aan het overspelige
instrument klanken ontlokte van
een betovering zoals ik. trouwe
minnaar, die er nimmer uit zal
kunnen krijgen.
Sindsdien is het nooit meer hele
maal goed gekomen tussen mij en
de piano. Zoals ik ook altijd iets on
geïnteresseerds in mijn verhouding
met het prikkelende instrument m
mijn kantoortje wil blyven voor
wenden Ze zal zich immers toch
nooit helemaal aan mij blootgeven
Maar die Amerikaanse computer
freak was een aardige vent. die me
een hart onder de riem stak. „Heus.
het is niet zo moeilijk Voor je het
weet kun je inbreken in de super
computer van het Pentagon Je
kunt hier alles in vinden'zei hij.
en tilde vijf boeken, elk ter grootte
van de Dikke van Dale toen die
nog niet was opgedeeld, uit een
doos Een krachtig verlangen naar
de tijd toen scheldraad en een bat
terij geen geheimen voor me had
den. maakte zich van me meester
MARC DE KON INCH