Het Indisch misverstand
Djojobojo had het al voorspeld
KLEIN DUIMPJE EN DE FIETSENDE SOLDATEN
EeidaeSowoitt
BINNENLAND
iEr zijn ogenblikken die zich onderscheiden van de gewone
tiekslag van de tijd, er zijn gebeurtenissen die duurzaam uit
leken in de rij van feiten welke tezamen de keten der historie
fermen. Voor zodanige ogenblikken en gebeurtenissen staan
|rij thans. Laat varen elke kleinheid des gemoeds! Waakt dat
Ij niet beneden de maatstaf van de tijden zit! Het is een zware
Jrijd die ons te wachten staat. Wij strijden hem met alle kracht
Rie ons gegeven is. Godes zegen sterke u en mij". Zo sprak jhr.
^ir. Alidius Warmoldus Lambertus Tjarda van Starkenborgh
jtachouwer, de laatste gouverneur-generaal van Nederlandsch-
tidië op 23 februari 1942 voor de radio. Hij had zojuist de zetel
fan het gouvernement van Batavia naar Bandoeng verplaatst,
"wee dagen later zouden in de slag op de Javazee de kruisers
De Ruyter" en „Java" verloren gaan. Het keizerlijke Japanse
fcger had zich al meester gemaakt van Borneo, Celebes, de Mo-
Lkken, Zuid-Sumatra en Bali. Twee grote konvooien stoom-
jen zuidwaarts naar Java: tienduizenden soldaten zouden op
bndag 1 maart op vier punten aan de noordkust aan land
laan, een overmacht die maar één week nodig had om het lot
'an het belangrijkste eiland van de Archipel te bezegelen. Op 5
naart hield Nippon zijn intocht in Batavia, op 8 maart capitu-
eerde het centrale commando van het KNIL, op 28 maart ga-
fen de laatste legereenheden op Noord-Sumatra zich over; en-
klingen zetten het verzet nog voort, met name in de oerwou-
len van Nieuw-Guinea: Van Eechoud tot augustus '42, De
Tuyn tot juli '44, sergeant Kokkelink zelfs tot september '44.
Jaar aan de dramatische ineenstorting van het Nederlands be
hind deed dat weinig meer af.
dat drama is ruime aandacht
iteed in het vandaag (in twee
inden, samen ruim 1100 pagina's)
jrschenen deel 11a van dr. L. de
longs geschiedschrijving over het
jninkrijk der Nederlanden in de
/eede Wereldoorlog, waarnaar al
ikele jaren werd uitgezien en
arop nog een deel over de Ja-
bezettingstijd zal volgen. Van
euwe boek is, naast een uit-
irige beschrijving van de krijgs-
-rrichtingen, ruim de helft gewijd
i de politieke en maatschappelij-
historie die aan de Japanse in-
al voorafging.
■recht, naar mijn mening. We we-
n immers hoe de bezettingstijd op
augustus 1945 is geëindigd met
»t uitroepen van de onafhankelij-
Republiek Indonesië, een ge-
711 surtenis die als weinig andere
F lurzaam is blijven uitsteken in de
schiedenis van ons vaderland,
;r in 1 zo lang met Indië verbonden
k f as 'n gebeurde, kwam
Él hter niet uit de lucht vallen als
n vrucht van de Japanse boom
Héén. De wortels van het Indone-
ilon ra iche onafhankelijkheidsstreven
Mten al diep ver vóór die tijd en
;t behoort tot De Jongs verdien
en die wortels zorgvuldig te heb-
in uitgespit. Zijn verhaal schetst
I at men de historie van een tra-
I I I sch misverstand zou mogen noe-
LVFiien: het Nederlands onvermogen
n te rechter tijd te onderkennen,
t de periode van een paternalis-
c-ceifll ich koloniaal beheer, hoe goed
0 t/m >k bedoeld, tegenover de opko-
am ende krachten van inheems na-
f Dnalisme aanzienlijk sneller zou
oeten worden beëindigd dan was
ester s
t en
6 t/, Verwijt
k atuu 's praten achteraf.
