Het Indisch misverstand Djojobojo had het al voorspeld KLEIN DUIMPJE EN DE FIETSENDE SOLDATEN EeidaeSowoitt BINNENLAND iEr zijn ogenblikken die zich onderscheiden van de gewone tiekslag van de tijd, er zijn gebeurtenissen die duurzaam uit leken in de rij van feiten welke tezamen de keten der historie fermen. Voor zodanige ogenblikken en gebeurtenissen staan |rij thans. Laat varen elke kleinheid des gemoeds! Waakt dat Ij niet beneden de maatstaf van de tijden zit! Het is een zware Jrijd die ons te wachten staat. Wij strijden hem met alle kracht Rie ons gegeven is. Godes zegen sterke u en mij". Zo sprak jhr. ^ir. Alidius Warmoldus Lambertus Tjarda van Starkenborgh jtachouwer, de laatste gouverneur-generaal van Nederlandsch- tidië op 23 februari 1942 voor de radio. Hij had zojuist de zetel fan het gouvernement van Batavia naar Bandoeng verplaatst, "wee dagen later zouden in de slag op de Javazee de kruisers De Ruyter" en „Java" verloren gaan. Het keizerlijke Japanse fcger had zich al meester gemaakt van Borneo, Celebes, de Mo- Lkken, Zuid-Sumatra en Bali. Twee grote konvooien stoom- jen zuidwaarts naar Java: tienduizenden soldaten zouden op bndag 1 maart op vier punten aan de noordkust aan land laan, een overmacht die maar één week nodig had om het lot 'an het belangrijkste eiland van de Archipel te bezegelen. Op 5 naart hield Nippon zijn intocht in Batavia, op 8 maart capitu- eerde het centrale commando van het KNIL, op 28 maart ga- fen de laatste legereenheden op Noord-Sumatra zich over; en- klingen zetten het verzet nog voort, met name in de oerwou- len van Nieuw-Guinea: Van Eechoud tot augustus '42, De Tuyn tot juli '44, sergeant Kokkelink zelfs tot september '44. Jaar aan de dramatische ineenstorting van het Nederlands be hind deed dat weinig meer af. dat drama is ruime aandacht iteed in het vandaag (in twee inden, samen ruim 1100 pagina's) jrschenen deel 11a van dr. L. de longs geschiedschrijving over het jninkrijk der Nederlanden in de /eede Wereldoorlog, waarnaar al ikele jaren werd uitgezien en arop nog een deel over de Ja- bezettingstijd zal volgen. Van euwe boek is, naast een uit- irige beschrijving van de krijgs- -rrichtingen, ruim de helft gewijd i de politieke en maatschappelij- historie die aan de Japanse in- al voorafging. ■recht, naar mijn mening. We we- n immers hoe de bezettingstijd op augustus 1945 is geëindigd met »t uitroepen van de onafhankelij- Republiek Indonesië, een ge- 711 surtenis die als weinig andere F lurzaam is blijven uitsteken in de schiedenis van ons vaderland, ;r in 1 zo lang met Indië verbonden k f as 'n gebeurde, kwam Él hter niet uit de lucht vallen als n vrucht van de Japanse boom Héén. De wortels van het Indone- ilon ra iche onafhankelijkheidsstreven Mten al diep ver vóór die tijd en ;t behoort tot De Jongs verdien en die wortels zorgvuldig te heb- in uitgespit. Zijn verhaal schetst I at men de historie van een tra- I I I sch misverstand zou mogen noe- LVFiien: het Nederlands onvermogen n te rechter tijd te onderkennen, t de periode van een paternalis- c-ceifll ich koloniaal beheer, hoe goed 0 t/m >k bedoeld, tegenover de opko- am ende krachten van inheems na- f Dnalisme aanzienlijk sneller zou oeten worden beëindigd dan was ester s t en 6 t/, Verwijt k atuu 's praten achteraf. 