finale
Ria van Boheemen
nam jarenlang afschei^
van haar demente mat
„Ik had
gezegd: ik
zal je nooit
uit handen
geven"
Ria van Boheemen was
22 jaar toen ze trouwde.
En midden veertig toen
haar man de eerste
tekenen van dementie
ging vertonen. Wat dit
voor haar betekende, wat
ze meemaakte en aan
emoties onderging, heeft
ze beschreven in een
boek, dat na verschijning
snel was uitverkocht.
„Langzaam afscheid
nemen" heet het. Het
relaas van een vrouw die
eerst dacht de ziekte van
haar man de baas te
kunnen, zich gewonnen
moest geven, maar uit
haar zee van tranen toch
naar boven worstelde.
Het verhaal over een
geliefde, wiens ziel haar
ontglipte. „Een scheiding
en toch ook weer een
dagelijks samenzijn: het
is dubbel lijden".
HOENDERLOO Haar man Theo
was zestig jaar toen het begon. „We
merkten het voor het eerst toen hij
weer thuis was na een heel zware
operatie. Hij had dagen en nachten
in coma gelegen. Veel hersencellen
sterven dan af en de doktoren ne
men aan dat zoiets het proces van
dementie op z'n minst versnelt",
vertelt Ria van Boheemen in Hoen-
derloo, ruim een jaar na de dood
van haar man.
„Hij raakte heel langzaam van allés
kwijt: dingen uit z'n geheugen, z'n
vaste gang, z'n accuratesse. Die
ziekte gaat zo geleidelijk. We
merkten het bijvoorbeeld met brid
gen, wat we nog wel eens deden.
Hij kon niet meer onthouden wat
er uit was. En hij verzaakte, wat in
z'n goeie tijd absoluut niet voor
kwam, zo fel als hij was. Hij vond
dat zo vervelend voor ons dat hij
niet meer wilde spelen. En zo wa
ren er meer dingen. Hij werd slor
dig, terwijl hij vroeger als hij de ad
ministratie van onze zaak in Dëh
Haag deed niet alleen de puntjes op
de i, maar zelfs op de 1 zette. Hij
vergat ook de kinderbijslagformu
lieren voor de jongens in te vullen.
We hadden vier zoons. Maar ach,
ik was zeventien jaar jonger dan
~^hij. Je kon alles aan en je hoopte
f 4elkens Vol goeie moed dat het zo
'"/Zou blijven".
;,Ja, hij besefte het zelf. We relati-
r veerden het samen, konden er in
liet begin nog om lachen. Soms was
'hij ook bang en ongerust. Bah, zei
hij dan, ik kan dit of dat niet meer
onthouden, wat is er toch met me
aan de gang? En vlak voordat de
- 'toestand niet meer houdbaar was:
"oh, het gaat niet goed met me. Er
gebeurt iets in m'n hoofd. Ach joh,
Zei ik dan, dat loopt zo'n vaart niet,
ik ben er toch!"
Maar de ziekte sloop voort en
^sloopte haar man.
'„Ogenschijnlijk bleef zijn toestand
'-"een jaar of vier stabiel. Totdat er
een diepe inzinking kwam en hij
onhoudbaar werd. Vuilniszakken
rjischudde hij zo leeg in de kamer.
^Koffiedik, eierschillen, al die rot
zooi, u kent dat wel. Hij bracht din-
gen uit de kamer naar buiten en
'^dingen uit de tuin naar binnen. Ik
ben wel eens vreselijk kwaad ge
weest. Wat doe je nou? Nou, zei hij
c 'dan, dat moet toch? Als ik toen in
de gaten had gehad dat hij er zo erg
- aan toe was, was ik niet zo te keer
'gegaan".
Haar ogen staan gekweld bij die
"laatste woorden.
„Hij kreeg een verstarde blik. Hij
keek, maar hij zag niet. Volkomen
- afwezig, In een andere wereld. Ik
boem het een proces van ontgeeste-
lijking. Er waren wel eens momen-
ten dat hij helder keek, maar. zo
kort dat je hem niet kon aanspre
ken. Ik heb ook nooit antwoord op
vragen hoeven geven. Als hij iets
'vroeg was hij meteen al weer weg.
iet geïnteresseerd in mijn ant-
woord
Zijn kathedraal
Ze staart uit het raam van haar
bungalow op de fraai onderhouden
tuin. waar haar man zo gek op was
en .waar nu een vriend van haar
met een kruiwagen in de weer is.