1 ÉjNatuurlijk heeft Nederland in In-
%^Jlië veel groots verricht in een ge-
jmpliceerde vooroorlogse werke-
jkheid. Aan De Jong is, zo blijkt
I zijn voorwoord, bij voorbaat al
Wt lor twee van zijn wetenschappe-
i adviseurs, j>rof. dr. I. J. Brug-
Kwantes het
vijt gemaakt dat hij door onè-
vichtige onvolledigheid de ne-
kanten van de Nederlandse
mwezigheid in de Indische Archi;
lloverbelicht zou hebben, waarte-
r dan de „gunstige resulta-
de door de overheid en het
idrijfsleven (mede ten gunste van
I autochtone bevolking) ontplooi-
activiteiten" slechts „summier
[ndacht" zouden hebben gekre-
;t verwijt lijkt mij onterecht en
teleer te getuigen van de diepte,
Nederlandse kant het
iverstand soms nog geworteld
De Jong heeft de gunstige as-
cten van het koloniaal beleid ze-
tr niet verzwegen, maar terecht
VfJntraal gesteld, wat het meest re-
"'Arant moet worden geacht voor
|n beter begrip van de historische
\l ktwikkeling, die zich van „Neder-
jndsch-Indië" tot „Indonesië"
ft voltrokken. F
i hem bekende
didactische verteller, aan wie
keuvelende breedvoerig-
feid niet vreemd is, uiterst minu-
ps, maar met een open oog voor
sprekende, verrassende detail,
rvan ook dit boeiende boek
r wemelt, treffende citaten, ge-
Ipzen uit een overstelpende reeks
>chikbare bronnen.
lojobojo
t de achtergrond van zijn ver-
ial behoort een voorspelling, die
I de 12e eeuw zou zijn gedaan
Djojobojo, een vorst van het
grootste Hindoerijk op Oost-
i. De Javanen zouden als straf
hun zonden lange tijd onder
»t bewind komen van vreemde
pikeren, waaronder een volk met
witte huidskleur. De laatste
reemde heersers zouden een gele
juidskleur hebben (lange tijd werd
Macht dat dit de Chinezen zouden
fin), maar hun heerschappij zou
liet lang duren: volgens de ene
versie niet langer dan de levens
uur van een maisplant drie
of honderd dagen
een andere zo lang als het
van een haan, omstreeks drie
En daarna zou een tijdperk
onafhankelijkheid, vrede en
beginnen, een betere we-
eeuwigdurende voorspoed.
de islam
soort verwachting wor-
n de gedachtenwereld van de
verreweg de overheersende
onder de 68 miljoen in
die Indonesië rond 1940
Naast hen woonden hier
ook ongeveer 80.000 uit Ne-
afkomstige Nederlanders,
200.000 Indische Nederlan-
van gemengden bloede, vele
Duitsers, Zwitsers, Bei-
Engelsen en andere blanken,
de wettelijk als Europeaan er-
Filippino's, Thailanders,
en Japanners (8000,
van wie er in de laatste maanden
van 1941 op instructie van hun re
gering 6000 naar hun vaderland re
patrieerden), vervolgens ruim 1,3
miljoen Chinezen, van wie veel
meer dan de helft al vele jaren van
vader op zoon, en tenslotte een veel
kleinere groep „Vreemde Ooster
lingen" onder wie 50.000 Arabieren
en een 20.000 Maleiers en Brits-In
diërs.
Onder de vele miljoenen Indonesi
sche moslims nu (in sommige jaren
pelgrimeerden er wel 50.000 naar
Mekka) had de messiaanse ver
wachting van een Mahdi als reli
gieuze vernieuwer, de vorm gekre
gen van hoop op de komst van een
rechtvaardig vorst, de Ratoe Adil,
die een einde zou maken aan alle
onrecht en knevelarij (maar dat
overigens al van ver vóór de komst
van de Nederlanders, op wier ver
trek nochtans ongelovigen im
mers, kafirs als zij waren de Is-
lamistische hoop min of meer onbe
wust geprojecteerd moet zijn ge
weest).
Vadertje Tjokro
Hoe dan ook: reeds het begin van
onze eeuw zag een krachtig islami
tisch reveil in verschillende stro
mingen waarvan er één, de Sarekat
Islam (Islamitisch Verbond) rond
1912 opgericht in Soerakarta aan
vankelijk als een soort verzetsorga
nisatie tegen feitelijk Chinees
(klein)handelsmonopolie, snel
groeide tot een massa-beweging zo
als er in Indië nog nooit een was
geweest. Zij werd gedragen door de
messiaanse verwachting, die zich
concentreerde op één man, voor
sommigen de reïncarnatie van Mo
hammed, voor anderen Moham-
meds zoon, uit de hemel afgedaald:
de dertigjarige Raden Mas Oemar
Said Tjokroaminoto (meestal Pak
Tjokro, vadertje Tjokro genoemd).