1 ÉjNatuurlijk heeft Nederland in In- %^Jlië veel groots verricht in een ge- jmpliceerde vooroorlogse werke- jkheid. Aan De Jong is, zo blijkt I zijn voorwoord, bij voorbaat al Wt lor twee van zijn wetenschappe- i adviseurs, j>rof. dr. I. J. Brug- Kwantes het vijt gemaakt dat hij door onè- vichtige onvolledigheid de ne- kanten van de Nederlandse mwezigheid in de Indische Archi; lloverbelicht zou hebben, waarte- r dan de „gunstige resulta- de door de overheid en het idrijfsleven (mede ten gunste van I autochtone bevolking) ontplooi- activiteiten" slechts „summier [ndacht" zouden hebben gekre- ;t verwijt lijkt mij onterecht en teleer te getuigen van de diepte, Nederlandse kant het iverstand soms nog geworteld De Jong heeft de gunstige as- cten van het koloniaal beleid ze- tr niet verzwegen, maar terecht VfJntraal gesteld, wat het meest re- "'Arant moet worden geacht voor |n beter begrip van de historische \l ktwikkeling, die zich van „Neder- jndsch-Indië" tot „Indonesië" ft voltrokken. F i hem bekende didactische verteller, aan wie keuvelende breedvoerig- feid niet vreemd is, uiterst minu- ps, maar met een open oog voor sprekende, verrassende detail, rvan ook dit boeiende boek r wemelt, treffende citaten, ge- Ipzen uit een overstelpende reeks >chikbare bronnen. lojobojo t de achtergrond van zijn ver- ial behoort een voorspelling, die I de 12e eeuw zou zijn gedaan Djojobojo, een vorst van het grootste Hindoerijk op Oost- i. De Javanen zouden als straf hun zonden lange tijd onder »t bewind komen van vreemde pikeren, waaronder een volk met witte huidskleur. De laatste reemde heersers zouden een gele juidskleur hebben (lange tijd werd Macht dat dit de Chinezen zouden fin), maar hun heerschappij zou liet lang duren: volgens de ene versie niet langer dan de levens uur van een maisplant drie of honderd dagen een andere zo lang als het van een haan, omstreeks drie En daarna zou een tijdperk onafhankelijkheid, vrede en beginnen, een betere we- eeuwigdurende voorspoed. de islam soort verwachting wor- n de gedachtenwereld van de verreweg de overheersende onder de 68 miljoen in die Indonesië rond 1940 Naast hen woonden hier ook ongeveer 80.000 uit Ne- afkomstige Nederlanders, 200.000 Indische Nederlan- van gemengden bloede, vele Duitsers, Zwitsers, Bei- Engelsen en andere blanken, de wettelijk als Europeaan er- Filippino's, Thailanders, en Japanners (8000, van wie er in de laatste maanden van 1941 op instructie van hun re gering 6000 naar hun vaderland re patrieerden), vervolgens ruim 1,3 miljoen Chinezen, van wie veel meer dan de helft al vele jaren van vader op zoon, en tenslotte een veel kleinere groep „Vreemde Ooster lingen" onder wie 50.000 Arabieren en een 20.000 Maleiers en Brits-In diërs. Onder de vele miljoenen Indonesi sche moslims nu (in sommige jaren pelgrimeerden er wel 50.000 naar Mekka) had de messiaanse ver wachting van een Mahdi als reli gieuze vernieuwer, de vorm gekre gen van hoop op de komst van een rechtvaardig vorst, de Ratoe Adil, die een einde zou maken aan alle onrecht en knevelarij (maar dat overigens al van ver vóór de komst van de Nederlanders, op wier ver trek nochtans ongelovigen im mers, kafirs als zij waren de Is- lamistische hoop min of meer onbe wust geprojecteerd moet zijn ge weest). Vadertje Tjokro Hoe dan ook: reeds het begin van onze eeuw zag een krachtig islami tisch reveil in verschillende stro mingen waarvan er één, de Sarekat Islam (Islamitisch Verbond) rond 1912 opgericht in Soerakarta aan vankelijk als een soort verzetsorga nisatie tegen feitelijk Chinees (klein)handelsmonopolie, snel groeide tot een massa-beweging zo als er in Indië nog nooit een was geweest. Zij werd gedragen door de messiaanse verwachting, die zich concentreerde op één man, voor sommigen de reïncarnatie van Mo hammed, voor anderen Moham- meds zoon, uit de hemel afgedaald: de dertigjarige Raden Mas Oemar Said Tjokroaminoto (meestal Pak