„We hebben niet veel plezier gehad
van dit huis. We kwamen uit Den
Haag en woonden hier nog maar
pas. Jarenlang had hij er naar toe
geleefd: wonen in het groen. Zijn
kathedraal noemde hij de bossen
ne hier. Hij hield veel van wandelen.
Hij wist van alles, van bomen, van
"bloemen, van de jacht".
Met zichtbare moeite keert ze zich
af van het raam en zegt:
,,'t Is een heel erge ziekte, hoor. Je
eigen man glijdt van je weg en
wordt onbereikbaar. Je hebt niets
ZATERDAG 10 NOVEMBER
meer samen met hem, alleen nog
z'n lichaam. Je kunt hem niet meer
aanspreken op gemeenschappelijke
herinneringen. Je kunt niet meer
tegen hem zeggen: weet je nog van
toen? Je komt helemaal alleen te
staan. Hij is er wel en hij is er niet.
Dat is dubbel lijden. Elke dag word
je geconfronteerd met de man die
van jou is, met wie je zo gelukkig
was en hij is er niet meer".
Eind 1979 moest ze haar man uit
handen geven, zoals ze zegt.
„Hij liep veel weg. Eerst alleen
overdag. Toen had hij opeens een
periode dat hij 's nachts opstond en
overdag een paar uur sliep. Ik
denk dat hij geen kijk meer had op
licht en donker. Je probeert hem in
het begin tegen te hopen 's nachts.
Maar dan maakte hij zo'n herrie
dat m'n jongste zoon die nog thuis
was, wakker werd en het bed uit
kwam. Nacht in nacht uit. Die jon-
i moest studeren, dus wat deed
ik, je ging aan alles toegeven om
hem stil te houden. Hielp ik hem
aankleden en liep ik 's nachts op
straat met hem- Alles wat hij deed
was doelloos. Als hij bij de hoek
was, wilde hij weer naar binnen.
Stond hij te rillen van de kou.
Weer uitkleden, lekker gaan sla
pen. Na een uur stond hij weer bui
ten. Vaak drie keer per nacht. Ik
kwam niet meer uit de kleren. Bij
elk geritsel stond ik naast m'n
bed".
Huilbuien
Zes weken hield ze dit leven vol.
„Je hebt geen rust meer. Je krijgt
huilbuien. Dokter en de kinderen
erbij: je kunt dit niet meer volhou
den, hij moet het huis uit. En dat
besef je dan zelf ook wel. Maar ik
heb het heel erg gevonden. Ik had
gezegd: ik zal je nooit uit handen
geven, ik blijf bij je. Ik had hem de
zekerheid gegeven tot het einde toe
samen te blijven. Tot de dood, want
dat bedoel je dan. En dan komt er
een dag dat hij lachend de deur uit
gaat. Ik was totaal ontredderd. Kon
niet meer op m'n benen staan. Met
twee van onze zoons heb ik hem
weggebracht. Hij stapte lachend de
auto in. Toen voelde ik de schaam
te, omdat ik mezelf over moest ge
ven. Kort tevoren had ik nog tegen
hem gesnauwd: laat die broek
dicht, noud die schoenen aan, als
tegen een klein kind. Als een film
gaat je leven door je heen. Daar
gaat jouw man. Ach, die stakker,
nu gaat hij weg, terwijl ik pas nog
op hem gemopperd heb, omdat hij
de kaarsenstandaard in de keuken
bracht en het vergiet hier in de ka-
„Ik wilde zijn ziekte meemaken. Je
denkt dat je hem toch verlicht om
dat je van elkaar bent. Maar in fei
te is je geliefde nog vreemder dan
de melkboer. Alle eigenheid is
weg".
Hoewel ze haar man elke dag in
het verpleeghuis bezocht sloot ze
zich voor anderen op.
„Ik vluchtte naar de bovenverdie
ping van ons huis. Dat noemde ik
ook De Vluchtheuvel. Ik heb er
twee jaar lang gewoond. In het be
gin huilde ik elke dag. Ik zat er vol
van en ik moest het op een of an
dere manier kwijt. Toen ben ik m'n
piin en verdriet van me af gaan
schrijven. Ik kon er niet over pra
ten. Maar wat ik schreef was ver
schrikkelijk agressief. Toen ik uit
de eerste verdoving kwam en het
nalas schrok ik van mezelf. Alles
en iedereen werd veroordeeld. Ik
voelde grote woede, 't Was een
soort Don Quichotte-neiging: vech
ten tegen de onmacht, tegen wat je
aangedaan wordt. Ons, m'n man en
ik. Je voelde je aangevallen in je
toekomstplannen".