In april 1914 waren er 450.000 le
den, een ongekende geestdrift ging
van dessa tot dessa, van stad tot
stad: het was „of zich uit de diepte
van de inheemse samenleving een
reusachtige golf begon te verheffen
die het Nederlandse gezag dreigde
te overspoelen", al verklaarde
Tjokro het tegendeel: „Wij zijn
loyaal tegenover het gouvernement
en wij zijn tevreden onder de Hol
landse regering. Het is niet waar
dat wij willen vechten. Wie dat
zegt of denkt is niet goed bij het
hoofd. Dat willen wij niet, duizend
maal neen!".
Vele duizenden hebben zich ver
drongen om hem van nabij te zien,
zo mogelijk zijn kleren aan te ra
ken, zijn handen te kussen, fanatie
ke aanhang voor een man die ove
rigens zelf noch aan de bijgelovige
voorspelling van Djojobojo, noch
aan de nabije komst van de Ratoe
Adil geloofde.
Het vuur brandde slechts kort,
maar aan Tjokro wordt hier niet
toevallig herinnerd. Want in het
kosthuis dat zijn vrouw in Soeraba-
ja dreef voor leerlingen van mid
delbare scholen, verbleef ook de
jonge Soekarno, die van nabij ga
desloeg hoe Tjokro, de aanbeden
voorzitter van de Sarekat, als spre
ker een vergadering wist te bezie
len en wat de betekënis van een
massabeweging was. Hierin werd
hij ook zelf actief en hij leerde er
een belangrijk deel van de rol die
hij later zelf zou spelen: het geloof
in de macht van het woord en de
volksbeweging. Dat onderscheidde
hem onder de nationalisten van de
meer intellectuele benadering van
mannen als Hatta en Sharir, twee
Sumatranen uit de Minangkabau.
Als student in Nederland waren zij
lid van de Indonesische vereniging
die in 1924 de Perhimpoenan ging
heten en toen ook als naam van het
eigen tijdschrift het woord koos dat
een strijdkreet worden zou: Indo
nesia Merdeka, Vrij Indonesië. De
naam Indonesia werd hier voor het
eerst gebruikt als symbool voor een
nieuwe natie. Eerder al had de Sa
rekat Islam voor de eigen vlag de
kleuren rood en wit gekozen, de
traditionele kleuren van het rijk
Modiopahit, in de 14e eeuw het
machtigste Hindoe-vorstendom op
Midden-Java.
DINSDAG 30 OKTOBER 1984 PAGINA 9
drieërlei zedelijke verplichting te
aanvaarden waaronder elke voogd
tegenover zijn pleegkind staat, te
weten a) om het zedelijk op te voe
den; b) om zijn bezit ten zijnen
meesten bate met overleg te behe
ren en c) om het in de toekomst, zo
God het wil, het innemen van
zelfstandiger positie mogelijk te
maken".
Voor Kuyper kwam daar dan bij,
dat hij de islam moeilijk als even
waardige godsdienst naast het
christendom kon zien en dan ook
vrije prediking van het evangelie
wenste in plaats van de belemme
ring, daaraan gesteld door een ko
loniaal bestuur, dat terwille van
rust en orde de islamitische gevoe
ligheden van het overgrote deel
der inheemsen op dit punt wenste
te ontzien. De werfkracht van zen
ding en missie is overigens ook bij
minder beletselen betrekkelijk ge
ring gebleken: in 1942 waren er op
68 miljoen inheemsen ongeveer één
miljoen protestanten, overwegend
in randgebieden als de Minahassa,
de Bataklanden, de Molukken en
Timor, en een half miljoen katho
lieken, van wie 330.000 op Flores.
En er was toen onder elf apostcfli-
sche vicarissen één inheemse bis
schop, die van Semarang.
Niet rijp
Wat nu Kuypers paternalistische
voogdij-idee betreft: in beginsel
bleef dit tot het einde toe een on
derliggend richtsnoer van beleid.