Tjokro, vadertje Tjokro genoemd). In april 1914 waren er 450.000 le den, een ongekende geestdrift ging van dessa tot dessa, van stad tot stad: het was „of zich uit de diepte van de inheemse samenleving een reusachtige golf begon te verheffen die het Nederlandse gezag dreigde te overspoelen", al verklaarde Tjokro het tegendeel: „Wij zijn loyaal tegenover het gouvernement en wij zijn tevreden onder de Hol landse regering. Het is niet waar dat wij willen vechten. Wie dat zegt of denkt is niet goed bij het hoofd. Dat willen wij niet, duizend maal neen!". Vele duizenden hebben zich ver drongen om hem van nabij te zien, zo mogelijk zijn kleren aan te ra ken, zijn handen te kussen, fanatie ke aanhang voor een man die ove rigens zelf noch aan de bijgelovige voorspelling van Djojobojo, noch aan de nabije komst van de Ratoe Adil geloofde. Het vuur brandde slechts kort, maar aan Tjokro wordt hier niet toevallig herinnerd. Want in het kosthuis dat zijn vrouw in Soeraba- ja dreef voor leerlingen van mid delbare scholen, verbleef ook de jonge Soekarno, die van nabij ga desloeg hoe Tjokro, de aanbeden voorzitter van de Sarekat, als spre ker een vergadering wist te bezie len en wat de betekënis van een massabeweging was. Hierin werd hij ook zelf actief en hij leerde er een belangrijk deel van de rol die hij later zelf zou spelen: het geloof in de macht van het woord en de volksbeweging. Dat onderscheidde hem onder de nationalisten van de meer intellectuele benadering van mannen als Hatta en Sharir, twee Sumatranen uit de Minangkabau. Als student in Nederland waren zij lid van de Indonesische vereniging die in 1924 de Perhimpoenan ging heten en toen ook als naam van het eigen tijdschrift het woord koos dat een strijdkreet worden zou: Indo nesia Merdeka, Vrij Indonesië. De naam Indonesia werd hier voor het eerst gebruikt als symbool voor een nieuwe natie. Eerder al had de Sa rekat Islam voor de eigen vlag de kleuren rood en wit gekozen, de traditionele kleuren van het rijk Modiopahit, in de 14e eeuw het machtigste Hindoe-vorstendom op Midden-Java. DINSDAG 30 OKTOBER 1984 PAGINA 9 drieërlei zedelijke verplichting te aanvaarden waaronder elke voogd tegenover zijn pleegkind staat, te weten a) om het zedelijk op te voe den; b) om zijn bezit ten zijnen meesten bate met overleg te behe ren en c) om het in de toekomst, zo God het wil, het innemen van zelfstandiger positie mogelijk te maken". Voor Kuyper kwam daar dan bij, dat hij de islam moeilijk als even waardige godsdienst naast het christendom kon zien en dan ook vrije prediking van het evangelie wenste in plaats van de belemme ring, daaraan gesteld door een ko loniaal bestuur, dat terwille van rust en orde de islamitische gevoe ligheden van het overgrote deel der inheemsen op dit punt wenste te ontzien. De werfkracht van zen ding en missie is overigens ook bij minder beletselen betrekkelijk ge ring gebleken: in 1942 waren er op 68 miljoen inheemsen ongeveer één miljoen protestanten, overwegend in randgebieden als de Minahassa, de Bataklanden, de Molukken en Timor, en een half miljoen katho lieken, van wie 330.000 op Flores. En er was toen onder elf apostcfli- sche vicarissen één inheemse bis schop, die van Semarang. Niet rijp Wat nu Kuypers paternalistische voogdij-idee betreft: in beginsel bleef dit tot het einde toe een on derliggend richtsnoer van beleid. Krachtigst motief voor terughou dendheid jegens vrijwel elk voor stel, initiatief of eis van min of meer nationalistische kant was tel kens weer de overtuiging, dat Indië nog bij lange na niet rijp was voor zelfbestuur, laat staan zelfstandig