Ria van
Boheemen-
Waihain: „Soms
verlang ik nog
wel eens naar
de situatie van
toen
„Eind augustus heb ik
hem mee naar huis
genomen. Ik verlangde
ernaar dat te doen. Ik
wilde hem om mij heen
hebben in eigen huis. Ik
wilde hem thuis
verwennen; goed maken
de maanden dat hij van
mij weg was. Ik dacht aan
alles \yat ik zo goed
gekénd had en wat warm
was en veel
Maar het maakte mij niet
gelukkig. Hij was
rusteloos, zeer afwezig en
eigenlijk herinnerde
alleen zijn uiterlijk maar
aan hem. Afwezig en
ongeïnteresseerd was hij.
Het ergste vond ik dat hij
zo agressief werd. Toch
wilde ik hem telkens
halen. Zijn aanwezigheid
beantwoordde vele vragen
en gedachten. Zo ziek als
hij was completeerde zijn
aanwezigheid mijn leven.
Ik wilde dankbaar zijn
voor het lange leven met
hem. Ik kon hem met
overgave, als hij aan tafel
zat om iets te eten, een kus
in zijn hals geven en mijn
armen om hem heen
slaan. Ik vond vreugde in
het bezig-zijn met hem,
bezig-zijn met simpele
dingen: appels rapen,
afwassen, rommeltjes uit
dé tuin halen, aan- en
uitkleden (dat doet hij
bijzonder graag) en
gewoon luisteren naar
hem. luisteren naar zijn
stuntelig, niet te begrijpen
gepraat en dan blij zijn,
omdat hij lacht, misschien
lacht omdat je bij hem
bent. Dat geeft een gevoel
van bevrediging
Daarnaast ben ik intens
dankbaar dat er mensen
zijn die hem verzorgen en
die mij daarbij in staat
stellen een deel van de
dag met hem door te
brengen. Mensen zoals u,
die hem bijstaan om zijn
lichamelijke conditieT
peil te houden. Mensd
hun zorg en liefde g&
aan demente mensen-l
zij nooit hebben gekel
als geestelijk volwaaA
van wie zij nooit waA
en tederheid hebben
ondervonden. Al dezt
mensen ontroeren j
ben hen dankbaar eri
dank God dat ik dit 1
mag ondervinden
Haar eerste wraakzuchtige schrijf-,
seis heeft ze verscheurd. Wat in
haar boek staat is van later datum.
Ze was niet van plan ér iets mee te
doen. Totdat de pastor van Rande-
rode, het Apeldoornse verpleeg
huis, vroeg hoe ze haar verdriet
verwerkte. Ik schrijf het op, had ze
gezegd. Of hij het eens lezen mocht.
„Hij vond het zo belangwekkend
dat hij voorstelde het uit te geven.
Hij had contacten met een uitgever.
Zodoende ligt het nu ingebonden
voor u. Er is 'veel vréag naar, de
tweede druk is ook al weer weg. Er
is geloof ik nog nooit zoiets opge
schreven door iemand die dementie
van zo dichtbij heeft meegemaakt,
vanaf het begin".
Doodsbang
Als ze de thee serveert zegt ze met
een milde glimlach: „'Ja, die aan
vankelijke agressie tegen alles en
iedereen. Je wordt kwaad, maar je
weet niet waarop. In het verpléeg-
huis waren ze doodsbang voor me.
Elke keer als ik kwam, vluchtten
ze het spoelhok in. Dat vertelden
de verpleegsters me later toen ik
wel goed met ze omging".
Na enig zwijgen zegt ze vol ernst:
„U zult het misschien gek vinden,
maar ik heb moeite me weer te
verplaatsen in de vroegere situatie.
Je ontleeft het, hè. Soms verlang ik
nog wel eens naar de situatie van
toen. Dat je zo dicht bij die droefe
nis zit, dicht bij die emoties".
Alsof ze van haar eigen woorden
schrikt, merkt ze snel op: „Het lijkt
wel masochisme, hè?". Zichzelf na
drukkelijk corrigerend: „Je mag
het zo niet zeggen, hè? Dat ik het
een fijn gevoel vond, je mag het zo
niet zeggen. Je kunt het vergelij
ken met de oorlog, iedereen ver
langde er uit te komen en toch had
je ergens een lekker gevoel, 't Was
natuurlijk ontzettend verdrietig. Je
zag je man je ontglippen, maar hij
was er toch. Ik denk ook, omdat ik
toch nog veel met hem kon doen.