Krachtigst motief voor terughou
dendheid jegens vrijwel elk voor
stel, initiatief of eis van min of
meer nationalistische kant was tel
kens weer de overtuiging, dat Indië
nog bij lange na niet rijp was voor
zelfbestuur, laat staan zelfstandig
heid, om van onafhankelijkheid
maar te zwijgen.
Toch schreef Kuypers partijgenoot
A. W. F. Idenburg, Gouverneur
Generaal van 1909 tot 1916, al in
1913, toen hij de Sarekat Islam re
gionaal als rechtspersoon had er
kend, dat „degenen die de Javaan
voor een beweging als deze niet
rijp achten, vergeten, dat géén
volksbeweging in de geschiedenis
gewacht heeft tot in die zin het
volk „rijp" was. Dergelijke bewe
gingen zijn altijd het werk van eni
ge meer ontwikkelden en het volk
is in hun handen een beweegbare
massa". Maar voor zulk inzicht was
en bleef nu juist in Nederland op
zijn beurt het volk niet rijp, even
min als de grote meerderheid van
de Nederlandse gemeenschap in
Indië zelf: daar was en bleef men
wars van wat men „huilerige
ethiek" noemde.
Hendrik Colijn, ongetwijfeld ruim
van Indische ervaring voorzien en
als minister, ook van Koloniën
(1933-1937) sterk beleidsbepalend,
verkondigde in 1916 als zijn credo,
dat „het bruine ras de vereiste ka
raktereigenschappen mist om zijn
leden als op zichzelf staande rege
ringspersonen te laten opttreden":
daar moest strikt blank toezicht bij.
Colijn was ook tegen de Volksraad,
die op 18 mei 1918 als deels be
noemd vertegenwoordigend li
chaam met beperkte bevoegdheden
werd geïnstalleerd. Hij vond de op
zet „door en door verkeerd": het
was immers een orgaan van een
eenheidsstaat, terwijl Colijn voor
Indië naar een federalistische
structuur wilde als verbond van
„op den duur in zeer hoge mate
.zelfstandige" eilanden of eilanden
groepen, precies het idee dat ook
na 1945 weer zou opduiken.
Klein Duimpje
Ongetwijfeld heeft Nederland zich
grote inspanning getroost om de
„onmondigheid" van bevoogden
geleidelijk te verbeteren, met name
door onderwijs. De veelgesmade
Van Heutsz besloot als gouverneur-
generaal (1904-1909), met een voor
uitziend man als Snouck Hurgronje
als adviseur naast zich, in 1907 tot
de oprichting van eenvoudige
volksscholen in de dessa's. Er
kwam in '08 ook een commissie
voor de volkslectuur, die inheemse
legenden en verhalen verzamelde,
op landskosten liet drukken en via
de dessahoofden gratis verspreiden.
Op Java reden later helgroen ge
lakte .auto's van het bureau voor
volkslectuur rond, die allerlei ont-
spannings- en voorlichtingsge-
schriften tegen zeer lage prijs te
koop aanboden. Het heet, dat van
de kindersprookjes „Klein Duimp
je" en „De gelaarsde kat" de meeste
belangstelling trokken, en bij oude
ren onder meer „De drie muske
tiers".
Toch was in 1930 van de gehele in
heemse bevolking, zuigelingen en
kleuters inbegrepen, nog 93 procent
analfabeet; er waren toen maar
190.000 inheemsen die ftet Neder
lands beheersten, één op de 360.
Dat was in 1942 een flink stuk be
ter. alleen al op de dessascholen
volgden toen 1,7 miljoen kinderen
onderwijs en meer dan een half
miljoen, op andere scholen; univer
sitaire opleidingen in Bandoeng en
Batavia telden 700 inheemse stu
denten.