heid, om van onafhankelijkheid maar te zwijgen. Toch schreef Kuypers partijgenoot A. W. F. Idenburg, Gouverneur Generaal van 1909 tot 1916, al in 1913, toen hij de Sarekat Islam re gionaal als rechtspersoon had er kend, dat „degenen die de Javaan voor een beweging als deze niet rijp achten, vergeten, dat géén volksbeweging in de geschiedenis gewacht heeft tot in die zin het volk „rijp" was. Dergelijke bewe gingen zijn altijd het werk van eni ge meer ontwikkelden en het volk is in hun handen een beweegbare massa". Maar voor zulk inzicht was en bleef nu juist in Nederland op zijn beurt het volk niet rijp, even min als de grote meerderheid van de Nederlandse gemeenschap in Indië zelf: daar was en bleef men wars van wat men „huilerige ethiek" noemde. Hendrik Colijn, ongetwijfeld ruim van Indische ervaring voorzien en als minister, ook van Koloniën (1933-1937) sterk beleidsbepalend, verkondigde in 1916 als zijn credo, dat „het bruine ras de vereiste ka raktereigenschappen mist om zijn leden als op zichzelf staande rege ringspersonen te laten opttreden": daar moest strikt blank toezicht bij. Colijn was ook tegen de Volksraad, die op 18 mei 1918 als deels be noemd vertegenwoordigend li chaam met beperkte bevoegdheden werd geïnstalleerd. Hij vond de op zet „door en door verkeerd": het was immers een orgaan van een eenheidsstaat, terwijl Colijn voor Indië naar een federalistische structuur wilde als verbond van „op den duur in zeer hoge mate .zelfstandige" eilanden of eilanden groepen, precies het idee dat ook na 1945 weer zou opduiken. Klein Duimpje Ongetwijfeld heeft Nederland zich grote inspanning getroost om de „onmondigheid" van bevoogden geleidelijk te verbeteren, met name door onderwijs. De veelgesmade Van Heutsz besloot als gouverneur- generaal (1904-1909), met een voor uitziend man als Snouck Hurgronje als adviseur naast zich, in 1907 tot de oprichting van eenvoudige volksscholen in de dessa's. Er kwam in '08 ook een commissie voor de volkslectuur, die inheemse legenden en verhalen verzamelde, op landskosten liet drukken en via de dessahoofden gratis verspreiden. Op Java reden later helgroen ge lakte .auto's van het bureau voor volkslectuur rond, die allerlei ont- spannings- en voorlichtingsge- schriften tegen zeer lage prijs te koop aanboden. Het heet, dat van de kindersprookjes „Klein Duimp je" en „De gelaarsde kat" de meeste belangstelling trokken, en bij oude ren onder meer „De drie muske tiers". Toch was in 1930 van de gehele in heemse bevolking, zuigelingen en kleuters inbegrepen, nog 93 procent analfabeet; er waren toen maar 190.000 inheemsen die ftet Neder lands beheersten, één op de 360. Dat was in 1942 een flink stuk be ter. alleen al op de dessascholen volgden toen 1,7 miljoen kinderen onderwijs en meer dan een half miljoen, op andere scholen; univer sitaire opleidingen in Bandoeng en Batavia telden 700 inheemse stu denten. Kip en ei Maar al werd zo de bewust gelegde basis voor het ontvoogdingsproces steeds breder en het Indonesia Raya al in brede kring als eigen volkslied gezongen: aan de top werd de boot afgehouden en bleef de tijd „niet rijp". In feite waren overigens tenslotte staatkundige hervormingen van enige betekenis ook onmogelijk geworden nadat se dert mei 1940 Nederland door de Duitsers was bezet en de onmisbare parlementaire procedure was uitge schakeld, een gegeven dat De Jong wel vermeldt, maar dat groter aan dacht had verdiend, omdat het voor een aanzienlijk deel Van Star- kenborghs immobilisme verklaart In detail leidde dat wel tot absurdi teiten. In juni '40 stond hij toe dat de term „inlander" in