Wandelen, aankleden, verzorgen.
Z'n baard knippen. Daar huilde ik
inwendig bij. Ik denk dat dat er
mee samenhangt, met die tijd. Er
gens was het een gevulde, een rijke
tijd. Ja, dat weet ik wel zeker".
Ze staart voor zich uit en mompelt:
„Ja, ja". Me opeens vol aankijkend:
„Ik vind het niet erg er met u over
te praten. U komt er voor. Nu heb
ik de kans weer om er over te pra
ten. Weet u, dat ik er sinds de dood
van m'n man eigenlijk niet echt
meer over gepraat heb? Het leven
is vlug. De dingen die niet meer zo
leven worden verdrongen".
Kwelling
Aanvankelijk, vertelt ze, was het
bezoek aan het verpleeghuis een
kwelling. Ze had het gevoel dat
haar man van haar was afgeno
men. „Je hebt ineens niets meer
over hem te zeggen. Je moet alles
aan derden vragen. Ik heb in het
begin dus heel lelijk gedaan. Hij
was toen incontinent, wat later na
een diepe inzinking weer herstelde.
Maar als hij dan door een ding van
achttien routineus werd ver
schoond kon ik dat niet verkrop
pen. Later zie je dat 't moet".
In haar boek beschrijft ze wat er in
haar omging toen ze beiden van
een wandeling bij het verpleeghuis
terugkwamen en haar man geest
driftig reageerde op een groepje
verpleegkundigen van ziin afde
ling. Citaat: „Ik begreep het niet;
misschien wilde ik het ook wel niet
begrijpen. Ik hield hem tegen. Hij
rukte zich echter los en probeerde
mij in zijn nauwelijks verstaanbare
taal aan mijn verstand te brengen
dat hij naar hen toe wilde, dat hij
bij hen hoorde, dat hij hen herken
de. Hij liet me los om naar hen toe
te gaan. Ik voelde het als pijn. Ik
kon het op dat ogenblik niet begrij
pen. Daar stond ik alleen en hij
was bij hen gaan staan, werd om
ringd door hen, gestreeld. Hoe kon
ik nog een stap verzetten? Hoe kon
ik nog aan iets anders denken dan
dat mij onrecht werd aangedaan,
dat dit oneerlijk was, dat men mijn
rechten aantastte
Later besefte ze dat hij gelukkig
was in het tehuis en voor het eerst
zette ze milde woorden op papier.
Haar waardering voor de mensen
die er werkten begon te groeien.
Toen haar man lichamelijk weer
overeind krabbelde nam ze hem
elke middag mee naar hun eigen
huis, een jaar lang.
„Gaan we naar dat huis?, vroeg hij
dan wel eens. Hij bleef soms een
uur in de auto zitten. Ën maar met
z'n vingers spelen, wat hij altijd
deed. Stond de autodeur wagenwijd
open, maar hij kwam er niet uit.
Dan was ik vertwijfeld en ging ik
maar weer terug naar het verpleeg
huis. Want het vreemde was: déar
bleef hij nooit in de auto zitten.
Prompt ging ik dan hier een potje
zitten janken. Maar de volgende
dag was hij weer heel anders. On
berekenbaarheid is een hoedanig
heid van dementie. Dat zie ik in
het verpleeghuis ook bij anderen.
Ja, ik ga er elke week heen. Praten
met ze. Er is één vrouw bij die
weet nog dat ze jarig is. De rest niet
meer".
Behoefte
Waarom bracht ze haar man weer
elke dag thuis? Uit een soort
schuldgevoel?
„Nee, het was geen morele ver
plichting. 't Was een behoefte. Ik
ben er wat op aangevallen door
mensen die dat niet begrepen. Niet
dat ik veel contact onderhield met
mensen in die tijd. Ik maakte alles
ondergeschikt aan m'n man. Ik
zegde alle lidmaatschappen op en
verwaarloosde alle vrienden en
kennissen".
Ze probeert uit te leggen hoe ze-
van zijn lichamelijke aanwezigheid
genoot.
„Ik vond het heerlijk als ik hem
's zomers in de tuinstoel zag slapen.
Lekker genieten in de zon. Hij
hoorde bij me. Als m'n man kon ik
hem niet meer beschouwen. Hij
was ziek en dement, totaal afwezig,
maar hij hoorde er bij".