Kip en ei
Maar al werd zo de bewust gelegde
basis voor het ontvoogdingsproces
steeds breder en het Indonesia
Raya al in brede kring als eigen
volkslied gezongen: aan de top
werd de boot afgehouden en bleef
de tijd „niet rijp". In feite waren
overigens tenslotte staatkundige
hervormingen van enige betekenis
ook onmogelijk geworden nadat se
dert mei 1940 Nederland door de
Duitsers was bezet en de onmisbare
parlementaire procedure was uitge
schakeld, een gegeven dat De Jong
wel vermeldt, maar dat groter aan
dacht had verdiend, omdat het
voor een aanzienlijk deel Van Star-
kenborghs immobilisme verklaart
In detail leidde dat wel tot absurdi
teiten. In juni '40 stond hij toe dat
de term „inlander" in officiële
stukken mocht worden vervangen
door Indonesiër en Indonesisch,
maar het begrip Indonesië bleef ta
boe, wat een inheems dagblad tot
het spottend commentaar bracht,
dat „wie het bestaan van een kip-
peëi erkent, vanzelfsprekend (ook)
het bestaan van de kip moet erken
nen". Pas in januari 1942 werd het
de Oosterse omroep van de Nirom
toegestaan het begrip Indonesië als
aanduiding van de gehele Archipel
te gebruiken. Maar toen waren de
Japanners al in aantocht.
Spleetogen
Ook over hen werd aanvankelijk
in Europese kring zeer zonderling
gedacht. Van hun luchtmacht zou
niets te vrezen zijn want „ze kun
nen geen bommen gooien omdat ze
allemaal scheel kijken vanwege
hun spleetogen". Ze zouden even
min kunnen leren vliegen „omdat
zij als baby door hun moeder op de
rug zijn gedragen, waardoor hun
evenwichtsgevoel heeft geleden".
Zou iemand dat werkelijk geloofd
hebben?
Verrassend was trouwens hun ver
schijnen ten zeerste. Bij hun aanval
op Malakka reed een meerderheid,
aldus een Britse waarnemer, „op
fietsen in groepen van veertig of
vijftig en in rijen van drie of vier
naast elkaar, pratend en lachend
alsof ze onderweg waren naar een
voetbalwedstijd. Inderdaad droegen
sommigen van hen werkelijk voet-
balshirts^Zij waren op hun tocht zo
licht mc^elijk bepakt. Hun uitrus
ting en bewapening waren even
gevarieerd en hingen ongeordend
om hen heen en op hun fietsen, dit
alles in duidelijke tegenstelling tot
onze eigen frontsoldaten, die toen
als kerstbomen waren uitgerust
met zware laarzen, wapens, pak
ken, broodzakken, veldflessen, de
kens, grondzeilen en zelfs overjas
sen en gasmaskers, zodat zij nauwe
lijks konden lopen en nog minder
vechten".
Fietsen deden zij ook op Java, waar
in de kortste keren het belangrijke
centrale vliegveld Kalidjati werd
veroverd na een landing van 5000
man bij Eretan Wetan, die welge
teld acht soldaten van de kust
wacht tegenover zich vonden. Een
paar honderd Japanners op vracht
auto's en enkele tanks gingen de 80
kilometer naar Kalidjati vooruit en
bleven in Soebang wachten tot on
geveer 800 infanteristen op de fiets
zich bij hen hadden aangesloten.
Daarna reed men brutaal het vlieg
veld op en smoorde de tegenstand,
een dag later streken er sterke af
delingen jagers de gevreesde
Zero's en bommenwerpers neer.
Zo bleek telkens weer dat de aan
valler, die sommigen voor Klein
Duimpje hadden gehouden, in wer
kelijkheid de technisch-militair su
perieure reus was, aan wiens over
macht in de lucht zich ook Karei
Doorman bij voorbaat verloren
wist, zijn vloot „een stuk opgejaagd
wild".
Niet welkom
Het verdient tenslotte vermelding,
dat mannen als Hatta en Sjahrir de
Japanners allerminst met vreugde
zagen komen. Soekarno deed dat
evenmin. Hij vertoefde toen ver
bannen in Benkoelen op Sumatra's
westkust en verzocht dringend
naar Australië te mogen uitwijken
Dat werd hem geweigerd, achteraf
gezien een dure vergissing. De na
tionalistische leiders maakten zich
terecht geen enkele illusie over het
democratisch gehalte van Nippons
imperialisme. Er was dan ook in de
Japanse plannen, vooral gericht op
het bezit van de Indische aardolie
en andere grondstoffen, in beginsel
geen plaats voor Indonesische onaf
hankelijkheid. „Het is waarachtige
onafhankelijkheid", schreef in ja
nuari 1942 de voorzitter van de
Groot-Japanse jeugdbeweging, „om
onafhankeljk te zijn onder de be
scherming van een grote mogend
heid, precies zoals het kind vrij en
veilig opgroeit onder de bescher
ming van de vader". En dat klonk,
paradoxaal genoeg, even paterna
listisch als Kuyper het heeft gezien
JAN ONSTENK
Links: De komende en
gaande man: op 17
september 1936 nam
jhr. mr. Tjarda van
Starkenborgh
Stachouwer (links) het
gouverneur
generaalschap over
vanjhr.mr.de Jonge.