officiële stukken mocht worden vervangen door Indonesiër en Indonesisch, maar het begrip Indonesië bleef ta boe, wat een inheems dagblad tot het spottend commentaar bracht, dat „wie het bestaan van een kip- peëi erkent, vanzelfsprekend (ook) het bestaan van de kip moet erken nen". Pas in januari 1942 werd het de Oosterse omroep van de Nirom toegestaan het begrip Indonesië als aanduiding van de gehele Archipel te gebruiken. Maar toen waren de Japanners al in aantocht. Spleetogen Ook over hen werd aanvankelijk in Europese kring zeer zonderling gedacht. Van hun luchtmacht zou niets te vrezen zijn want „ze kun nen geen bommen gooien omdat ze allemaal scheel kijken vanwege hun spleetogen". Ze zouden even min kunnen leren vliegen „omdat zij als baby door hun moeder op de rug zijn gedragen, waardoor hun evenwichtsgevoel heeft geleden". Zou iemand dat werkelijk geloofd hebben? Verrassend was trouwens hun ver schijnen ten zeerste. Bij hun aanval op Malakka reed een meerderheid, aldus een Britse waarnemer, „op fietsen in groepen van veertig of vijftig en in rijen van drie of vier naast elkaar, pratend en lachend alsof ze onderweg waren naar een voetbalwedstijd. Inderdaad droegen sommigen van hen werkelijk voet- balshirts^Zij waren op hun tocht zo licht mc^elijk bepakt. Hun uitrus ting en bewapening waren even gevarieerd en hingen ongeordend om hen heen en op hun fietsen, dit alles in duidelijke tegenstelling tot onze eigen frontsoldaten, die toen als kerstbomen waren uitgerust met zware laarzen, wapens, pak ken, broodzakken, veldflessen, de kens, grondzeilen en zelfs overjas sen en gasmaskers, zodat zij nauwe lijks konden lopen en nog minder vechten". Fietsen deden zij ook op Java, waar in de kortste keren het belangrijke centrale vliegveld Kalidjati werd veroverd na een landing van 5000 man bij Eretan Wetan, die welge teld acht soldaten van de kust wacht tegenover zich vonden. Een paar honderd Japanners op vracht auto's en enkele tanks gingen de 80 kilometer naar Kalidjati vooruit en bleven in Soebang wachten tot on geveer 800 infanteristen op de fiets zich bij hen hadden aangesloten. Daarna reed men brutaal het vlieg veld op en smoorde de tegenstand, een dag later streken er sterke af delingen jagers de gevreesde Zero's en bommenwerpers neer. Zo bleek telkens weer dat de aan valler, die sommigen voor Klein Duimpje hadden gehouden, in wer kelijkheid de technisch-militair su perieure reus was, aan wiens over macht in de lucht zich ook Karei Doorman bij voorbaat verloren wist, zijn vloot „een stuk opgejaagd wild". Niet welkom Het verdient tenslotte vermelding, dat mannen als Hatta en Sjahrir de Japanners allerminst met vreugde zagen komen. Soekarno deed dat evenmin. Hij vertoefde toen ver bannen in Benkoelen op Sumatra's westkust en verzocht dringend naar Australië te mogen uitwijken Dat werd hem geweigerd, achteraf gezien een dure vergissing. De na tionalistische leiders maakten zich terecht geen enkele illusie over het democratisch gehalte van Nippons imperialisme. Er was dan ook in de Japanse plannen, vooral gericht op het bezit van de Indische aardolie en andere grondstoffen, in beginsel geen plaats voor Indonesische onaf hankelijkheid. „Het is waarachtige onafhankelijkheid", schreef in ja nuari 1942 de voorzitter van de Groot-Japanse jeugdbeweging, „om onafhankeljk te zijn onder de be scherming van een grote mogend heid, precies zoals het kind vrij en veilig opgroeit onder de bescher ming van de vader". En dat klonk, paradoxaal genoeg, even paterna listisch als Kuyper het heeft gezien JAN ONSTENK Links: De komende en gaande man: op 17 september 1936 nam jhr. mr. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer (links) het gouverneur generaalschap over vanjhr.mr.de Jonge. Hij zou de laatste GG van Nederlansch-lndië blijken te zijn. Rechts: De bergartillerie van het Knil op oefening in toekomstig gevechtsterrein. Zo manifesteerde zich al ver vóór de komst van de Japanners in al lerlei vorm, met veel vallen en op staan en verdeeldheid, maar ten slotte steeds duidelijker het Indo nesische nationalisme, door De Jong nauwgezet in beeld gebracht. Nederland heeft daarop achter af gezien niet tijdig het passende antwoord weten te vinden, dat ons en Indonesië veel verdriet had kunnen besparen. Onze reactie was overwegend negatief: verbieden, verbannen, vertragen, zwijgen repressie en onbeweeglijkheid. Natuurlijk gold dat niet voor alles en iedereen. Het heeft geenszins ontbroken aan mannen met voor uitziende blik, ook niet onder de gouverneurs-generaal. Maar het opperbestuur zat nu eenmaal in Den Haag, regering en parlement, en dat liet de overzeese gezagsdra gers weinig ruimte, of tikte hen duidelijk op de vingers zoals al vroeg de GG, mr. J. P. graaf Van Limburg Stirum (1916-1921), moest De Jong legt het begin van een meer „verlicht" koloniaal beleid bij een passage uit de eerste troonrede van het kabinet van Abraham Kuyper in 1901. Daarin heet het onder meer dat Nederland „als christelijke mogendheid" verplicht is geheel het regeringsbeleid te doordringen van het besef, dat ons land tegenover de bevolking van de Indische Archipel „een zedelijke roeping heeft te vervullen". „In verband hiermee trekt de min dere welvaart der inlandse bevol king op Java mijn bijzondere aan dacht", aldus toen voorts koningin Wilhelmina. „Ik wens naar de bij zondere oorzaken hiervan een on derzoek in te stellen". Veel ten goe de heeft dat niet gekeerd: per hoofd van de werkende bevolking werd in 1939 het bruto jaarinko men van de Europeanen geschat op f 5300,- dat van de Vreemde Oos terlingen, de Chinezen inbegrepen op 650,- en dat van de inheemsen op 87,- een zestigste van de ge middelde Europeaan. Natuurlijk hadden niet alle Europeanen het Jireed, met name de Indo's niet, en er waren puissant rijken onder de Oosterlingen, zoals de sultan van Langkat, die flink profiteerde van de olie in zijn Sumatraanse grond en in de jaren dertig een inkomen van bijna een half miljoen had, evenals zijn collega's van Deli en Serdang over een stal renpaarden beschikte en voorts dagelijks kon kiezen in welke van zijn dertien grote limousines hij zich zou laten rijden. Stelsel van voogdij Terug naar de roeping: Kuyper had al rond 1880 een „stelsel van voog dij" het enig goede, geoorloofde en „door de eer van ons christelijk ka rakter geboden" genoemd, een voogdij, „niet om deze volkeren al door onmondig te houden, maar om ze te nemen voor wat ze zijn, dit is voor onmondigen, en alsnu tegen over deze onmondige natiën de Japanse intocht in Soerabaja: grotendeels op de fiets (vaak onderweg uit de kampongs gepikt) Boven: Oefening in een dessa. Onder:: Op 1 september 1941, daags na Koninginnedag, hielden leger en luchtmacht de grootste pa rade uit Indië's historie, die een die pe indruk maakte „van formidabele kracht". „Indië is inderdaad paraat. Wij spreken ons woordje mee in de Pacific, en daar heeft iedereen re kening mee te houden", aldus het Bataviaas Nieuwsblad. De show was goed voor het moreel, het opti misme zou ongerechtvaardigd blij ken. De foto toont de Knil-stafmu- ziek voor het paleis van de gouver neur-generaal in Batavia.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1984 | | pagina 9