Met de dichter Huub Oosterhuis
zegt ze: „Hij had een vreemd be
kend gezicht. In sommige dingen
herinnerde hij aan vroeger, aan de
tijd dat we zo intens van elkaar ge
noten. Alleen al de manier waarop
hij z'n kuif wegstreek, riep een
hele wereld van herkenning bij me
op. Ik had alleen z'n lichaam over.
In bad gaan vond hij heerlijk. Heb
ik hem vaak gedaan op die midda
gen. Geestelijk kon ik hem niet
meer bereiken, niet met een blik
noch met een gebaar, dus verwen
de ik hem lichamelijk. Ik wist pre
cies wat hij lekker vond. Elke dag
in de zomer gaf ik hem ijs. Vond
hij zalig. Dat heeft hij dan maar
weer, dacht ik dan. Hij was ook
graag in de tuin. Dan speelde hij
een spel met appels, die hij her er
der weglegde terwijl hij in volle
ernst van alles murmelde".
Citaat uit het boek: „Als ik hem
vanuit de kamer bezig zag achter
in de tuin, ontdekte ik geen ver
schil met beelden uit mijn herinne
ring van jaren geleden. Het kon
dan gebeuren dat gevoelens en ge
dachten voor hem vrij kwamen. Ik
voelde dat ik hem zou willen be
minnen en wilde bemind worden.
Ik schrok ervan, van zulke gevoe
lens! Wat kon hij mij verwennen,
dacht ik Hij was minzaam, stijl
vol. Ik werd rood en trillerig. Ik
voelde schaamte Maar was hij
mijn man dan niet meer? Twijfel,
huiver, weerzin, schaamte, verlan
gen, terughoudendheid, dat alles
lag in mij opgesloten in dat éne ge
voelen, hem te willen liefhebben.
Het paste blijkbaar in één gevoel.
Het bekende in en van hem deed
verlangen; het stuwde mijn bloed.
Het vreemde remde af, gaf afkeer.
Ik ervaarde al die gevoelens. Weg
duwen kon ik ze niet. Ze kwamen
tegelijk, ze prikkelden, ze deden
pijn, ze waren voelbaar. Wat moest
ik, vroeg ik mezelf af, wat moest ik
met deze diffuus aanwezige para
doxen in mij
Ze kon hem uren gadeslaan in z'n
verwildering, z'n rusteloosheid, z'n
eeuwig naar iets op zoek zijn, iets
onvindbaars.
„Soms viel hij uitgeput in een stoel.
Ging ik vlak voor hem zitten. Dat
merkte hij niet eens. Vond ik fijn.
:of. M
Alleen naar hem kijken. Je k^'6^
niet voorstellen dat iemand c
kent van gezicht heel andere
ken vertoont dén die je niet'CrlO
In welke wereld leeft zo reflMI
toch? Dat schichtige, dat niel>0pt
gende, helemaal niets".
Vorig jaar juni is haar man iM
verpleeghuis gestorven. Hij b
al lang niet meer thuis; zijn
geestelijking was verergerd,
agressie was door haar niet
op te vangen.
Hoe kijkt ze terug op die
langzaam afscheid nemen?
„Ik ben er rijker en armer doe
worden. Ik ben als mens gegi
rijper geworden, wijzer, meer 1
naar anderen, met meer b
voor de beperktheid van me
Ik woon hier weer beneden i
werk weer in dé tuin, vier m'ij
jaardag weer, ga weer naar mt
toe. 't Gaat weer net als vri
maar de essentie is weg".
Ze gelooft nog altijd in de Gd
haar zo wreed beproefde, maï
kent dat ze haar „stilstand" I
Citaat: „Ik ben mij ervan bi
dat ik alert moet leven. Dat
rijkdom en de winst die mij zij
schonken in deze beproeving*
een genade moet zien. Zo v«
het ook zelfs met dank
heid".
En tegen mij: „Met allebei de[
den zou ik naar vroeger terui
len. Daar zou ik me veel volf
ner in bevinden. Er is een de<
je weg. Ik kan niks meer dele!
hem. Ik ben niet ongelukkig!
en ik heb weer de kracht oq
leven verder te leven, maar h
fijner zijn met hem".
Over de ziekte zegt ze bij 1
scheid: „Ik heb grote angst voj
mentie. Ik hoop niet dat m'nj
dit van mij moeten meen]
Maar waarom ik niet?
overal en bij iedereen voor"J
HOMME
Ria van Boheemen-Waf
„Langzaam afscheid nen
relaas van een verwerkin;
ces. Uitgeverij Van Loghu
te rus, 14,40.