Hij zou de laatste GG
van Nederlansch-lndië
blijken te zijn.
Rechts: De
bergartillerie van het
Knil op oefening in
toekomstig
gevechtsterrein.
Zo manifesteerde zich al ver vóór
de komst van de Japanners in al
lerlei vorm, met veel vallen en op
staan en verdeeldheid, maar ten
slotte steeds duidelijker het Indo
nesische nationalisme, door De
Jong nauwgezet in beeld gebracht.
Nederland heeft daarop achter
af gezien niet tijdig het passende
antwoord weten te vinden, dat ons
en Indonesië veel verdriet had
kunnen besparen. Onze reactie was
overwegend negatief: verbieden,
verbannen, vertragen, zwijgen
repressie en onbeweeglijkheid.
Natuurlijk gold dat niet voor alles
en iedereen. Het heeft geenszins
ontbroken aan mannen met voor
uitziende blik, ook niet onder de
gouverneurs-generaal. Maar het
opperbestuur zat nu eenmaal in
Den Haag, regering en parlement,
en dat liet de overzeese gezagsdra
gers weinig ruimte, of tikte hen
duidelijk op de vingers zoals al
vroeg de GG, mr. J. P. graaf Van
Limburg Stirum (1916-1921), moest
De Jong legt het begin van een
meer „verlicht" koloniaal beleid bij
een passage uit de eerste troonrede
van het kabinet van Abraham
Kuyper in 1901. Daarin heet het
onder meer dat Nederland „als
christelijke mogendheid" verplicht
is geheel het regeringsbeleid te
doordringen van het besef, dat ons
land tegenover de bevolking van
de Indische Archipel „een zedelijke
roeping heeft te vervullen".
„In verband hiermee trekt de min
dere welvaart der inlandse bevol
king op Java mijn bijzondere aan
dacht", aldus toen voorts koningin
Wilhelmina. „Ik wens naar de bij
zondere oorzaken hiervan een on
derzoek in te stellen". Veel ten goe
de heeft dat niet gekeerd: per
hoofd van de werkende bevolking
werd in 1939 het bruto jaarinko
men van de Europeanen geschat op
f 5300,- dat van de Vreemde Oos
terlingen, de Chinezen inbegrepen
op 650,- en dat van de inheemsen
op 87,- een zestigste van de ge
middelde Europeaan. Natuurlijk
hadden niet alle Europeanen het
Jireed, met name de Indo's niet, en
er waren puissant rijken onder de
Oosterlingen, zoals de sultan van
Langkat, die flink profiteerde van
de olie in zijn Sumatraanse grond
en in de jaren dertig een inkomen
van bijna een half miljoen had,
evenals zijn collega's van Deli en
Serdang over een stal renpaarden
beschikte en voorts dagelijks kon
kiezen in welke van zijn dertien
grote limousines hij zich zou laten
rijden.
Stelsel van voogdij
Terug naar de roeping: Kuyper had
al rond 1880 een „stelsel van voog
dij" het enig goede, geoorloofde en
„door de eer van ons christelijk ka
rakter geboden" genoemd, een
voogdij, „niet om deze volkeren al
door onmondig te houden, maar om
ze te nemen voor wat ze zijn, dit is
voor onmondigen, en alsnu tegen
over deze onmondige natiën de
Japanse
intocht in
Soerabaja:
grotendeels op
de fiets (vaak
onderweg uit
de kampongs
gepikt)
Boven: Oefening in een dessa.
Onder:: Op 1 september 1941,
daags na Koninginnedag, hielden
leger en luchtmacht de grootste pa
rade uit Indië's historie, die een die
pe indruk maakte „van formidabele
kracht". „Indië is inderdaad paraat.
Wij spreken ons woordje mee in de
Pacific, en daar heeft iedereen re
kening mee te houden", aldus het
Bataviaas Nieuwsblad. De show
was goed voor het moreel, het opti
misme zou ongerechtvaardigd blij
ken. De foto toont de Knil-stafmu-
ziek voor het paleis van de gouver
neur-generaal in Batavia.